Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009

Geldend van 02-12-2009 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009

 

De raad van de gemeente Oirschot;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Oirschot d.d. 3 november 2009;

 

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren.

 

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:a. wet: de Wet investeren in jongeren;b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 28, onderdeel d, van de wet;c. verzorgingsbehoevende: degene die, indien hij niet samen met een andere niet tot het gezin behorende persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingshuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot.

     

Artikel 2 Categorieën

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende categorie-indeling:a. gehuwden;b. alleenstaande ouders;c. alleenstaanden.

 

Artikel 3 Reikwijdte

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar zijn.

 

Hoofdstuk 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 4 Toeslagen

Toeslag 20%1. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft 20% van de gehuwdennorm.2. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wiens woning uitsluitend wordt gedeeld met:a. inwonende kinderen die aldaar hun hoofdverblijf hebben en geen van deze kinderen een inkomen heeft dat gelijk is aan of hoger is dan de norm als bedoeld in artikel 26, onderdeel b, van de wet; en/ofb. een verzorgingsbehoevende die aldaar zijn hoofdverblijf heeft en die door de alleenstaande of alleenstaande ouder (mede) wordt verzorgd.

 

Toeslag 14%3. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 14% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend inwonende kinderen hun hoofdverblijf hebben, indien tenminste één van deze kinderen een inkomen heeft dat gelijk is aan of hoger is dan de norm als bedoeld in artikel 26, onderdeel b, van de wet. 4. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het eerste, tweede, derde of vijfde lid niet van toepassing is, 14% van de gehuwdennorm, indien een zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning is aangetoond.

 

Toeslag 5%5. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, die inwoont bij zijn ouder(s) of verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang, 5% van de gehuwdennorm. 6. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het eerste tot en met het vijfde lid niet van toepassing zijn, 5% van de gehuwdennorm.

 

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG

Artikel 5 Verlaging gehuwden

Geen verlaging1. Geen verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet vindt plaats, indien in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft of indien de woning uitsluitend wordt gedeeld met:a. inwonende kinderen die aldaar hun hoofdverblijf hebben en geen van deze kinderen een inkomen heeft dat gelijk is aan of hoger is dan de norm als bedoeld in artikel 26, onderdeel b, van de wet; en/ofb. een verzorgingsbehoevende die aldaar zijn hoofdverblijf heeft en die door de gehuwde(n) (mede) wordt verzorgd.

 

Verlaging 6%2. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 6% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning uitsluitend inwonende kinderen hun hoofdverblijf hebben en tenminste één van deze kinderen een inkomen heeft dat gelijk is aan of hoger is dan de norm als bedoeld in artikel 26, onderdeel b, van de wet.3. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 6% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, indien een zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning is aangetoond.

 

Verlaging 15%4. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 15% van de gehuwdennorm voor gehuwden die inwonen bij hun ouder(s).5. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 15% van de gehuwdennorm voor gehuwden op wie het eerste tot en met het vierde lid niet van toepassing zijn.

 

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

  • 1 De norm of de toeslag bedoeld in artikel 30 van de wet wordt voor de duur van zes maanden lager vastgesteld voor de alleenstaande, die recent de deelname aan onderwijs of een beroeps opleiding heeft beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

  • 2 Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding, als bedoeld in het vorige lid, is sprake, indien er nog geen periode van een half jaar is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.

  • 3 De periode bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort, indien er in deze periode opnieuw onderwijs of een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid wordt aangevangen. Indien deze onderwijsperiode zes maanden of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe periode aan zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De verlaging als bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde norm ingevolge artikel 26 van de wet inclusief de toeslag als bedoeld in artikel 4 van deze verordening en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet werk en bijstand op het moment van bijstandsverlening.

     

Artikel 7 Verlaging alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1 De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt :a. 20 procent van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 21 jaar is;b. 10 procent van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 22 jaar is.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van deze verordening van toepassing is.

     

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Uitvoering en nadere regels

  • 1 De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2 Het college kan in situaties waarin deze verordening niet voorziet nadere regels stellen.

     

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en heeft een terugwerkende kracht tot 1 oktober 2009.

 

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009.

 

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 november 2009.
 
De griffier,                    De voorzitter,Han Struijs                 Ruud Severijns 

1

 

Hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) regelt het recht op inkomensvoorziening.

 

De wetgever heeft voor de benaming inkomensvoorziening gekozen om duidelijk te maken dat de systematiek afwijkt van de bijstandswet. Het gaat om een uitkering voor jongeren in het geval het werkleeraanbod niet voldoende inkomsten genereert of in het geval dat van de jongere niet gevergd kan worden dat hij uitvoering geeft aan een werkleeraanbod. De inkomensvoorziening is een afgeleide van het werkleeraanbod.

 

De normen van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ komen overeen met de normen van de WWB. Ook kent de WIJ net als de WWB het systeem van verhogingen (toeslagen) en verlagingen (kortingen).

 

Op grond van art. 12 lid 1 sub e WIJ dient de gemeenteraad bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in art. 35 WIJ.

 

In deze verordening wordt het gemeentelijk beleid vastgelegd m.b.t. de toeslagen en verlagingen die kunnen worden toegepast op de centraal geregelde normen die voor jongeren van 18 tot 27 jaar gelden.

 

Praktische belemmering bij het ombouwen van de reeds bestaande WWB-verordening toeslagen en verlagingen 2007 is dat in die verordening de toeslagen en verlagingen gerelateerd worden aan de bijstandsnorm. Voor de toeslagen en verlagingen die op grond van de WIJ kunnen worden toegepast is niet de bijstandsnorm, maar zijn de normen, genoemd in de WIJ, het uitgangspunt.

 

Het is op zichzelf denkbaar om ervoor te kiezen in de WWB-verordening voor de WIJ-toeslagen een verwijzing op te nemen naar de betreffende bepaling in de WIJ, maar dit komt de duidelijkheid niet ten goede. Het kan immers verwarrend zijn dat de ene keer naar de WWB en de andere keer naar de WIJ wordt verwezen.

 

Alternatief zou kunnen zijn om een volledig nieuwe paragraaf aan de WWB-verordening toe te voegen die betrekking heeft op de WIJ, maar dan is een separate WIJ-verordening net zo praktisch, temeer omdat de WIJ een andere doelgroep betreft dan de WWB (27- versus 27+).

 

Gelet op deze knelpunten is ervoor gekozen een aparte verordening toeslagen en verlagingen WIJ op te stellen.

 

Materieel gezien is deze verordening indentiek aan de bestaande WWB-verordening inzake toeslagen en verlagingen 2007 en behoeft dan ook geen nadere toelichting.