Regeling vervallen per 01-02-2012

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2011

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2011

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden voor belanghebbenden vanaf 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die geen zelfstandige woonruimte bewoont.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die inwonend is bij zijn ouders.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      eigen meerderjarige kinderen;

    • b.

      personen die door de belanghebbende worden verzorgd, of personen die voor de belanghebbende zorgen en waarbij er een medische en/of sociale noodzaak voor deze verzorging bestaat.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2. Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 6 Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7 Overgangsrecht

  • 1. Op aanvragen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening al ontvangen zijn is en blijft het recht van toepassing zoals dit gold voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Op besluiten die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn opgenomen blijft het oude recht van toepassing totdat geen rechtsmiddelen meer openstaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 1 en 2 zijn de bepalingen van deze verordening direct van toepassing als dit voor aanvrager/belanghebbende tot een gunstiger resultaat leidt.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 8 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 9 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 10 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na publicatie in de Nieuwsklok.

Algemene toelichting toeslagenverordening WWB 2011

Relatie met de WWB

De inkomenspolitiek is voorbehouden aan het Rijk.

De raad dient op grond van artikel 30 van de WWB een verordening vast te stellen waarin de toeslagen en de verlagingen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen worden geregeld.

Landelijk worden voor een drietal categorieën de normen vastgesteld, te weten:

  • ·

    de alleenstaande, zijnde 50% van het minimumloon;

  • ·

    de alleenstaande ouder, zijnde 70% van het minimumloon;

  • ·

    de gehuwde zijnde 100% van het minimumloon.

Door middel van een verordening regelt de raad de verhoging met een toeslag van maximaal 20% of de verlaging met maximaal 20%. De hoogte van de toeslag of verlaging is afhankelijk van het feit of de klant hogere of lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft dan waarin zijn bijstandsnorm voorziet tengevolge van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonlasten met een ander.

Deze nieuwe verordening wijkt in essentie niet wezenlijk af van de verordening die door de raad is vastgesteld in 2004 al zijn er op 3 punten wijzigingen in deze nieuwe toeslagenverordening.

Allereerst is met de invoering van de Wet investeren in jongeren de Wet werk en bijstand voor jongeren tot 27 jaar niet meer van toepassing .

De bepalingen in deze nieuwe toeslagenverordening zijn alleen van toepassing op personen vanaf 27 tot 65 jaar. Uitsluitend de leef- en woonsituatie zijn bepalend voor de hoogte van de toeslag en de verlaging.

Nieuw in deze verordening zijn de bepalingen dat alleenstaanden en alleenstaande ouders die geen zelfstandige woonruimte bewonen een toeslag krijgen van 15% van de gehuwdennorm.

Door het opnemen van deze bepaling is het beleid ten aanzien van personen die geen zelfstandige woonruimte bewonen ( de kamerbewoners) helder en bestaat er geen onduidelijkheid meer voor de uitvoering van deze bepaling.

Ook nieuw is de toeslag van 5% van de gehuwdennorm aan personen die bij eigen ouders

( eerstegraads bloedverwanten ) inwonend zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat het tot de mogelijkheden behoort om de toeslag voor meerderjarige kinderen die inwonend zijn bij ouders lager vast te stellen dan voor andere medebewoners. De toeslag op nihil stellen mag niet omdat dat voorbehouden is aan de situatie dat kosten volledig met een ander gedeeld kunnen worden. Dit is slechts het geval bij een gezamenlijke huishouding.

Bewust is gekozen voor een lagere toeslag om de prikkel tot uitstroom te bevorderen en het op die manier ook lonend te maken om te gaan werken.

In de vorige verordening is gekozen om de toeslag van de ouder bij wie een meerderjarig kind inwonend is, vast te stellen op 20%. Ook in de nieuwe verordening is dit zo gebleven.

De toeslagenverordening is een uitwerking van het idee dat de hoogte van de bestaanskosten afhankelijk is van het wel of niet kunnen delen van woonkosten. De uitkering wordt verlaagd, of een toeslag bedraagt minder dan een maximale toeslag, indien een gezin of persoon slechts een gedeelte van de woonkosten dient te betalen. Bij omstandigheden waarin deze verordening niet voorziet beslisst het college. De wet geeft hiervoor ook de mogelijkheid gelet op het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de WWB.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Tweede lid: In artikel 18, eerste lid, van de WWB is de individuele vaststelling van het recht op bijstand verankerd. Hier wordt nog eens bevestigd dat dit principe van individuele beoordeling boven de categoriale bepalingen van de verordening gaan. Op basis van deze bepaling is het mogelijk om de bijstandsnorm inclusief een toeslag te verlagen, bijvoorbeeld bij het opleggen van een administratieve maatregel.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen

Eerste lid: Alleenstaanden en alleenstaande ouders die de woonkosten niet kunnen delen hebben van rechtswege recht op de maximale toeslag. Deze is, eveneens van rechtswege, bepaald op 20 procent van de gehuwdennorm.

Tweede lid: Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geen zelfstandige woonruimte bewoont hebben recht op een toeslag van 15%. Onder geen zelfstandige woonruimte wordt verstaan huisvesting zonder eigen opgang waarbij keuken en of toilet worden gedeeld met anderen.

Derde lid: Alleenstaanden en alleenstaande ouders die de woonkosten kunnen delen hebben lagere bestaanskosten. De toeslag bedraagt dan niet meer de maximale toeslag, maar wordt gehalveerd tot 10 procent van de gehuwdennorm.

Vierde lid: alleenstaanden en alleenstaande ouders die inwonend zijn bij eigen ouders hebben recht op een toeslag van 5 % van de gehuwdennorm.

Vijfde lid: In twee gevallen wordt niet uitgegaan van het kunnen delen van de woonlasten. Indien de inwonende persoon een eigen meerderjarig kind is, is er geen sprake van woningdeling in de zin van de verordening. Dit geldt eveneens indien de inwonende persoon zorg behoeft, of aan de bijstandsgerechtigde zorg geeft.

Het begrip zorgbehoevend is niet nader gedefinieerd in deze verordening, om een individuele beoordeling mogelijk te maken. Wel is het zeker dat er voor de zorg een medische en/of sociale noodzaak moet bestaan. Een dergelijke situatie doet zich in ieder geval voor als de bijstandsgerechtigde of de inwonende persoon door de zorg in de woning kan blijven wonen.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

De wetgever heeft er voor gekozen om de bijstandsnorm voor gehuwden gelijk te stellen aan het maximum, te weten het wettelijk minimumloon. De bijstandsuitkering voor gehuwden kan daarom niet worden bijgesteld door middel van toeslagen, maar kan alleen worden geregeld door middel van verlagingen. Indien er geen sprake is van woningdeling, dan blijft de bijstandsnorm van rechtswege gelijk aan het wettelijk minimumloon. In dat geval vindt er geen toeslag en geen verlaging plaats, zodat deze situatie buiten de verordening valt.

Eerste lid: In dit lid wordt geregeld dat gehuwden die de woonkosten kunnen delen een verlaging van de bijstandsnorm krijgen van 10 procent van de gehuwdennorm.

Tweede lid: Ook voor gehuwden waarbij een derde hoofdverblijf in de woning heeft gelden de uitzonderingsbepalingen zoals die voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn beschreven in lid 3 van het vorige artikel.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

Indien een persoon of gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft als gevolgd van de woonsituatie, dan wordt de norm, inclusief een eventuele toeslag, verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm. Een dergelijke situatie kan zich voordoen in het geval een woning wordt gekraakt, maar ook indien een onderhoudsplichtige de woonlasten bijvoorbeeld voor zijn (ex) -partner geheel op zich neemt zodat de bijstandsgerechtigde geen woonkosten heeft.

Artikel 6- Onvoorziene omstandigheden

Om onvoorziene situaties te regelen is dit artikel opgenomen in deze verordening. Op grond van artikel 18 eerste lid van de WWB is het altijd mogelijk de bijstand af te stemmen op grond van omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Artikel 7- Overgangsrecht.

Op lopende aanvragen, dus aanvragen die ingediend zijn voordat deze verordening in werking is getreden, blijft het oude recht van toepassing.

Dit geldt ook voor besluiten die op grond van het oude recht genomen zijn. Bij gewijzigde omstandigheden waardoor de uitkering of toeslag gewijzigd moet worden is het nieuwe recht van toepassing. Voor nieuwe aanvragen na de inwerkingtreding van deze verordening geldt het nieuwe recht.

De overige artikelen behoeven geen nadere uitleg of toelichting.