Regeling vervallen per 01-01-2021

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OEGSTGEEST 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OEGSTGEEST 2015

De raad van de gemeente Oegstgeest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, nr. CB-14-594;

gelet op:

- artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertise-centra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

- artikel 5 van de Gemeentewet;

- de artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht;

gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;

b e s l u i t :

vast te stellen de

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

GEMEENTE OEGSTGEEST 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;

  • -

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • -

    advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertise¬centra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • -

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • -

    overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 13;

  • -

    permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    programma: programma als bedoeld in artikel 12;

  • -

    school:

    • 1°.

      school voor basisonderwijs: basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2°.

      school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • 3°.

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    • inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten die gemaakt worden ter voorkoming van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • d.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Voorbereidingskrediet

Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 10, 20 en 30 kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 10, 20, 60, 70 en 80 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 3. De bedragen genoemd in bijlage IV die betrekking hebben op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 en 2, kunnen met ten hoogste 12 procent worden verhoogd, wanneer dit naar de mening van het college noodzakelijk is om deze voorzieningen te kunnen realiseren volgens de principes van duurzaam bouwen en om in deze voorzieningen een goed binnenklimaat tot stand te kunnen brengen.

  • 4. De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 8 procent van het geraamde investeringsbedrag.

Artikel 5 Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

PARAGRAAF 2.1 AANVRAGEN PROGRAMMA

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opname van een voorziening in het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, zijn ontvangen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Aanvragen die na deze datum zijn ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag;niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

  • 2. 10 een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onder 10 tot en met 80, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;

  • 3. 20 als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

  • 4. 3° als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting.

    • a.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    • b.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 5. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager heeft tot 15 maart gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 6. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registreren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft de aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

PARAGRAAF 2.2 OVERLEG VOORAFGAAND AAN VASTSTELLING PROGRAMMA EN OVERZICHT

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen twee maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3. Het college vermeldt in het voorstel tot vaststelling van het bekostigings¬plafond, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3,

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag,

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Dit overleg vindt plaats uiterlijk 1 oktober. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van de datum en het tijdstip van het overleg en van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezags-organen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het verslag bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.

  • 8. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is toegezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

PARAGRAAF 2.3 VASTSTELLING BEKOSTIGINGSPLAFOND, PROGRAMMA EN OVERZICHT

Artikel 11 Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. Het college stelt een bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III;

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond,programma en overzicht

  • 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen twee weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de besluiten aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekend¬making ter inzage gelegd.

PARAGRAAF 2.4 UITVOERING PROGRAMMA

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken nadat het besluit van het college over de vaststelling van het programma aan de bevoegde gezagsorganen bekend is gemaakt, treden het college en de aanvrager in overleg over de wijze van uitvoering van de in het programma opgenomen voorziening, indien hierom door een of beide partijen wordt verzocht. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voorgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot ten hoogste 10 procent van het geraamde investeringsbedrag.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen niet schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 4. Bij toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld dit schriftelijk mee aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekosti¬gen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2. Het college beslist binnen zes weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouw-plannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start, bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt dan telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. Voor voorzieningen bedoeld in artikel 2, onder a. 6º en 7º vervalt de bekostiging wanneer niet uiterlijk op 31 december van het jaar waarvoor het programma geldt, kopieën van de facturen van aanschaffingen door het bevoegd gezag bij het college zijn ingediend. Na deze datum ingediende facturen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Voor de overige voorzieningen vervalt de aanspraak op bekostiging, indien niet door de aanvrager vóór 31 december van het jaar waarvoor het programma geldt een afschrift van de bouwopdracht dan wel de koop-, huur- of erfpachtovereenkomst aan het college is gezonden.

  • 1. De in de eerste volzin bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst.

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als

    • a.

      het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt veroorzaakt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      indien de aanvrager voor 1 november een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 3. Het college beslist voor 1 december op het verzoek tot verlenging van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

HOOFDSDTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

Paragraaf 3.1 AANVRAAG

Artikel 19 Indienen aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen twee weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend, schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens twee weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 BEOORDELING AANVRAAG; UITVOERING BESLUIT

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen zes weken nadat de aanvraag is ontvangen of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

  • 1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 22, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd.

    Het bepaalde in de artikelen 15, 16. 17 en 18, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid, geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur of erfpachtovereen¬komst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

HOOFDSTUK 4 MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

PARAGRAAF 4.1 MEDEGEBRUIK TEN BEHOEVE VAN ONDERWIJS OF EDUCATIE

Artikel 24 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik in de behoefte aan huisvesting van een school kan worden voorzien waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van een school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 heeft ingediend;

  • b.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • d.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegings¬onderwijs van een school.

  • e.

    een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 25 Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal gebruikt wordt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs, en uit de berekening op basis van Bijlage III, Deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      het lokaal gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 26 Nalaten vordering

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 27 Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6, overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg in artikel 10.

  • 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3. 4. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11 of binnen 1 week) na het overleg bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor ruimte wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 28 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

PARAGRAAF 4.2 MEDEGEBRUIK TEN BEHOEVE VAN CULTURELE,MAATSCHAPPELIJKE OF RECREATIEVE DOELEINDEN

Artikel 29 Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vordering, overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik wordt gevorderd, schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

PARAGRAAF 4.3 VERHUUR

Artikel 30 Verzoek toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

HOOFDSTUK 5 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 31 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 3. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigen¬domsoverdracht plaatsvindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 4. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 5. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 6. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 7. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 6 GEBRUIK LOKAAL BEWEGINGSONDERWIJS VOOR BASISONDERWIJS EN(VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 32 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 februari voorlopig vast het aantal klokuren bewegings¬onderwijs waarop een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar recht hebben.

  • 2. Grondslag is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3. Op basis van het aantal klokuren dienen de gezamenlijke bevoegde gezagsorganen van de scholen voor basisonderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs jaarlijks voor 1 mei bij het college een voorstel in voor het rooster voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Over dit voorstel heeft aantoonbaar overleg plaats¬gevonden met de aan deze scholen werkzame vakleerkrachten bewegingsonderwijs.

  • 4. Bij de opstelling van het voorstel wordt rekening gehouden met de volgende uitgangs¬punten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 5. In het voorstel worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 6. Als het college instemt met het voorstel, stelt het college het rooster voor 1 juni vast conform het voorstel genoemd in het eerste lid.

  • 7. Als het college niet kan instemmen met het voorstel, wordt een overleg gepland met de gezamenlijke bevoegde gezagsorganen, genoemd in het eerste lid. Dit overleg vindt plaats voor 15 mei.

  • 8. Als het voorstel bedoeld in het eerste lid niet voor 1 mei bij de gemeente is ingediend of als het voorstel niet volledig is, stelt het college voor 1 juni een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegings¬onderwijs, waarbij het college rekening houdt met de in het tweede en vierde lid genoemde uitgangspunten.

  • 9. Een bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 10. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 34 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 35 Intrekken oude verordening regeling

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2011 en de bijbehorende bijlagen worden ingetrokken, met dien verstande dat deze van kracht blijven voor voorzieningen die zijn toegekend op basis van die verordening.

Artikel 36 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2014.
, voorzitter.
, griffier.

Bijlage I

Bijlage I behorende bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015

Bijlage II

Bijlage II behorende bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015

Bijlage III

Bijlage III behorende bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015

Bijlage IV

Bijlage IV behorende bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015

Bijlage V

Bijlage V behorende bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oegstgeest 2015

Toelichting

Toelichting