Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langsdurigheidstoeslag WWB 2013 incl. toelichting

Geldend van 11-10-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2013

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2013 Gemeente Osterwijk

De raad van de gemeente Oisterwijk

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 juli 2013, met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T :

Vast te stellen:

Verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Oisterwijk

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB)

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Oisterwijk

    • d.

      de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd,

      voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft

      gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen.

    • e.

      referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • f.

      refertejaar: de periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • g.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.

    • h.

      vermogen: vermogen zoals bedoeld in artikel 34 WWB

    • i.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

    • j.

      WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Voor een langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de persoon in de leeftijd tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd die gedurende een aaneengesloten periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000. Het college kan hier in bijzondere omstandigheden van afwijken.

  • 3. De uitkeringsgerechtigde die naar het oordeel van het college tijdens het refertejaar niet voldoet aan de aan het recht op bijstand/uitkering of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en als gevolg daarvan door eigen toedoen het zicht op inkomensverbetering heeft belemmerd of zijn kansen daarop heeft verspeeld, heeft -gerekend vanaf de peildatum voor een periode van 12 maanden- geen recht op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt in 2013

    • a.

      voor een gezin € 545,00

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 495

    • c.

      voor een alleenstaande € 396,00.

  • 2. Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de WWB komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd bepalend.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Artikel 4 Uitvoering en nadere regels

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking 8 dagen na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2013.

  • 2.

    De Verordening Langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2012-A gemeente

Oisterwijk wordt met ingang van datum inwerkingtreding van de verordening

Langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Oisterwijk ingetrokken.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2013

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 2013.

De griffier, De voorzitter,

Mevr. P.G. van Wijk, drs. J.F.M. Janssen

Toelichting op de Verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Oisterwijk

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft zoals bedoeld in artikel 34 WWB en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Deze datum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 WWB en de jurisprudentie rondom artikel 44 WWB.

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2 Voorwaarden

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de bovengrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het vaststellen van het vermogen wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 34 van de WWB. Dit betekent dat er een vrij te laten vermogen aanwezig kan zijn. Voor het vermogen aanwezig in de woning wordt rekening gehouden met de extra vermogensvrijlating voor huiseigenaren. En daarnaast wordt beoordeeld of de eigenaar vrijelijk kan beschikken over de overwaarde gedurende de referteperiode. Bijvoorbeeld door de woning te verkopen of deze verder te bezwaren. Omdat het in de praktijk veelal gaat om bijstandsgerechtigden die bijstand ontvangen als lening onder verband van krediethypotheek wordt meestal aangenomen dat zij niet over dit vermogen kunnen beschikken. Het is dan dus geen grond voor weigering van de Langdurigheidstoeslag.

Langdurigheidstoeslag kan niet worden verstrekt als lening onder verband van een krediethypotheek.

Lid 3:

Gemeenten zijn niet verplicht om bij verordening vast te leggen wat verstaan wordt onder “geen uitzicht op inkomensverbetering”. De persoon die (minimaal) drie jaar lang op of net boven het sociaal minimum leeft, toont daarmee in feite al aan dat hij moeite heeft om inkomensverbetering te bewerkstelligen.

Anders is dit wanneer het aan de uitkeringsgerechtigde zelf te wijten is dat als gevolg van zijn gedrag geen inkomensverbetering heeft kunnen plaatsvinden.

In het derde lid wordt de uitkeringsgerechtigde uitgesloten van de langdurigheidstoeslag wanneer hij door eigen toedoen zijn uitzicht op inkomensverbetering heeft belemmerd of zijn kansen daarop heeft verspeeld. Te denken valt bijvoorbeeld aan:

  • §

    De uitkeringsgerechtigde die tijdens het refertejaar niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn re-integratie, algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft aanvaard of behouden en de bijstand of inkomensvoorziening bij besluit verlaagd is met toepassing van de verzamelverordening WWB.

  • §

    diegene die een uitkering krachtens de Ioaw, Ioaz ontvangt en bij besluit met toepassing van artikel 20 van de Ioaw/Ioaz en artikel 10 en 11 van verzamelverordening Wwb, Ioaw/z, Bbz tot verlaging van de uitkering is besloten.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beiden gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. In de situatie dat slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.

In lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

Statushouders

De datum van het beschikken over een verblijfsdocument wordt gezien als peildatum als bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Het moment dat men –aantoonbaar- in Nederland verblijft (verblijf AZC) mag meegeteld worden voor de referteperiode ook al had men op dat moment nog geen verblijfsvergunning.

Voor aanvragers die gedurende de hele referteperiode in een AZC hebben verbleven, is dit relatief eenvoudig vast te stellen (ontvangst persoonlijke toelage krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) bijvoorbeeld). Voor de groep die onder het generaal pardon valt en waarvan sommigen illegaal in Nederland hebben verbleven ligt dit moeilijker. Mogelijk hebben zij middels arbeid in hun onderhoud kunnen voorzien. Als zij niet kunnen aantonen waarvan zij in de referteperiode geleefd hebben, kan het recht op langdurigheidtoeslag niet vastgesteld worden. Van een belanghebbende mag echter niet worden verwacht dat hij bewijsstukken overlegt waarover hij redelijkerwijs niet kan beschikken. Voor die personen moet dan worden uitgegaan van het moment waarop de gegevens bekend zijn.

In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Artikelen 4 en 5 Uitvoering, nadere regels en onvoorziene gevallen

Deze artikelen hebben geen toelichting nodig.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

Artikel 7 Citeertitel

in dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.