Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels voor individuele inkomenstoeslag Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest 2015

Geldend van 16-12-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels voor individuele inkomenstoeslag Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest 2015

Artikel 1. Begrippen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: persoon die een individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • b.

      Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

    • d.

      wet: de Participatiewet;

    • e.

      verordening: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest;

    • f.

      peildatum: de datum waartegen de belanghebbende de individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • g.

      referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • h.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest

  • 2. Voor de overige begrippen wordt aangesloten bij de begrippen zoals die gelden in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest.

Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende(n) wordt een individuele inkomenstoeslag verleend indien aan de voorwaarden wordt voldaan die zijn opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.

  • 2. Bij vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen, het in aanmerking te nemen vermogen en de toepasselijke bijstandsnorm, wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in paragraaf 2.2. van de Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet van de gemeente Oegstgeest.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt verondersteld ten aanzien van de belanghebbende die:

    • a.

      op de peildatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en/of studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF of die een opleiding volgt als bedoeld in de Wtos;

    • b.

      tijdens de referteperiode een opleiding of onderwijs als bedoeld in sub a heeft gevolgd;

    • c.

      wegens een gedraging van de tweede of derde categorie zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ 2015 Gemeente Oegstgeest tijdens de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      wegens een gedraging genoemd in artikel 18 lid 4 Participatiewet, artikel 37 IOAW en IOAZ - met uitzondering van lid 1 sub b - tijdens de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • e.

      wegens een gedraging genoemd in artikel 18b Participatiewet tijdens de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • f.

      wegens een gedraging, met een benadelingsbedrag als gevolg, zoals genoemd in artikel 18a lid 1 van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en de IOAZ, tijdens de referteperiode een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen;

    • g.

      door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een maatregel of een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen tijdens de referteperiode;

    • h.

      een hoger inkomen heeft dan de toepasselijke bijstandsnorm maar gedurende drie jaar op bijstandsniveau leeft wegens een minnelijke schuldregeling of Wsnp-traject.

    • i.

      inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag door bewust te kiezen voor een deeltijdbaan, terwijl er mogelijkheden zijn het inkomen te verhogen.

  • 2. Belanghebbende(n) die vallen onder de categorieën genoemd onder lid 1 komen in beginsel niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Voor zover in dit artikel gesproken wordt over opgelegde maatregelen en boetes hebben deze ook betrekking op maatregelen en boetes die voor 1 januari 2015 opgelegd zijn op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 4. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen.

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft:

    • a.

      de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

    • b.

      de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ die tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een ontheffing heeft gekregen van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 37 IOAW/IOAZ voor de duur van meer dan 6 maanden en waarbij artikel 3 sub c en d niet van toepassing is;

    • c.

      die op grond van artikel 9a van de wet of artikel 38 IOAW/IOAZ een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling heeft en waarbij artikel 3 lid 1 sub c en d niet van toepassing is;

    • d.

      de belanghebbende die op grond van artikel 6b Participatiewet dan wel 4b van de IOAW/IOAZ medisch urenbeperkt is, en waarop een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n, r of z Participatiewet dan wel artikel 8 lid 7 IOAW of artikel 8 lid 11 IOAZ van toepassing is en die werkzaam is voor het maximum aantal uren.

  • 2. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van geen uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Met inachtneming van de artikelen 3 en 4 beoordeelt het college of belanghebbende op de aanvraagdatum uitzicht, of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Deze beoordeling geschiedt aan de hand van:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende en;

  • b.

    de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de dag van bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad en werken terug tot en met 1 januari 2015.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest 2015’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 juli 2015,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,

De secretaris,

De burgemeester,

Algemene toelichting

De individuele inkomenstoeslag is een extra tegemoetkoming voor belanghebbenden die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Daarmee is het de opvolger van de langdurigheidstoeslag.

De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor de toeslag in aanmerking te kunnen komen zijn inmiddels nader uitgewerkt in de Verordening individuele inkomenstoeslag participatiewet gemeente Oegstgeest.

Artikel 36 van de Participatiewet stelt als voorwaarde dat het recht op een individuele inkomenstoeslag alleen bestaat als er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

Het recht op individuele inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Indien belanghebbenden op de peildatum voor de Participatiewet als gehuwd worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet. Indien één van beiden niet aan de voorwaarden voldoet, hebben beiden geen recht op de individuele inkomenstoeslag.

Het college kan op grond van artikel 36 Participatiewet nadere regels stellen ten aanzien van het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’. Iedere aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria neergelegd in artikel 36 Participatiewet en de voorwaarden die zijn opgenomen in de verordening. Bij elke aanvraag wordt daarbij gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende en naar de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Met behulp van deze beoordeling kan worden vastgesteld of er sprake is van een niet verwijtbaar gebrek aan uitzicht op inkomensverbetering. Alleen in dat geval kan een individuele inkomenstoeslag worden toegekend.

Het doel van deze beleidsregels is om door middel van omschrijving van concrete situaties behulpzaam te zijn bij deze beoordeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. begrippen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

Lid 1 sub a en b : Onderwijs, scholing en s tudiefinanciering

De belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wtos, een studie volgt als bedoeld in de WSF 2000, studiefinanciering ontvangt op grond van de Wtos of de WSF 2000 of die in de referteperiode een opleiding of onderwijs heeft gevolgd, wordt geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.

In het algemeen kan er van worden uitgegaan dat iemand die in de referteperiode een studie heeft beëindigd, uitzicht heeft op inkomensverbetering. Naarmate de beëindigingsdatum dichter bij de peildatum ligt, is dit uitgangspunt vanzelfsprekender. Zo kan er bij beëindiging van de studie in de periode tot één jaar voor de aanvraagdatum, zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, vrijwel automatisch van worden uitgegaan dat er uitzicht is op inkomensverbetering.

Daartegenover staat dat er bij iemand die gedurende de referteperiode slechts enkele maanden heeft gestudeerd niet automatisch van kan worden uitgegaan dat het uitzicht op inkomensverbetering aanwezig is.

Lid 1 sub c tot en met g : Maatregel/Boete

In het individuele geval zal moeten worden beoordeeld of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als in de referteperiode één van de re-integratieverplichtingen of de inlichtingenplicht is geschonden. In het bijzonder geldt dit voor de zwaardere overtredingen waarbij verondersteld kan worden dat door het verzuim het uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk is verminderd. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand verwijtbaar niet of onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden.

In lid 1 sub e wordt verwezen naar de Wet taaleis. Deze wet is per 1 januari 2015 nog niet in werking getreden. Met deze wet worden de voorwaarden in het kader van het recht op bijstand uitgebreid met een eis betreffende de beheersing van de Nederlandse taal om de kans te kunnen participeren op de arbeidsmarkt te vergroten.

Naar verwachting treedt de wet per 1 januari 2016 in werking en kent ook overgangsrecht. Artikel 2 lid 1 sub e wordt pas van kracht op het moment dat de Wet taaleis in werking treedt. De bepaling is in deze beleidsregels opgenomen zodat te zijner tijd geen aanpassing noodzakelijk is.

Lid 1 sub h : M innelijke schuldregeling of Wsnp-traject

De belanghebbende waarvoor een minnelijke schuldregeling is getroffen of die deelneemt aan een Wsnp-traject, leeft gedurende de looptijd van de regeling of het traject van een inkomen op het sociaal minimum. Het meerdere van het inkomen wordt aangewend voor de aflossing van schulden. Als bij de berekening van het inkomen uit zou worden gegaan van het besteedbaar inkomen (en er dus rekening zou worden gehouden met de aflossing van schulden), dan wordt er indirect bijstand verstrekt voor schulden. Dit is onder de Participatiewet (evenals onder de WWB) niet toegestaan. Bovendien heeft de belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering omdat na drie jaar aflossing (de gebruikelijk looptijd) de resterende schulden worden kwijtgescholden en het volledige hogere inkomen weer beschikbaar komt.

Lid 1 sub i : Bewust deeltijd werken

Indien een belanghebbende op de peildatum inkomsten uit een deeltijdbaan heeft en er geen belemmeringen zijn om meer te gaan werken, maar er geen pogingen zijn ondernomen om tot uitbreiding van werkzaamheden te komen, dan kan er van worden uitgegaan dat er sprake is van een verwijtbaar gebrek aan uitzicht op inkomensverbetering.

De gevolgen van de bewuste keuze om niet meer te gaan werken, kunnen niet worden afgewenteld op de gemeente. In een dergelijk geval bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag.

Lid 2

Behoeft geen toelichting

Lid 3 : Relatie met WWB

Dit lid is opgenomen om aan te geven dat maatregelen en boetes die op grond van de WWB zijn opgelegd meegenomen worden in de beoordeling van de zinsnede ‘tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode’.

Lid 4 : Andere situaties

Lid 1 van dit artikel bevat een aantal situaties waarbij in beginsel kan worden aangenomen dat er uitzicht is op inkomensverbetering. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan iemand met een bijstandsuitkering die een opleiding volgt met baangarantie (na slagen).

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

Lid 1 sub a : Volledig arbeidsongeschikte

Een volledig arbeidsongeschikte belanghebbende heeft per definitie geen uitzicht op betaalde arbeid en de daarmee samenhangende inkomensverbetering.

De situatie waarin gehuwden alleen leven van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van één van hen is lastiger te bepalen. De echtgenoot die de arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt heeft per definitie geen uitzicht op inkomensverbetering. Dit geldt niet voor de andere echtgenoot. Indien bij deze echtgenoot wordt vastgesteld dat er uitzicht is op inkomensverbetering, maar er geen pogingen zijn ondernomen om aan het werk te komen, dan kan de individuele inkomenstoeslag niet worden toegekend.

Lid 1 sub b: Uitkeringsgerechtigde met ontheffing arbeidsverplichting

De uitkeringsgerechtigde op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ met een vrijstelling van de genoemde arbeidsverplichting heeft gedurende de vrijstellingsperiode geen uitzicht op inkomensverbetering. Hij of zij dient wel te voldoen aan de re-integratieverplichtingen zoals genoemd in artikel 9 lid 1 onder b van de wet (bijvoorbeeld sociale activering of een medisch onderzoek). Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.

Lid 1 sub c : Alleenstaande ouder met ontheffing arbeidsverplichting

Alleenstaande ouders die de zorg hebben voor een kind dat jonger is dan 5 jaar kunnen een ontheffing aanvragen voor de plicht tot arbeidsinschakeling. Als gevolg hiervan kan het zijn dat er geen zicht is op inkomensverbetering. Als de alleenstaande ouder wel voldoet aan zijn of haar verplichtingen in het kader van re-integratie, dan is er recht op de inkomenstoeslag. Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.

Lid 1 sub d : M edisch urenbeperkt

Bij deze doelgroep is vastgesteld wat het maximaal mogelijk aantal uren is dat zij in staat zijn om te werken. Indien zij nog niet het maximum bereikt hebben, moet het recht beoordeeld worden in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d.

Lid 2: overige belanghebbende(n) zonder uitzicht op inkomensverbetering

Dit artikel bevat een niet-limitatieve opsomming. Er zijn andere situaties denkbaar waarbij er geen uitzicht op inkomensverbetering is.

Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Onderdeel a: Krachten en bekwaamheden

De wetgever heeft niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder de krachten en bekwaamheden van een persoon.

Er kan worden uitgegaan van de volgende verduidelijking:

Bij krachten gaat het om de mate van belastbaarheid, zowel fysiek als psychisch, die bepaalt of er geen of een verminderd uitzicht is op inkomensverbetering.

Bij bekwaamheden gaat het om de hoeveelheid en aard van relevante kennis en vaardigheden die bepalen of er geen of een verminderd uitzicht is op inkomensverbetering.

Deze uitgangspunten vormen het vertrekpunt bij de beoordeling van de individuele aanvraag.

Onderdeel b: Verrichte inspanningen

In het individuele geval zal moeten worden beoordeeld of belanghebbende voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. De in de artikelen 3 en 4 van deze beleidsregels beschreven situaties dienen daarbij te worden betrokken.