Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting aanleg riolering buitengebied

Geldend van 13-07-2007 t/m heden

Intitulé

Onderwerp: Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting aanleg riolering buitengebied

De Raad van de gemeente Nuenen ca.;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 juni 2007;gelet op artikel 222 van de Gemeentewet;

gelet op de bekostigingsbesluiten aanleg riolering buitengebied voor de clusters 2, 5, 11, 19, 20, 22, 25 en 27, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 september 2004;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting aanleg riolering buitengebied

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    1. een gebouwd eigendom;

    2. een ongebouwd eigendom;

    3. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen;

  • b.

    eigendom: een perceel volgens de kadastrale aanduiding;

  • c.

    het bestemmingsplan: Landelijk gebied, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 juni 1975, (gedeeltelijk) goedgekeurd door de Kroon op 7 mei 1977, of Landelijk gebied 1e herziening vastgesteld bij raadsbesluit van 31 augustus 1978 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 5 september 1979;

  • d.

    bestemming: de voor een onroerende zaak geldende bestemming volgens het geldende bestemmingsplan.

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam 'Baatbelasting riolering buitengebied cluster 2, 5, 11, 19, 20, 22, 25 of 27' wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 oktober 2005 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    a. aanleg rioolpersleidingen met pompputten en verdere toebehoren en/of vrij vervalriolering met toebehoren;

    b. aanleg aansluitpunten met toebehoren ten behoeve van de aansluiting onroerende zaken op de rioolpersleidingen en/of vrij vervalrioleringen.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt € 3.500,- per onroerende zaak waarvoor geheel of gedeeltelijk de volgende planologische bestemming geldt:

Agrarische doeleinden C;

Bosgebied A;

Landschappelijk waardevol agrarisch gebied A;

Verkeersdoeleinden B;

Landgoed met natuurwetenschappelijk en landschappelijk waarde.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2.

    Het belastingjaar loopt van 1 augustus van enig jaar tot en met 31 juli van het daarop volgende jaar.

  • 3.

    De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 10 jaren en een rentevoet van 6 %.

  • 4.

    De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6 %.

  • 5a.

    Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en debelastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

  • 5b.

    In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6.

    Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt de belastingschuld van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak voor de nog niet aangevangen belastingjaren over de na de overdracht bestaande onroerende zaken verdeeld op basis van de volgende formule:

    (A/B) x C waarin:

    A = de maatstaf van heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 voor de na de overdrachtbestaande onroerende zaak;

    B = de maatstaf van heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 voor de voor de overdrachtbestaande onroerende zaak;

    C = de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog nietaangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerendezaak.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in een (1) termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede (2e) maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 augustus 2007.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening baatbelasting riolering buitengebied 2007'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 28 juni 2007.

DE RAAD VOORNOEMD,

voorzitter.