Regeling vervallen per 01-01-2014

Re-integratieveror­de­ning Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2013

Intitulé

Re-integratieveror­de­ning Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Nuth,

gezien het advies van het RTG van 25 mei 2011,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 april 2011,

BESLUIT:

  • Vast te stellen ‘re-integratieveror­de­ning Wet werk en bijstand;

  • De bepalingen in deze verordening gelden voor personen die 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn;

  • In te trekken de “Reintegratieverordening Wet werk en bijstand” zoals vastgesteld op 29 september 2009

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

  • e.

    WI: Wet Inburgering

  • f.

    WSW: Wet sociale werkvoorziening;

  • g.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV-Werkbedrijf;

  • h.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon die op grond van de wet bijstand ontvangt ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan alsmede de persoon die een uitkering ontvangt ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, op grond van de Ioaw, Ioaz, Bbz of Anw;

  • i.

    niet-uitkeringsgerechtigde; de persoon zoals bedoeld in artikel 6, onder a, van de Wet;

  • j.

    arbeidsplicht: de plicht van belanghebbenden van 27 tot 65 jaar om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • k.

    participatievoorziening: opleiding educatie, inburgeringsvoorziening, taalkennisvoorziening of re-integratievoorziening zoals bedoeld in artikel 1 wet Participatiebudget;

  • l.

    participatietraject: de periode waarin één of meer participatievoorzieningen na de datum aanbod gelijktijdig of opeenvolgend worden ingezet. Begindatum van dat traject is de datum waarop de daadwerkelijke inzet van de eerste activiteit van de eerst ingezette voorziening gericht op arbeidsinschakeling uitgevoerd wordt. Een traject eindigt pas weer zodra de inzet van alle voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, volledig is beëindigd.

  • m.

    participatiebaan: een werkplek waar onbeloonde additionele activiteiten worden verricht en wordt ingezet voor die klanten als bedoeld in de artikelen 1 en 3 van de Wet participatiebudget, voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

  • n.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten.

  • o.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • p.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van een reguliere werkbetrekking waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet;

  • q.

    het College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente XXXXXX;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE GEMEENTELIJKE REÏNTEGRATIEPLICHT

Artikel 2 Gemeentelijke re-integratieplicht

  • 1. Het College kan ondersteuning bieden aan personen zoals bedoeld in de artikelen 1 en 3 van de Wet Participatiebudget

  • 2. Uitgesloten van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling zijn personen met een inkomen hoger dan 150 procent van het wettelijk minimumloon.

Artikel 3 Voorzieningen

  • 1. Onder de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening worden verstaan de voorzieningen zoals omschreven in de artikelen 5 tot en met 14 van deze verordening.

  • 2. Het College kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit wetgeving, aan de toekenning van een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het College kan een voorziening beëindigen, indien:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt de wettelijke verplichtingen en de aan de in het eerste lid bedoelde voorzieningen verbonden verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een doelmatige arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 5. Een voorziening wordt in elk geval geweigerd door het College in de situatie dat een persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of een niet-uitkeringsgerechtigde een eerder re-integratietraject verwijtbaar heeft onderbroken.

  • 6. Het College kan buiten de in de artikelen 5 tot en met 15 bedoelde voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling nog andere voorzieningen aanbieden.

HOOFDSTUK 3 SPECIFIEKE VOORZIENINGEN

Artikel 4 Gesubsidieerde arbeid

  • 1. Gesubsidieerde arbeid als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit In- en Doorstroombanen wordt als voorziening niet aangeboden.

Artikel 5 Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het College kan belanghebbende laten werken met behoud van uitkering.

  • 2. Het College kan nadere regels vaststellen inzake het werken met behoud van uitkering..

Artikel 6 Werkstage

  • 1. Het College kan belanghebbende een werkstage gericht op arbeidsinschakeling laten volgen onder volledig behoud van de bijstandsuitkering.

  • 2. Het College kan nadere regels vaststellen inzake het volgen van een werkstage.

Artikel 7 Vrijwilligerswerk

  • 1. Het College kan regels vaststellen inzake het vrijwilligerswerk.

Artikel 8 Scholing en opleiding

Het College kan belanghebbende als voorziening voor de arbeidsinschakeling noodzakelijke geachte scholing en training aanbieden.

Het College kan nadere regels vaststellen inzake scholing en opleiding.

Artikel 9 Persoonsgebonden budget

  • 1. Het College kan aan belanghebbende een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2. Het College kan nadere regels vaststellen inzake het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

Artikel 10 Kinderopvang

  • 1. Indien de vergoedingen op basis van de Wet kinderopvang ontoereikend zijn kan het college vanuit het participatiebudget een aanvullende tegemoetkoming verstrekken.

  • 2. Het verzoek voor de aanvullende tegemoetkoming kan alleen worden gedaan door een of beide ouders, met een of meerdere kinderen tot twaalf jaar.

Artikel 11 Premies

  • 1. Het college kan ter bevordering van de participatie premies aan de belanghebbende verstrekken.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden en hoogte van de in het eerste lid genoemde premies.

Artikel 12 Specifieke kostenvergoeding

Het College kan nadere regels stellen inzake de vergoeding van bijzondere kosten die gemaakt worden in het kader van de arbeidsinschakeling en die buiten het bereik van de voorzieningen als bedoeld in deze verordening vallen.

Artikel 13 Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie aan werkgever verstrekken als deze werkgever een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in art. 2, lid 1, in dienst neemt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen inzake de aanvraag, vaststelling, aard, hoogte, betaling en duur van de loonkostensubsidie.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN VOOR DE BELANGHEBBENDE

Artikel 14 Verplichtingen

  • 1. Een belanghebbende die door het College een voorziening zoals bedoeld in de artikelen 5 tot en met 14 van deze verordening aangeboden krijgt, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde met een uitkering o..g.v. WWB, IOAW, IOAZ die deelneemt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- en regelgeving, gelden voor een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening, de volgende verplichtingen:

    • a.

      het zich als werkzoekende doen inschrijven bij het UWV Werkbedrijf , dan wel de inschrijving tijdig doen verlengen;

    • b.

      het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • c.

      het in voldoende mate meewerken aan een onderzoek voor de vaststelling van de noodzaak voor ondersteuning door middel van een reintegratietraject;

    • d.

      alles na te laten hetgeen inschakeling naar algemeen geaccepteerde arbeid belemmert;

    • e.

      het in voldoende mate meewerken aan een reintegratietraject en / of aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen de Participatiebaan;

    • f.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • g.

      het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 4. Het bepaalde in lid 3, sub a, geldt niet voor personen die geen uitkering o.g.v. de WWB, IOAW en IOAZ genieten.

  • 5. Indien een bijstandgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het College de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.

  • 6. Indien een persoon met een uitkering in gevolge de Ioaw of Ioaz niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan een maatregel worden opgelegd, met inachtneming van de artikelen 20 tot en met 20f van de Ioaw en de artikelen 20 tot en met 20f Ioaz.

  • 7. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of een uitkeringsgerechtigde met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening of specifieke kostenvergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 15 Afstemming verplichtingen belanghebbende

Het College stemt de verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en beperkingen van de belanghebbende.

HOOFDSTUK 5 FINANCIEEL BEHEER

Artikel 16 Budgetplafond

  • 1. Het College stelt jaarlijks in de begroting een budgetplafond vast voor de financiering van de in deze verordening geregelde voorzieningen.

  • 2. Een verzoek voor of handhaving van een concrete voorziening kan worden geweigerd bij het bereiken van het budgetplafond.

  • 3. Het College kan nadere regels vaststellen over de hoogte en de verdeling van de beschikbare middelen.

Hoofdstuk 5 FINANCIEEL BEHEER

Artikel 16 Budgetplafond

  • 1. Het College stelt jaarlijks in de begroting een budgetplafond vast voor de financiering van de in deze verordening geregelde voorzieningen.

  • 2. Een verzoek voor of handhaving van een concrete voorziening kan worden geweigerd bij het bereiken van het budgetplafond.

  • 3. Het College kan nadere regels vaststellen over de hoogte en de verdeling van de beschikbare middelen.

Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 16a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 16b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • 1.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • 2.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Restbepaling

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011

Artikel 20 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2011 gemeente Nuth”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 7 juni 2011,
De Voorzitter, De Griffier,

ALGEMENE TOELICHTING

Werk boven inkomen

Het uitgangspunt van werk boven inkomen staat centraal in de WWB, althans ten aanzien van personen jonger dan 65 jaar. Alle inspanningen van betrokkene en de gemeente dienen derhalve te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Onder arbeidsinschakeling verstaat de WWB: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze laatste beperking heeft de wetgever aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van de WWB, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid, maar geen einddoel kan en mag zijn.

Door geen beperkende voorwaarden te stellen aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring, verwacht de wetgever te bereiken dat een eventueel beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk is. Het college dient uiteraard wel te letten op de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Dienaangaande is het uitgangspunt van de WWB ook niet meer, zoals in de uitvoering van de Abw te doen gebruikelijk was, de belemmeringen als vertrekpunt te nemen, maar de mogelijkheden van de betrokken persoon. Een diagnostische voorziening is derhalve niet gericht op de belemmeringen maar op de mogelijkheden van belanghebbende.

Het geheel van activiteiten dat (uiteindelijk) leidt tot arbeidsinschakeling van een belanghebbende wordt re-integratie genoemd. De WWB stelt het college daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht om een belanghebbende bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen (artikel 7, lid 1 onderdeel a, WWB). Daarbij worden een of meerdere voorzieningen aangeboden indien dit naar het oordeel van het college nodig is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat het college de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid als daarmee voor betrokkene de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Voor een belanghebbende die bijstand ontvangt, is re-integratie een plicht die aan het recht op bijstand is verbonden.

Zowel bij het toekennen van rechten als bij het opleggen van verplichtingen speelt het leveren van maatwerk een primaire rol. De wetgever heeft gemeenten hierin derhalve veel beleidsruimte gegeven met de bedoeling een grotere snelheid van het re-integratieproces te bewerkstelligen. Maatwerk bij het opleggen van verplichtingen acht de wetgever vooral van belang bij een aantal specifieke groepen. Zo wordt de integratie van allochtonen niet alleen bevorderd door deelname aan een re-integratietraject maar ook door het beter leren beheersen van de Nederlandse taal. Dat vergroot ook de kansen van hun kinderen op een goede participatie in de Nederlandse samenleving. Maatwerk is eveneens van belang voor de groep alleenstaande ouders. Daarmee wordt zo goed mogelijk voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces. Vanuit het oogpunt van een verantwoorde zorg voor de kinderen moeten gemeenten er wel voor zorgen dat er adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie mogelijk maken van betaalde arbeid en zorg voor de kinderen. Deze voorzieningen hebben betrekking op toereikende kinderopvang en op de eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijd en werktijden. Daartoe is artikel 9A in de Wet opgenomen.

Mensen die een bijstandsuitkering ontvangen worden door de gemeente op allerlei manieren gestimuleerd om werk te zoeken. Bijvoorbeeld door middel van leerwerkplekken, loonkostensubsidies, workshops enz.. Met de invoer van de Participatiebanen wordt een nieuw instrument ingezet voor mensen die al lang uit het arbeidsproces zijn, maar wel de potentie hebben om werk te verrichten. Artikel 10A van de Wet geeft hier nadere bepalingen over.

De verantwoordelijkheden van belanghebbende en college voor arbeidsinschakeling en re-integratie vragen om een heldere formulering van rechten en plichten van belanghebbende. De gemeenteraad moet op grond van artikel 8, lid 1 onderdeel a, WWB bij verordening regels stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Het re-integratiebeleid dient evenwichtig te zijn, zodat alle groepen met specifieke kenmerken daarin worden betrokken. In artikel 77 lid 1 WWB wordt de controlerende taak van de gemeenteraad op de uitvoering door het college van zijn re-integratietaak sterk benadrukt, doordat de gemeenteraad het verslag over de uitvoering eerst vaststelt alvorens dit aan de Minister, die belast is met het oordeel over de uitvoering door het college geeft, te zenden.

De WWB stelt derhalve het primaat bij de eigen verantwoordelijkheid van de burger om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente heeft als tegenhanger van de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende de verplichting ondersteuning aan te bieden. De gemeente heeft daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte.

Met het oog op de handhaving van rechten en verplichtingen dient deze verordening in onlosmakelijke samenhang met de maatregelenverordening gelezen te worden.

Ioaw en Ioaz

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers IOAW), en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), worden niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die zien op re-integratie zijn geïntegreerd in deze wetten, door wijziging via de Invoeringswet Wet werk en bijstand. Op grond van de artikel 35 Ioaw en art. 35 Ioaz dient in het kader van deze wetten een re-integratieverordening te worden opgesteld.

De inhoudelijke basis voor de verordening is ook met betrekking tot de Ioaw en de Ioaz de hiervoor genoemde nota Re-integratiebeleid Werk en Bijstand.

Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

Deze wet is in werking getreden op 1.10.2009 en geldt voor de doelgroep jongeren van 16 tot 27 jaar.

Anders dan bij de WWB heeft de jongere hier pas recht op een WIJ-uitkering als hij meewerkt aan een door de gemeente aangeboden werkleeraanbod. Werkt hij hier niet aan mee dan is dat een reden voor de gemeente om de uitkering te weigeren.

De gemeente is verplicht de jongere een passend werkleeraanbod te doen.

Vanwege het eigen regime van de WIJ vallen de jongeren tot 27 jaar derhalve buiten het regime van de onderhavige verordening.

Gemeentelijke verantwoordelijkheid

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van WWB-ers, Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers De gemeente dient, mede met behulp van een gedegen diagnose, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig blijkt te hebben, dan is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in deze kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen.

Algemeen geaccepteerde arbeid

Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB. Gesubsidieerde arbeid is, als voorziening in het kader van de wet, in deze opvatting weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid, maar kan geen einddoel zijn en valt derhalve niet onder het begrip (duurzame) arbeidsinschakeling.

Gesubsidieerde arbeid wordt dus beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid; dit geldt niet voor de Wsw-dienstbetrekking. Hierbij dient aangetekend te worden, dat daarbij recht moet worden gedaan aan het vrijwillig karakter van de Wsw. Dit houdt in dat een indicatiestelling wel verplicht kan worden gesteld, maar dat de klant niet verplicht kan worden om het indicatieadvies te volgen.

Het re-integratietraject is, vanuit de optiek van de gemeente in de rol van procesbewaker, het geheel van één of meer voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, dan wel voorzieningen gericht op sociale activering, die gelijktijdig of opeenvolgend worden ingezet. Begindatum van de re-integratie is de datum waarop de daadwerkelijke inzet van de eerste activiteit van de eerst ingezette voorziening gericht op arbeidsinschakeling uitgevoerd wordt. Het re-integratietraject eindigt pas weer zodra de inzet van alle voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, volledig is beëindigd.

De WWB stelt het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk door de klant bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij worden een of meerdere voorzieningen aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Van duurzaamheid is sprake als ten minste een half jaar een reguliere baan wordt vervuld en hierdoor een (volledige) uitkeringsonafhankelijkheid wordt bereikt.

Ontheffingen

Voor personen tussen 18 en 65 jaar, wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan. Wel kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie in redelijkheid niet mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende reden worden aangemerkt voor zover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, WWB. De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en dient ook voorzieningen ter beschikking te stellen die deze combinatie mogelijk maken. Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan een Participatiebaan een eerste stap zijn. Deelname aan deze activiteiten is derhalve geen grond om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Anderzijds geldt echter ook, dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar regulier werk.

Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college van burgemeester en wethouders dient dan de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene wel nog heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig geen aanleiding voor een ontheffing.

Voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar zijn de bepalingen van artikel 9A van de Wet van toepassing.

Aanspraak van belanghebbende

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij de re-integratie. Zo´n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten dat niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Indien noodzakelijk kan de gemeente daar van de deskundigheid van derden gebruik maken. Vervolgens moet de gemeente in samenwerking met de ketenpartners bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid.

Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende in de contacten met de klantmanager en met het re-integratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de belanghebbende worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame arbeidsinschakeling. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat topleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, WWB werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid.

Wanneer het college van burgemeester en wethouders een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Het college van burgemeester en wethouders moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën die de gemeente op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, de beoordeling van het diagnoseadvies, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren. Het ontbreken van financiële middelen alleen is onvoldoende als afwijzingsgrond. Een alternatief aanbod zou immers mogelijk kunnen zijn. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er überhaupt ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op langere termijn.

Niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en Anw-gerechtigden

Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), indien nodig, een re-integratietraject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de WWB is derhalve uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor deze beide doelgroepen. Van de andere kant hebben deze doelgroepen eveneens een aanspraak op re-integratie. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt naar duurzame arbeidsparticipatie.

Wet Participatiebudget

Met het Participatiebudget kunnen gemeenten re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen, educatieopleidingen en combinaties van deze voorzieningen financieren voor een brede doelgroep, iedereen van 18 jaar en ouder.

Het Participatiebudget draait om burgers die ondersteuning nodig hebben bij het participeren in de Nederlandse samenleving. Het doel is om deze burgers zoveel mogelijk op maat te ondersteunen, zonder dat de schotten tussen de verschillende budgetten daartoe een belemmering vormen.

Met het Participatiebudget krijgen gemeenten meer beleidsruimte om de re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie voortvarend ter hand te nemen en de gewenste prestaties te bepalen. Gemeenten kunnen, afgestemd op de lokale situatie, variëren in de mate waarin zij in hun beleid de nadruk willen leggen op re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie en om te bepalen wie in aanmerking komt voor een voorziening of opleiding.

In de wetgeving is al opgenomen dat het participatiebudget (ook) kan worden ingezet voor 16- en 17 jarigen die ontheven zijn van de kwalificatieplicht of die al aan de kwalificatie hebben voldaan.

Voorts kan het Participatiebudget worden ingezet voor jongeren van 16 of 17 jaar voor wie schooluitval dreigt, maar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die het Participatiebudget biedt, ligt het voor de hand dat gemeenten niet alleen de technische aanpassingen in de verantwoordingssfeer vorm geven, maar ook een integrale visie ontwikkelen op participatiebeleid.

Gemeenten kunnen het Participatiebudget op diverse manieren vormgeven en bepalen zelf met welk ambitieniveau en in welk tempo ze het Participatiebudget invoeren. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk te onderzoeken of genoemde ontschotting uitgebreid kan worden tot de WMO en de WSW, maar ook met bijvoorbeeld beleid en activiteiten op het gebied van armoedebestrijding, welzijn en jeugdzorg.

Visievorming dient aan beleidsvorming vooraf te gaan, Het bepalen van de visie en de wijze waarop de gemeente dat wil aanpakken is bij uitstek een politiek vraagstuk waarbij de Gemeenteraad de koers moet bepalen. De raad moet een aantal strategische beslissingen nemen, waarmee zij de kaders van het beleid vaststelt.

Participatieladder

Uitstroom uit de uitkering is in het kader van reïntegratie het meest aansprekende resultaat. Echter ook ander vormen van activering, zoals bijv. vrijwilligerswerk, is een resultaat dat telt. Juist om dergelijke resultaten te kunnen registreren is de Participatieladder ontwikkeld. Daarmee biedt de Participatieladder gemeenten en gemeentebestuurders een instrument om het participatiebeleid stelselmatig te volgen, er genuanceerd en onderbouwd over te oordelen en om keuzen te maken bij de inzet van de middelen.

Jaarlijks wordt tenminste één keer vastgelegd op welk niveau van de participatieladder zich iemand bevindt. Daarbij wordt ook meteen gekeken of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog wel een of twee treden kan stijgen.

De treden van de ladder zijn als volgt ingedeeld:

6 = betaald werk

5 = betaald werk met ondersteuning

4 = onbetaald werk

3 = deelname georganiseerde activiteiten

2 = sociale contacten buitenshuis

1 = geïsoleerd

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Het begrippenkader in het kader van deze verordening zoekt aansluiting bij de toepasselijke wet- en regelgeving inclusief de WWB statistiekregelingen. Een aantal begrippen krijgen in deze toelichting echter nog een expliciete uitleg.

Definitie datum aanbod :Dit is de datum waarop de gemeente aan belanghebbende, voor het eerst na de meldingsdatum zoals bedoeld in artikel 44. tweede lid WWB of na definitieve beëindiging van een eerder re-integratietraject, het voorstel doet om een of meerdere specifiek benoemde voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in te zetten en / of een al buiten toedoen van de gemeente nodig geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling die reeds gestart is, voort te zetten. Dit is dus niet de datum trajectvoorstel van het re-integratiebedrijf, aangezien dit trajectvoorstel pas tot stand komt nadat de eerste twee voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, te weten intake dan wel diagnose/medische keuring reeds ingezet zijn.

In de regel dient de datum waarop de kennisgeving inzake de (eerste) in te zetten voorzieningen aan de klant afgegeven wordt als de datum waarop de gemeente aan de klant het aanbod heeft gedaan een of meerdere voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in te zetten. Indien deze kennisgeving een diagnostische voorziening (diagnose of medisch/psychische keuring) betreft, is deze diagnostische voorziening de eerste voorziening die ingezet wordt. Het aanbod hoeft niet noodzakelijkerwijs schriftelijk te geschieden, maar kan echter ook mondeling. Het verdient echter aanbeveling dit schriftelijk te doen.

Een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is het geheel aan activiteiten die het College uitvoert of doet uitvoeren om de belanghebbende uiteindelijk aan ongesubsidieerde arbeid te helpen. Hiervan uitgesloten zijn onderzoeken en besluiten inzake de aard, hoogte en duur van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen, alsmede besluiten tot het niet inzetten van een voorziening. Indien naar het oordeel van het College belanghebbende in staat is om op eigen kracht arbeid te vinden, is er geen sprake van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Of iets een voorziening is hangt niet af van de inzet van een specifieke financieringsbron.

Onder het begrip voorziening gericht op arbeidsinschakeling valt derhalve:

  • .

    Een onderzoek van de medische, sociale en of psychologische eigenschappen, wensen en situatie van betrokkene met als doel het vaststellen van de meest geschikte in te zetten vervolgvoorziening(en) voor deze klant.

  • .

    intensieve begeleiding of bemiddeling van een klant met als doel arbeidsinschakeling.

  • .

    een zorgtraject als een voorzieningenonderdeel van een re-integratietraject (bijv. afkickproject).

  • .

    schuldhulpverlening als onderdeel van een re-integratietraject.

  • .

    kinderopvang als onderdeel van een re-integratietraject.

  • .

    sociale activering.

  • .

    scholing, training.

  • .

    een stage.

  • .

    het inzetten van een loonkostensubsidie.

  • .

    het inzetten van kostenvergoedingen.

  • .

    het inzetten van een premie ten behoeve van re-integratie.

  • .

    nazorg, jobcoaching, begeleiding op de werkplek, werkplekaanpassing.

Niet onder voorziening gericht op arbeidsinschakeling valt:

  • .

    Een onderzoek met uitsluitend als doel, vast te stellen of een klant al dan niet ondersteuning nodig heeft bij de arbeidsinschakeling. Een onderzoek met uitsluitend als doel om de afstand van de klant tot de arbeidsmarkt vast te stellen is dus geen voorziening. Zodra het onderzoek zich richt op de vraag welke voorzieningen in het traject moeten worden opgenomen, wordt het onderzoek wel als een voorziening aangemerkt.

  • .

    Een onderzoek met als doel het al dan niet verlenen van een ontheffing van de arbeidsverplichtingen.

  • .

    Het toepassen van een maatregel / afstemming

  • .

    Het besluit tot het niet inzetten van een voorziening volgens artikel 7.1.a WWB (ook wel ‘rusttraject’ genoemd).

  • .

    De dienstverlening van het UWV Werkbedrijf.

  • .

    De onderzoeken die deel uitmaken van het reguliere uitkeringsproces.

Indien er ten tijde van het eerste re-integratiegesprek met de klant al een voorziening loopt (bijvoorbeeld een afkicktraject, of schuldhulpverlening) die door SoZaWe wordt beschouwd als een voor deze klant nodige voorziening gericht op arbeidsinschakeling, kan de gemeente het voorstel doen, deze voorziening in het kader van het re-integratietraject voort te zetten (eventueel in combinatie met andere voorzieningen). Ook dit voorstel wordt gezien als een aanbod.

NB: wanneer een klant naar het oordeel van de gemeente in staat is om op eigen kracht werk te vinden, of de klant reeds op eigen kracht deeltijdarbeid of vrijwilligerswerk heeft gevonden is er per definitie nooit sprake van een aanbod of een voorziening. Een aanbod en een voorziening kunnen alleen aan de orde zijn in geval van klanten voor wie inzet van een voorziening naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is.

Definitie begindatum traject.

Begindatum van dat traject is de datum waarop de daadwerkelijke inzet van de eerste activiteit van de eerst ingezette voorziening gericht op arbeidsinschakeling uitgevoerd wordt. Zodra het eerste gesprek met de uitvoerende instelling gevoerd wordt is er dus sprake van de daadwerkelijke inzet van de eerste activiteit en heeft het re-integratietraject een aanvang genomen. Op de datum start traject gaat de daadwerkelijke inzet van de eerste voorziening van start. In de meeste gevallen zal derhalve enige tijd zitten tussen datum aanbod en de datum start traject. Tussentijdse onderbrekingen van de daadwerkelijke inzet van voorzieningen binnen één traject zijn mogelijk, zonder dat dit onmiddellijk hoeft te leiden tot een beëindiging van het traject. Het traject loopt door tot SoZaWe de beslissing (lees besluit) neemt om de inzet van voorzieningen te staken. In dat geval is er pas sprake van een einddatum traject. Voor een belanghebbende kan derhalve slechts één re-integratietraject gelijktijdig uitgevoerd worden.

Een ‘rusttraject’ is volgens deze definitie geen traject, aangezien er welbewust geen voorzieningen worden ingezet. Deze 'rust'-perioden komen meestal voor bij klanten met een ontheffing.

Definitie einddatum traject

Indien de inzet van alle voorzieningen volledig wordt gestaakt, is er sprake van een einde traject. De einddatum van het traject is gelijk aan de laatste dag waarop de laatst ingezette voorziening van toepassing was.

Begin- en einddatum van het traject zijn van belang voor de vaststelling van de duur van trajecten, de wachttijd tussen aanbod en start van een traject, de sluitende keten van re-integratie en als criterium voor het beëindigen van de berichtgeving over een persoon. Van belang is, dat einddatum traject pas wordt gehanteerd als het traject naar beoordeling van de klantmanager. daadwerkelijk afgelopen is en als alle periodes loonkostensubsidie, die evt. onderdeel uitmaken van dit traject, zijn ingevuld. Dit geldt dus ook voor voorzieningen als schuldhulpverlening, zorgtrajecten en het inzetten van premies.

Artikel 2

Dit artikel geeft invulling aan de doelgroepafbakening waarvoor de gemeente re-integratieplichtig is. De gemeente heeft een wettelijke plicht om uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de WWB, de Ioaw en de Ioaz te re-integreren naar arbeidsinschakeling.

Met de invoering van de Wet Participatiebudget is de doelgroep verruimd. Om die reden is in artikel 2 de doelgroepbeschrijving uit de Wet Participatiebudget overgenomen.

De definitie van arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, WWB, artikel 4a, onderdeel b, Ioaw en artikel 4a, onderdeel b, Ioaz luidt: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Met een voorziening wordt bedoeld de voorziening uit de onderscheiden wet en genoemd in artikel 2, tweede lid van deze verordening.

Het college is bevoegd om te bepalen wanneer een voorziening noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling en biedt die voorziening vervolgens aan.

Artikel 3

Een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is datgene dat dient om de belanghebbende uiteindelijk aan ongesubsidieerd werk te helpen. Of iets een voorziening is hangt niet af van de inzet van een specifieke financieringsbron.

Voorzieningen worden in beginsel beschikbaar gesteld in het kader van een participatietraject. Op die manier wordt gestreefd naar een integrale benadering inzake de noodzakelijkheid van voorzieningen en daarmee gemoeide kosten. Zeker vanuit het oogpunt van adequaat financieel beheer is dat van belang.

Voorzieningen kosten gemeenschapsgeld en in die zin is het ook van belang dat de voorzieningen worden ingezet als de belanghebbende daar gebaat bij is. Daaruit vloeit voort dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid moet hebben om verplichtingen te verbinden aan de voorziening, waarmee kan worden bewerkstelligd dat voorzieningen tot het gewenste effect komen. Het betekent ook dat een voorziening moet kunnen worden beëindigd indien de belanghebbende niet meewerkt of indien de belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort. In het derde lid zijn gronden geformuleerd die het dagelijks bestuur de bevoegdheid geven om een voorziening te beëindigen.

Het dagelijks bestuur regelt in nader beleid de zaken rond beoordeling, toekenning, beëindiging, weigering, voorwaarden, betaling en financiering van voorzieningen en flankerende voorzieningen.

Ten aanzien van de groep niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw wenst de gemeente beperkende regels te hanteren voor meerdere verzoeken (of herhaald verzoek) voor een voorziening als er sprake is van een verwijtbare onderbreking van het eerste traject. De gemeente heeft immers in het eerste traject kosten gemaakt. Deze kosten zullen bij verwijtbare onderbreking zoveel mogelijk van betrokkene teruggevorderd worden. In het zesde lid is dan ook bepaald dat zij slechts één keer in aanmerking kunnen komen voor een traject als de eerdere onderbreking van een traject aan henzelf te wijten is.

Het zesde lid biedt de mogelijkheid voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in te zetten die niet genoemd zijn in de artikelen 4 tot en met 13. Te denken valt hierbij aan schuldhulpverlening, verslavingszorg maar ook de medische onderzoeken als diagnostisch instrument.

Artikel 4

In dit artikel wordt geregeld dat een gesubsidieerde arbeidsplaats zoals bedoeld in de met de inwerkingtreding van de WWB bedoelde wetten of besluiten niet meer wordt aangeboden. Vanaf 1 januari 2011 zijn alle subsidies voor arbeidsovereenkomsten ingevolge de voormalige ID- en WIW-regelingen in de Kompasgemeenten beëindigd.

Artikel 5

Werken met behoud van uitkering kan in een Participatiebaan of anderszins. Met werken met behoud van uitkering wordt bedoeld: het verrichten van al dan niet productieve werkzaamheden in het kader van een opgesteld re-integratietraject gedurende een door het college vooraf vastgestelde termijn, met als doel werkervaring op te doen, dan wel als eindresultaat van een re-integratietraject.

Het gaat hier om additionele werkzaamheden die het College als zodanig heeft vastgesteld.

Verschil met de werkstage is dat het in deze gevallen gaat om een laatste steuntje in de rug naar een reguliere baan. De fase van oriënteren is voorbij, het gaat nu om het opdoen van concrete werkervaring. De maximale duur is 24 maanden. Hiermee is maatwerk mogelijk.

Artikel 6

Met een werkstage wordt bedoeld: het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering in het kader van een opgesteld trajectplan gedurende een korte periode waarbij een stageovereenkomst inclusief verzekering door de stagewerkgever van toepassing is.

Het gaat om werkervaring zonder prestatiedruk, waarbij de cliënt kan wennen aan een arbeidsritme en ervaring kan opdoen in een aantal werksituaties.

Doelstelling van de werkervaring is dat de cliënt zich een duidelijk beeld kan vormen van zijn toekomstige baan. Na beëindiging van de stage moet de cliënt gereed zijn voor bemiddeling naar regulier werk.

Om daadwerkelijk een stimulans te hebben voor bemiddeling naar regulier werk zal de termijn van de stage maximaal 6 maanden zijn. Als de omstandigheden van het individuele geval daarom vragen kan worden verlengd met nog eens maximaal 6 maanden.

Onder dit instrument kan ook een leerwerkplek worden begrepen, waarbij de werkervaring dus wordt gebruikt om een bepaalde startkwalificatie te halen.

Artikel 7

Het verrichten van vrijwilligerswerk kan op initiatief van de klant of van het College. Indien het plaatsvindt op initiatief van de klant zelf kan toestemming worden gegeven als:

  • a.

    de vrijwilligersvacature bij de plaatselijke Vacaturebank is geregistreerd en goedgekeurd;

  • b.

    het verrichten van de vrijwilligerswerkzaamheden geen belemmering vormt voor de de beschikbaarstelling voor arbeid.

Aan een klant die al dan niet voorlopig is ontheven van de arbeidsplicht en daartoe, gelet op de individuele omstandigheden, in staat is kan het College de deelname aan vrijwilligerswerk opleggen. Deelname aan vrijwilligerswerk moet in dit kader niet gezien worden als een traject richting arbeid, maar heeft meer het karakter van maatschappelijke participatie.

Het College kan regels stellen inzake de duur van de werkzaamheden.

Artikel 8

Scholing en opleiding zijn voorzieningen die in het kader van een re-integratietraject kunnen worden aangeboden. Dit instrument staat open voor de hele doelgroep.

Artikel 9

Het persoonsgebonden budget is een instrument waarbij de klant een budget krijgt om zelf invulling te geven aan de re-integratie. Dit fenomeen is bekend vanuit de gezondheidszorg. In het kader van de re-integratie wordt van dit instrument nog weinig gebruik gemaakt.

Dit artikel geeft in elk geval de mogelijkheid voor de colleges om beleid te ontwikkelen ten aanzien van het persoonsgebonden budget en om dit instrument in te zetten.

Artikelen 10, 11 en 12

Als tegenhanger van de arbeidsverplichting die de gemeente de klant oplegt, dient de gemeente ervoor te zorgen dat voldoende ondersteunende voorzieningen voorhanden zijn, die het voor de klant ook mogelijk maken om aan een traject deel te nemen. Hiermee worden de z.g. flankerende voorzieningen bedoeld.

Een belangrijke flankerende voorziening is de kinderopvang. Artikel 9A WWB bepaalt dat alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar een beroep kunnen doen op de ontheffing van de arbeidsplicht, onder de voorwaarde dat ze dan wel een scholingstraject volgen. In dat geval kan de alleenstaande ouder dus een beroep doen op de kinderopvang als flankerende voorziening. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet kinderopvang op 1 januari 2005 is de alleenstaande ouder primair verantwoordelijk voor het sluiten van een contract met een professionele instelling voor kinderopvang welke in het gemeentelijk register opgenomen is.

De nieuwe wet heeft een belangrijk uitgangspunt: de financiering van de kinderopvang is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid.

In de nieuwe wet sluit de ouder zelf een overeenkomst met het kindercentrum of gastouderbureau. Werkgevers mogen belastingvrij maximaal een derde van de kosten van kinderopvang vergoeden. De wet verplicht werkgevers overigens nergens toe.

Een van de nieuwe taken is het uitbetalen van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan wettelijk gedefinieerde doelgroepen.

Gemeenten krijgen naast het toezicht op de kwaliteit de verantwoordelijkheid voor het uitkeren van een vervangend werkgeversdeel voor de wettelijk bepaalde doelgroepen. Deze groepen, die zorg combineren met (toeleiding naar) arbeid, staan in artikel 19 van de Wet kinderopvang beschreven. Het betreft:

  • .

    bijstandsgerechtigden in een re-integratietraject;

  • .

    herintreders in een re-integratietraject;

  • .

    nieuwkomers en in de toekomst oudkomers (wellicht per 01-08-2005) die een verplicht inburgeringstraject volgen;

  • .

    studenten en tienermoeders;

  • .

    huishoudens met een sociaal-medische indicatie.

Gemeenten hebben nauwelijks vrijheid in het doelgroepenbeleid. Er bestaat weliswaar een formele beleidsvrijheid voor gemeenten om aan de wettelijk bepaalde doelgroepen eigen gemeentelijke groepen toe te voegen, zoals vrijwilligers en mantelzorgers, maar die maken in dat geval géén aanspraak op de rijksvergoedingen. Het gevolg daarvan is dat de gemeente die zelf doelgroepen voor kinderopvang definieert de volledige kosten daarvoor zal moeten dragen.

Het bepalen van onder meer de regels, de budgetten en de doelgroepen voor kinderopvang is een rijksaangelegenheid. De mantelzorgers en de vrijwilligers zijn door het rijk bewust buiten de doelgroep in de Wet kinderopvang gehouden.

Gemeenten gaan er dan ook vanuit dat het een primaire verantwoordelijkheid is van de klant om te zorgen voor passende kinderopvang. Ingeval er sprake is van een gezinssituatie en er gezinsbijstand wordt verstrekt, is het aan beide partners te bepalen hoe ze die verantwoordelijkheid delen.

Een andere belangrijke voorziening om klanten te ondersteunen in hun traject is het verstrekken van een premie ter stimulering om aan een traject te blijven deelnemen of te belonen als delen in dat traject succesvol worden afgesloten.

De voorziening zal alleen openstaan voor klanten met een WWB-, een Ioaw- of een Ioaz-uitkering. Op grond van de WWB, de Ioaw of Ioaz is het mogelijk om gedurende 6 maanden 25% van de inkomsten uit werkzaamheden vrij te laten. Voorwaarde die de wet daarbij stelt is dat het college beoordeelt of die werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de klant.

Andere flankerende voorzieningen zijn vergoedingen voor specifieke kosten, zoals verhuiskosten en reiskosten. Deze kostensoorten worden niet vooraf gelimiteerd omdat ze zich in individuele gevallen in verschillende mate van noodzakelijkheid kunnen voordoen. Of een vergoeding wordt verstrekt wordt per individueel geval bezien in het licht van het re-integratietraject.

Artikel 13

Eén van de voorzieningen die de gemeente kan inzetten als (onderdeel van een) re-integratietraject is een loonkostensubsidie. Een loonkostensubsidie kan door de gemeente aan een werkgever worden verstrekt wanneer die werkgever een persoon in dienst neemt uit de gemeentelijke re-integratiedoelgroep. Het gaat hierbij om een regulier dienstverband. De werkgever krijgt hiervoor een tijdelijke subsidie van de gemeente. Voor personen waarvan de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt kunnen gemeenten nog steeds aanvullende re-integratievoorzieningen inzetten .

De voorziening zal open staan voor klanten van de doelgroep zoals genoemd in art. 2 lid 1 van deze verordening.

Met name vanwege de steeds intensievere samenwerking met het UWV Werkbedrijf, waarmee vaak instroom in de uitkering kan worden voorkomen, is het noodzakelijk gebleken de loonsubsidie open te stellen voor een bredere doelgroep dan alleen de uitkeringsgerechtigden o.g.v. de WWB, IOAW of IOAZ.

Daardoor kan de gemeente flexibeler inspelen op de mogelijkheden van de klant, ongeacht of hij al dan niet uitkering geniet.

Het verstrekken van een loonkostensubsidie is één van de waardevolle instrumenten die nodig is om de werkgever te compenseren voor het tijdelijke productieverlies en de werknemer een kans te geven zich in de praktijk verder te bekwamen.

In tegenstelling tot wat de achter ons liggende praktijk zou doen vermoeden is het verstrekken van loonkostensubsidie een bestuursrechtelijke handeling. Het toekennen, verlenen en verstrekken van loonkostensubsidie is nimmer onderwerp van een privaatrechtelijke overeenkomst. Wel kunnen aansluitend op de subsidiebeschikking werkafspraken vastgelegd worden in een loonkostensubsidie -uitvoeringsovereenkomst. Deze kaders scheppen meteen de voorwaarden waaraan het handelen van de sector SoZaWe en het College dienen te voldoen.

Daarnaast zijn de Europese staatssteunregels van toepassing op het verstrekken van loonkosten-subsidies. De staatssteunregels zijn onderdeel van het EG-Verdrag ('primair recht’), en gelden daarmee rechtstreeks, ook voor (onder meer) gemeenten en provincies. Die hebben daardoor een eigen verantwoordelijkheid om na te gaan of er mogelijk sprake is van staatssteun en, als dat het geval is, om die staatssteun aan te melden bij de Europese Commissie. Een en ander betekent dat, nu in de nationale wetgeving geen specifieke bepalingen opgenomen zijn, op decentraal niveau, in de gemeentelijke (re-integratie)verordening dan wel beleidsregels, het bepaalde van de Europese Verordeningen Werkgelegenheidssteun en De-minimis opgenomen en verwerkt dient te worden. Overigens zonder de mogelijkheid van het stellen van discretionaire bevoegdheden, aangezien waar in dit kader geen ruimte voor is. Elke afwijking van de bepalingen levert een verhoogd risico op.

De staatssteunregels vloeien voort uit de artikelen 87, 88 en 89 van het EG-Verdrag. Deze artikelen geven een opsomming van de definities, de mogelijke vrijstellingen, de procedures en de bevoegdheden van de Europese instellingen weer. Voor alle duidelijkheid: waar in deze notitie 'staat' wordt vermeld, kan ook 'decentrale overheid' gelezen worden.

In artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag wordt bepaald dat er sprake van staatssteun als aan de volgende cumulatieve criteria is voldaan: - de steun wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd; - de steun verschaft een economisch voordeel aan onderneming(en) die zij niet langs de normale commerciële weg zouden hebben verkregen; - dit voordeel is selectief, wat inhoudt dat het ten goede komt aan bepaalde onderneming(en); - het voordeel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en een (potentiële) invloed op de tussenstaatse handel hebben. De vervalsing van de mededinging en de beïnvloeding van het handelsverkeer zijn moeilijk vast te stellen. De Europese Commissie oordeelt vaak al snel dat aan dit criterium is voldaan. Bij het voldoen aan de eerste drie criteria moet er daarom in principe al overgegaan worden tot melding, tenzij er evident sprake is van een activiteit met slechts lokaal bereik.

Artikel 14

De klanten hebben een aanspraak op ondersteuning bij de re-integratie. Dat staat niet gelijk aan het recht op een concrete voorziening. Dat is in de WWB uitdrukkelijk bepaald in de Memorie van Toelichting en naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer.

Los daarvan kan het in de praktijk uiteraard wel voorkomen dat een klant een verzoek indient om een concrete voorziening. In lid 2 van dit artikel is daartoe een beslistermijn van 13 weken opgenomen. In lid 3 is aangegeven dat deze termijn nog kan worden verlengd.

De reden om dit op te nemen heeft te maken van de werking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als er geen termijn is opgenomen is de termijn van acht weken van art. 4:13 Awb van toepassing. In de praktijk kan de termijn van acht weken mogelijk te krap zijn, omdat in gevallen extern advies nodig kan zijn. Daarom is aangesloten bij de termijn van dertien weken uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, waarin ook sprake is van een adviestraject.

Artikel 15

Als een klant een voorziening krijgt aangeboden, dient daaraan te worden meegewerkt. Verder zijn ook de verplichtingen uit wetgeving en de verplichtingen die het college aan heeft opgelegd van toepassing. Tegenover de aanspraak op ondersteuning bij de reïntegratie staat dus de verplichting om mee te doen.

Indien de klant met een uitkering ingevolge de WWB niet in voldoende mate aan de verplichtingen voldoet, kan de uitkering worden verlaagd conform de maatregelenverordening WWB. De maatregelenverordening stelt de gemeente vast op grond van art. 8, eerste lid, onderdeel b, WWB. In dit artikel 16 wordt dus expliciet de verbinding gemaakt tussen de re-integratieverordening en de maatregelenverordening.

Artikel 16

De WWB gaat ervan uit dat alle klanten een arbeidsverplichting hebben. Burgemeester en wethouders bepalen het kader en uitgangspunten die bij het opleggen van de arbeidsverplichting gelden, zoals het maximaal aantal werkuren voor bepaalde groepen (bijv. alleenstaande ouders), de wijzen waarop met reistijden en reiskosten wordt omgegaan.

De gemeente kan in individuele gevallen afzien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, maar dan moet er sprake zijn van z.g. dringende redenen. Daartoe wordt in artikel 17 een kader geboden. Het is verder aan het college om de beoordeling te doen en om nadere regels te stellen over de duur van de ontheffing.

Artikel 17

De gemeente dient de financiële risico’s te beheersen. Voorzieningen kunnen niet uitputtend worden beschikbaar gesteld. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan zonder nadere regeling nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken wordt in deze verordening een budgetplafond ingesteld.

Bij dit artikel wordt de bevoegdheid om het budgetplafond in te stellen bij het college gelegd. Het ligt voor de hand dat het W-deel van de rijksuitkering WWB als algemeen plafond zal gelden. Een algemeen plafond is in die zin niet toegestaan dat de gemeente bij een aanvraag altijd moet nagaan of er een ander, goedkoper alternatief is. Wat daarom wel kan is een plafond instellen per voorziening. Dit laat de mogelijkheid open op naar een ander instrument uit te wijken als het budget voor de gevraagde voorziening niet meer toereikend is. Het college krijgt daarom in lid 3 de opdracht om hiertoe regels te stellen.

Artikel 18

Dit artikel bevat een hardheidsclausule. Bijzondere omstandigheden in individuele gevallen zouden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van deze verordening, zeker als toepassing leidt tot aanwijsbare onbillijkheden. Derhalve wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om de hardheidsclausule toe te passen.

Artikel 19

De verordening dient zoveel mogelijk de voorzieningen waar de klant aanspraak op kan maken te regelen. In de praktijk kan het echter voor komen dat zich een specifieke situatie voordoet waar de verordening niet in voorzien heeft.

In dat geval hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een besluit te nemen.

Artikelen 20 en 21

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen afzonderlijke toelichting.