Regeling vervallen per 01-04-2014

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Oegstgeest 2012

Geldend van 01-04-2014 t/m 31-03-2014

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Oegstgeest 2012

De raad van de gemeente Oegstgeest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 november 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet werk en bijstand;

en het beleidsplan schuldhulpverlening gemeente Oegstgeest 2013-2016

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

BESLUIT:

vast te stellen de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Oegstgeest 2012

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

    • c.

      schoolgaand kind: ten laste komende schoolgaand kind van 4 tot 18 jaar van een ouder met een laag inkomen;

    • d.

      laag inkomen: een inkomen tot 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, het inkomen van gezinnen die deelnemen aan een wettelijke of minnelijke schuldregeling wordt tijdens deze periode uitsluitend in het kader van deze verordening eveneens aangemerkt als een laag inkomen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Deze verordening regelt de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 2. Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3. Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen uit gezinnen met een laag inkomen middels het op aanvraag verstrekken van categoriale bijzondere bijstand. Deze bijstand bedraagt €200,- per schoolgaand kind per kalenderjaar mits het gezin in de 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag een laag inkomen had.

Artikel 4. Uitvoering

Het College kan nadere beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van….<datum>.
De voorzitter, De griffier,

Toelichting

Algemeen deel

In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. Het rijk evalueert de effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep na twee jaar. Vervolgens zal het rijk beoordelen of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht. Gemeente Oegstgeest kende, in het kader van het minimabeleid, al een regeling om de maatschappelijke participatie van minima en hun kinderen te bevorderen. In “het beleidsplan Sociale Zaken 2012” is aangegeven dat deze regeling voor schoolgaande kinderen rechtstreeks in een verordening zou worden overgenomen. Dit betekent dat de regeling voor minima blijft bestaan maar dat deze specifiek voor de doelgroep kinderen omgevormd is tot categoriale bijzondere bijstand. Hierdoor wordt de aanvraagprocedure eenvoudiger en is de verwachting dat het bereik groter wordt. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de zo gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

Gelet op het bovenstaande wordt aan de opgelegde verordeningsplicht voldaan als maatregelen ter bevordering van kinderparticipatie worden opgenomen in de WWB-verordening. Dergelijke maatregelen kunnen ook gevonden worden in andere regelingen, bijv. een reductieregeling specifiek voor schoolgaande kinderen ten behoeve van het lidmaatschap van een sportvereniging of van activiteiten van een culturele instelling. Ook Oegstgeest kent dergelijke regelingen: zoals inkomensafhankelijke cursusgelden voor muziek onderwijs. Vanwege de korte invoeringstijd is besloten deze regelingen niet in deze verordening op te nemen, daarnaast wordt een aantal regelingen namens Oegstgeest door de gemeente Leiden ontwikkeld. Deze regelingen zijn onder andere terug te vinden in het cultuur- en sportbeleid. Omdat ook daarmee de beoogde transparantie en verantwoording van het beleid gerealiseerd wordt, is het niet noodzakelijk om dergelijke regelingen volledig ‘om te bouwen’ en integraal op te nemen in de WWB-verordening. Bedacht moet worden dat deze verordening met name een intern karakter heeft en bovendien een beperkte duur heeft. Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt dus beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen.

Formele of materiële invulling

Gekozen kan worden voor een formele of een materiële invulling van de opdracht aan de gemeenteraad om regels te stellen. Met een formele invulling wordt bedoeld dat verwezen wordt naar een beleidsplan en een beleidsverslag m.b.t. kinderparticipatie, dat jaarlijks op de agenda van de gemeenteraad verschijnt en waarin helderheid wordt verschaft over de plannen en maatregelen. die gemaakt resp. genomen worden ter bevordering van kinderparticipatie.

Met een materiële invulling wordt bedoeld dat in de verordening zelf (de hoofdlijnen van) het beleid zijn opgenomen. Aangegeven wordt om welke maatregel het gaat, voor welke doelgroep deze maatregel geldt en hoe deze wordt vormgegeven. We hebben gekozen voor deze materiële invulling, op grond van het beleidsplan Sociale zaken 2012. Hierin is aangegeven dat we de bestaande regeling van €200,- voor educatieve, culturele en sportieve activiteiten, m.b.t. kinderen, vervangen door deze verordening.

Uitbreiding doelgroep naar aanleiding van beleidsplan schuldhulpverlening

In 2013 wordt de doelgroep, naar aanleiding van het beleidsplan schuldhulpverlening gemeente Oegstgeest 2013-2016 uitgebreid met kinderen waarvan de ouders deelnemen aan een wettelijk of minnelijk schuldhulpverleningstraject.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid. 2

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB. In artikel 35, vijfde lid WWB wordt omschreven dat het gaat om kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Onder schoolgaande kinderen verstaan we in dit verband, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen maar die buiten hun schuld geen onderwijs volgen. Dit om te voorkomen dat kinderen die tijdelijk geen onderwijs volgen omdat ze bijvoorbeeld ziek zijn, of omdat er nog geen plek is gevonden binnen het speciaal onderwijs, niet in aanmerking zouden komen. Het Ministerie van SZW gaat akkoord met deze ruimere interpretatie, die ook is opgenomen is in de voorbeeld verordening van het ministerie.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid. In deze verordening wordt ook het inkomen van gezinnen die deelnemen aan een wettelijke of minnelijke schuldregeling, ten tijde van deelname aan een dergelijk traject, gezien als een ‘laag inkomen’. De reden is dat deze gezinnen, ongeacht het inkomen, altijd op het bestaansminimum zitten, waardoor zij, meer nog dan het gemiddelde bijstandsgezin, niet de middelen hebben om hun kinderen volwaardig maatschappelijk te laten participeren. Deze uitbreiding van het begrip ‘minimum inkomen’ geldt uitsluitend voor deze verordening en is nadrukkelijk niet van toepassing op ons overige minimabeleid.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Die regels zijn in het vervolg van de verordening te vinden. Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

Artikel 3 Beleid en voorzieningen

Bij de keuze voor een materiële invulling van de verordeningsplicht past een bepaling waarin aangegeven wordt welk beleid er wordt gevoerd door de gemeenteraad c.q. aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Dit beleid wordt in korte schetsen op hoofdlijnen aangeduid. Daarbij wordt aangegeven waarop het beleid is gericht, voor wie het is bestemd, welke voorzieningen er worden verstrekt, in welke vorm en ter hoogte van welk bedrag.

Zoals eerder aangegeven is conform het beleidsplan sociale zaken 2012 de bestaande regeling voor kinderen overgezet in deze verordening. Het bedrag van €200,- is conform de bestaande regeling, evenals de inkomensgrens van 110% van de norm.

Een verschil is dat het nu gaat om categoriale bijstand, de kosten worden verondersteld te zijn gemaakt. Dit betekent dat de aanvrager niet hoeft aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk worden gemaakt. Hierdoor wordt de aanvraagprocedure vereenvoudigd, in de verwachting dat meer gezinnen er gebruik van gaan maken. Aangezien de verordening pas na 1 januari 2012 wordt vastgesteld, zijn er begin 2012 al toekenningen geweest op grond van de oude regeling. Deze toekenningen dienen te worden gezien als een toekenning op grond van deze verordening. Op grond van het gelijkheidsbeginsel zou het onrechtvaardig zijn als deze gezinnen in dit kalenderjaar tweemaal gebruik kunnen maken van deze regeling. In de toekenningsbeschikking is dan ook aangegeven dat de toekenning tevens gezien moet worden als een toekenning in het kader van deze verordening waardoor er in 2012 geen tweede toekenning meer kan plaatsvinden.

Gezinnen die deelnemen aan een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject hoeven niet in de 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag al een minimum inkomen te hebben. Voor deze groep geldt de situatie zoals die is ten tijde van de aanvraag. Wel geldt het recht ook hier slechts eenmaal per kalenderjaar. Deze groep heeft namelijk geen noemenswaardige reserves omdat deze, voor de schuldregeling gestart is, al volledig benut zijn voor de gedeeltelijke aflossing van de schulden.

Artikel 4 Uitvoering

Omdat de uitvoering van het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand is opgedragen aan het college kunnen ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels worden gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering en worden opgesteld zodra de uitvoering tegen problemen aanloopt die met deze verordening onvoldoende zijn afgedekt.

Artikel 5 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is 1 januari 2013.

Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in deze verordening.

Artikel 6 Citeertitel

Spreekt voor zich.