Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening Wet inburgering 2008 gemeente Oirschot

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening Wet inburgering 2008 gemeente Oirschot

 

De raad van de gemeente Oirschot;

 

gezien het voorstel van 5 februari 2008;

 

gegeven de agendering door het Presidium van 12 februari 2008;

 

gelet op de Wet inburgering;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit :

 

vast te stellen de Verordening Wet inburgering 2008 gemeente Oirschot.

 

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:a. het college: het college van burgemeester en wethouders;b. de wet: de Wet inburgering;c. de bijstandsnorm: de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand (WWB), zoals deze geldt of zou gelden als betrokkene belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn. 

  • 2 De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

     

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1 Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2 Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:a. schriftelijke voorlichting bij het CWI te Bladel, in de lokale loketten en gemeentehuizen van de Kempengemeenten en bij andere organisaties in die gemeenten;b. mondelinge informatie en advies op verzoek van inburgeringsplichtigen en op uitnodiging;c. publicaties in lokale kranten en informatieverstrekking op websites.

     

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria: a. het ontvangen van een bepaalde uitkering;b. het hebben van opvoedingstaken voor minderjarige kinderen;c. het bevorderen van de emancipatie van vrouwen;d. de motivatie om in te burgeren.

 

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1 Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2 Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3 Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer bijkomende onderdelen bevatten die specifiek gericht zijn op de behoefte van de betreffende inburgeringsplichtige.

     

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1 De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in beginsel in één keer voldaan.

  • 2 Op verzoek van de inburgeringsplichtige mag de eigen bijdrage in ten hoogste 18 maandelijkse termijnen worden betaald.

  • 3 De eigen bijdrage wordt niet geïnd bij inburgeringsplichtigen met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm die het inburgeringsexamen op tijd hebben gehaald of bij wie is vastgesteld dat het, ondanks de aantoonbaar geleverde inspanningen, redelijkerwijs niet mogelijk is om het examen te halen.

  • 4 Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijn(en) van betaling vast.

  • 5 Voor een inburgeringsplichtige die algemene bijstand ontvangt, wordt de eigen bijdrage in beginsel verrekend met de algemene bijstand. Het college legt dit vast in de beschikking.

     

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige die een gemeentelijke inburgeringsvoorziening heeft geaccepteerd bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen: a. het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening;b. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;c. het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;d. het op verzoek of uit eigen beweging direct melden, indien door ziekte dan wel door andere feiten of omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;e. overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de inburgeringsvoorziening kunnen ondersteunen.

 

Hoofdstuk 3 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1 Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt in ieder geval gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2 In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en  verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3 De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt het college binnen 4 weken schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4 Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5 Het aanbod wordt geacht te zijn geweigerd, als de inburgeringsplichtige niet binnen de in lid 3 gestelde termijn schriftelijk heeft meegedeeld het aanbod al dan niet te aanvaarden.

     

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

  • 1 Bij aanvaarding van een gemeentelijke inburgeringsvoorziening bevat de beschikking in ieder geval:a. een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige; c. de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;d. de termijn(en) en wijze van betaling; e. ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

  • 2 Bij de handhaving van een inburgeringsplichtige zonder gemeentelijke inburgeringsvoorziening bevat de beschikking in ieder geval: a. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;b. de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;c. in geval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

     

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verwijtbare gedragingen

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete bedraagt 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan de oproep of het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2 Het bedrag van de bestuurlijke boete bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3 Het bedrag van de bestuurlijke boete bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

     

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de verwijtbare gedraging

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt 10% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2 Het bedrag van de bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3 Het bedrag van de bestuurlijke boete bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

     

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Uitvoering en nadere regels

  • 1 De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2 Het college kan in situaties waarin deze verordening niet voorziet nadere regels vaststellen.

  • 3 Het college informeert de raad jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van de wet.

     

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 13 Overgangsregeling

Artikel 5, derde lid van deze verordening is ook van toepassing op inburgeringsplichtigen voor wie de inning van de eigen bijdrage op grond van artikel 23, tweede lid van de wet is vastgesteld vóór 1 januari 2008.

 

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Wet inburgering 2007 gemeente Oirschot.

 

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering 2008 gemeente Oirschot.

 

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oirschot van 26 februari 2008.
 
De raad voornoemd,
 
Han Struijs                   Ruud Severijns
griffier                           voorzitter
 
 

1

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

 De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden (niet EEG- of EER-landen) van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan die plicht staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (resultaatverplichting).

 

Gemeenten hebben in de WI een aantal belangrijke taken. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

 

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigenArtikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat hierbij om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

 

2. Het aanbieden van inburgeringsvoorzieningenHet uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen een plicht en een bevoegdheid om inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat hierbij om de volgende groepen inburgeringsplichtigen:• Nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in hetBesluit inburgering.• Oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben.• Asielgerechtigde nieuw- en oudkomers.• Nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

 

Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan de laatste twee groepen (artikel 19, tweede lid, WI). Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

 

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld: • De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).• De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).• De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, inclusief de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).• De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

 

3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1 BegripsomschrijvingenHet tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

 

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigenArtikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

 

Het eerste lid geeft het algemene kader voor de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen. In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht (om in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven. De gemeente heeft besloten (Startnotitie Wet inburgering) om het inburgeringsbeleid en de uitvoering daarvan neer te leggen bij ISD de Kempen en om inburgeringsplichtigen zowel schriftelijk als persoonlijk pro-actief te informeren. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in het tweede lid.

 

Voor de informatieverstrekking betekent dit ondermeer dat er diverse informatie- en adviespunten worden gebruikt. Inwoners kunnen voor schriftelijke informatie, zoals diverse folders en brochures, terecht bij de informatiepunten in de gemeentehuizen van de Kempengemeenten, het CWI Bladel en de lokale loketten in de Kempengemeenten. Deze informatie wordt ook beschikbaar gesteld aan en bij overige organisaties die een rol (kunnen) spelen bij de informatievoorziening, zoals scholen, bibliotheken en vluchtelingenwerk. Daarnaast zal informatie verstrekt worden via websites en publicaties in lokale kranten. Persoonlijke informatie wordt altijd verstrekt wanneer hierom wordt gevraagd. Ondermeer vanwege de diverse werklokaties waarvan de ISD gebruik maakt, zal hiertoe wel altijd een afspraak moet worden gemaakt. De gemeente zal echter ook op eigen initiatief inwoners voor informatie- en advies uitnodigen, als het vermoeden bestaat dat inwoners mogelijk inburgeringsplichtig zijn of kunnen worden. ISD de Kempen biedt haar dienstverlening, afhankelijk van de klant, aan bij het CWI Bladel en/of bij de lokale loketten in de Kempengemeenten. Voor de lokatie waar persoonlijke informatie en advies wordt gegeven, wordt hierbij aangesloten. Veelal zullen deze gesprekken plaatsvinden bij het CWI Bladel. Dit kan als voordeel bieden dat deze informatiegesprekken gecombineerd kunnen worden met bijvoorbeeld uitkeringsaanvragen en reïntegratiegesprekken. Bovendien is, zo nodig, aanvullende kennis en expertise op het gebied van scholing en arbeid van CWI-medewerkers direct inzetbaar.

 

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepenHet college is verplicht aan inburgeringsplichtige asielgerechtigden en geestelijke bedienaren een inburgeringsvoorziening aan te bieden (artikel 19, tweede lid WI). Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden:1. inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;2. oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

 

De gemeente heeft besloten (Startnotitie Wet inburgering) om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De raad moet daarom bij verordening regels stellen met betrekking tot de te hanteren criteria bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting, waarbij rekening is gehouden met het gestelde in de Startnotitie Wet inburgering. In dit artikel wordt het college, binnen de gestelde kaders, opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste lid, WI) bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden.

 

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep(en) die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep(en) die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

 

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorzieningIn de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen. In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening vaststelt. Om een passend aanbod te kunnen doen kan gebruik worden gemaakt van informatie van de inburgeringsplichtige, van beschikbare informatie bij bijvoorbeeld de gemeente en de onderwijsinstelling waarbij een eerder inburgeringstraject is gevolgd of kunnen nadere onderzoeken worden verricht, bijvoorbeeld naar startniveau of leercapaciteit. Daarnaast kan het doelperspectief, zoals het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen, een rol spelen bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

Een inburgeringsvoorziening van een uitkeringsgerechtigde die op grond van die uitkering verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, moet gecombineerd worden met een reïntegratievoorziening (artikel 20, eerste lid, WI). In artikel 19, vierde lid, WI, is bepaald dat geen inburgeringsvoorziening wordt aangeboden indien dat de arbeidsinschakeling van de inburgeringsplichtige belemmert. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI), ook als de inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt van een andere partij dan de gemeente. Het tweede lid draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Als de uitkering door een andere partij wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

 

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. Hierbij moet gedacht worden aan trajectbegeleiding, het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken en sociale activeringsactiviteiten. Het uitgangspunt van de gemeente is dat een duaal aanbod wordt gedaan, hetzij in het kader van inburgering hetzij in het kader van de reïntegratie. Ook als de inburgeringsplichtige geen uitkering ontvangt of een uitkering ontvangt waaraan geen arbeidsverplichtingen zijn verbonden.

 

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). In het eerste lid is geregeld dat de eigen bijdrage in principe in een keer wordt voldaan. In het tweede lid wordt de inburgeringsplichtige echter de mogelijkheid geboden om, op verzoek, de bijdrage in termijnen te betalen. In de memorie van toelichting op de wet is aangegeven dat bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage de positie van uitkeringsgerechtigden als vertrekpunt is gekozen en dat een betalingstermijnbedrag van € 15,00 per maand proportioneel wordt geacht. Dit betekent dat de eigen bijdrage in maximaal 18 maandelijkse termijnen moet worden betaald. Een verzoek tot termijnbetaling wordt zonder nader financieel onderzoek gehonoreerd. In het derde lid is geregeld dat de eigen bijdrage niet geïnd wordt bij inburgeringsplichtigen met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm (zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c van deze verordening) die het inburgeringsexamen op tijd hebben gehaald of bij wie is vastgesteld dat het, ondanks de aantoonbaar geleverde inspanningen, redelijkerwijs niet mogelijk is om het examen te halen (zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel b, WI). Het tijdstip waarop de inkomenstoets plaats moet vinden, is bij de aanbodprocedure van de inburgeringsvoorziening. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen met algemene bijstand mogelijk, dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. In het vijfde lid is geregeld dat het college in beginsel van die mogelijkheid gebruik maakt.

 

Artikel 6 Opleggen van verplichtingenDit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de raad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbodDit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening.

 

In het eerste lid wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening schriftelijk doet en dit aanbod in ieder geval toestuurt naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Geeft belanghebbende aan een ander verblijfadres te hebben, kan het aanbod daarnaast naar het aangegeven verblijfadres worden toegestuurd. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (vierde lid).

 

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling gebeurt in de vorm van het laten ondertekenen van een verklaring die door de gemeente is opgesteld. De inburgeringsplichtige moet het college binnen 4 weken schriftelijk meedelen het aanbod al dan niet te aanvaarden. Deze periode biedt het college de ruimte de inburgeringsplichtige tot reactie te rappelleren.

 

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Een weigering om een inburgeringsvoorziening te aanvaarden moet schriftelijk gebeuren. Om onduidelijke situaties te voorkomen is in het vijfde lid geregeld dat een aanbod geacht wordt te zijn geweigerd als de inburgeringsplichtige, ook na rappel, niet binnen de gestelde termijn(en) schriftelijk op het aanbod heeft gereageerd. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan ligt het voor de hand dat het college in zo’n situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

 

Artikel 8 De inhoud van de beschikkingHet besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

Het eerste lid bevat de minimale inhoud van een beschikking bij aanvaarding van een gemeentelijke inburgeringsvoorziening. In de beschikking zullen, in het licht van de zorgvuldigheid en handhaving, de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) hiervan alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage wordt betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan.

 

De handhaving van een inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod is minder intensief dan die van een inburgeringsplichtige die wel een gemeentelijke inburgeringsvoorziening heeft geaccepteerd. Eerstgenoemde is immers zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering. De inhoud van de beschikking is hierop afgestemd (tweede lid).

 

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingenArtikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in de verordening overnemen, maar ze kan ook lagere boetes vaststellen.

 

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit betekent dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Wanneer de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten, wordt afgezien van het opleggen van een boete. Dit is bepaald in artikel 38 WI.

 

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de uitkering. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college geen bestuurlijke boete oplegt indien voor dezelfde gedraging een verlaging, maatregel of boete op de uitkering kan of moet worden opgelegd.

 

De gemeente heeft besloten (Startnotitie Wet inburgering) om bij het opleggen van een bestuurlijke boete zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Verordening afstemming en handhaving WWB. Hieraan ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een inburgeringsplichtige in zijn algemeenheid niet behoort tot de bevolkingsgroep met een grote financiële draagkracht.

 

De hoogte van de bestuurlijke boete is een boetebedrag dat wordt berekend op grond van een percentage van de bijstandsnorm. Hiermee wordt zowel op de hoogte van het percentage als op de basis, de bijstandsnorm, aangesloten bij de Verordening afstemming en handhaving WWB. Basis van de berekening van het boetebedrag vormt de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand (WWB) zoals deze geldt of zou gelden als betrokkene belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn (artikel 1, eerste lid, onderdeel c). Het is dus niet van belang of een inburgeringsplichtige wel of geen bijstand ontvangt. Bij het bepalen van de bijstandsnorm voor een niet-bijstandsgerechtigde wordt geen uitgebreid onderzoek verricht. Bij twijfel of onduidelijkheid wordt de gunstigst mogelijke bijstandsnorm voor de situatie van de inburgeringsplichtige berekend.

 

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtredingDit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is. De in dit artikel genoemde termijnen zijn een verdubbeling van de termijnen genoemd in artikel 9. Dit komt overeen met de Verordening afstemming en handhaving WWB. Bij de berekening van de bestuurlijke boete resulteert dit in een verdubbeling van het boetebedrag. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.

 

Artikel 11 Uitvoering en nadere regelsDe uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Indien het college dat noodzakelijk acht, kan het nadere regels vaststellen voor de uitvoering. Met de Startnotitie Wet inburgering is besloten dat ook aan oudkomers de inburgeringsplicht wordt opgelegd, met als ambitie om dit voor het bestand per 1-1-2007 binnen 3 jaar te realiseren. Uitgangspunt is dat er een evenwicht moet zijn tussen de verantwoordelijkheid van de inburgeraar en de haalbaarheid van de doelstelling; het tijdig kunnen halen van het inburgeringsexamen. Dit vereist maatwerk. Het college informeert de raad jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van de wet.

 

Artikel 12 Hardheidsclausule Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 13 OvergangsregelingDit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 14 InwerkingtredingDit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 15 Citeertitel Dit artikel spreekt voor zich.