Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening re-integratie Wet werk en bijstand incl. toelichting 2009

Geldend van 15-10-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening re-integratie Wet werk en bijstand incl. toelichting 2009

1.ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

A. WWB: de Wet werk en bijstand;

B. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers:

C. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

zelfstandigen;

D. WSW: de Wet sociale werkvoorziening;

E. ANW: Algemene nabestaandenwet;

F. college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oisterwijk;

G. raad: de gemeenteraad van de gemeente Oisterwijk;

H. uitkeringsgerechtigde: persoon van 27 tot 65 jaar die een uitkering ingevolge de WWB ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan ontvangt, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ;

I.niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de WWB en beschikbaar voor de arbeidsmarkt voor minimaal 16 uur per week;

J.jongere: werkloze werkzoekende van 16 tot 27 jaar en behorend tot de gemeentelijke doelgroep voor de Wet Investeren Jongeren, de WIJ;

K. belanghebbende: persoon behorend tot de doelgroep van het gemeentelijk reintegratiebeleid;

L. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

M. voorziening bij arbeidsinschakeling: voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a en artikel 9 lid 1 sub b van de WWB en die nader is beschreven in deze verordening oftewel een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij de aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

N. ondersteuning bij arbeidsinschakeling: een advies of een verwijzing naar activiteiten van een organisatie die zich richt op arbeidstoeleiding, al dan niet binnen een traject, dat gegeven

wordt om het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te bevorderen;

O. algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk op grond van de WSW en werk dat gewetensbezwaren oproept;

P. duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

Q. vrijwilligerswerk: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie en het verlenen van mantelzorg;

R. inleenvergoeding: de bijdrage die een inlener moet betalen, nadat de

detacheringovereenkomst is gesloten;

S. inlener; een organisatie of onderneming bij wie een werknemer gedetacheerd wordt;

T. loonkostensubsidie: subsidie die aan een werkgever wordt verstrekt met als doel een persoon via een regulier dienstverband in dienst te nemen;

U. Participatieplaats: het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden conform artikel 10a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ;

V. Participatiebaan: een gesubsidieerde baan die bedoeld is voor een persoon die tijdelijk opdeze vorm van gesubsidieerde arbeid is aangewezen;

W. Additionele werkzaamheden: werkzaamheden naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

X. Mantelzorger: persoon die vanuit sociale banden, niet beroepshalve, iemand minimaal 8 uur per week en minimaal drie maanden lang ondersteunt.

Artikel 2 Doelgroep

1. Doelgroep van deze verordening zijn inwoners en belanghebbenden van de gemeente Oisterwijk die behoren tot een van de volgende groepen:

a. uitkeringsgerechtigden in het kader van de WWB vanaf 27 jaar, IOAW en

IOAZ;

b. niet-uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar met een inkomen tot 120% op de persoonvan toepassing geldende bijstandsnorm;

c. personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet vanaf 21 jaar;

d. personen, zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de doelgroepen als genoemd onder a tot en met c van dit artikel behoren vanaf 27 jaar;

e. personen die vallen onder de Inburgeringsverordening gemeente Oisterwijk 2009;

f. de mantelzorgers.

2. De in het eerste lid genoemde doelgroep kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV WERKbedrijf verstrekte uitkering ontvangen, indien het college daartoeeen overeenkomst sluit met het UWV WERKbedrijf als bedoeld in artikel 7 lid 3 WWB.

2.TAAK BELEID EN FINANCIEN

Artikel 3 Financiën

Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 4 Taak college

1.De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2.Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de op grond van deze verordening gebaseerde beleidsregels. Bij de inzet van voorzieningen, zoals genoemd in het eerste lid, wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar, adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt én waarbij rekening gehouden is met de individuele situatie van de belanghebbende.

3.Het college biedt flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

4. Geen recht op een voorziening gericht op arbeidsinschakeling bestaat indien sprake is:

a. van een voorliggende voorziening die naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

b.van een situatie waarin de belanghebbende, zonder de inzet van een voorziening,redelijkerwijs zelf in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

3.RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel 5 Verplichtingen doelgroep

1. Naast de verplichting van de belanghebbende om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, als bedoeld in artikel 9 lid 1sub a WWB, geldt voor belanghebbende ook de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.

2. Naast de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a WWB, is een uitkeringsgerechtigde ook verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub b WWB, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht.

3. De belanghebbende aan wie ondersteuning geboden wordt of die deelneemt aan een voorziening bij arbeidinschakeling, is gehouden tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden ondersteuning of voorziening heeft verbonden.

4. Indien een uitkeringsgerechtigde, aan wie de verplichtingen zijn opgelegd van artikel 9 lid 1 sub a en b WWB, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met het derde lid van dit artikel, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover in de Afstemmingsverordening WWB is bepaald.

5. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of ANW-gerechtigde niet voldoet aan het gestelde in artikel 10 lid 1 en 2 WWB, kan het college de subsidieverlening voor de kosten van een voorziening intrekken, verlagen en terugvorderen op grond van artikel 4:46, 4:48 en 4:49

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsinschakeling

1. Het college kan, met inachtneming van artikel 9 lid 2 en 4 WWB en artikel 37a IOAW enIOAZ, bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5 van deze verordening genoemde verplichtingen.

2. Bij de bepaling van “dringende redenen” als rechtsgrond voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 lid 2 WWB, dient het college aan te geven in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming van de plicht tot arbeidsinschakeling door een uitkeringsgerechtigde. Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen.

3. Naast de wettelijke beperkingen als bedoeld in artikel 9 lid 4 WWB waarmee het college rekening moet houden alvorens aan een alleenstaande ouder de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid op te kunnen leggen, kan een alleenstaande ouder ontheven worden van de verplichtingen zoals omschreven in artikel 9 lid 1 sub a en b WWB indien voor de alleenstaande ouder de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is.

4. Het college verleent de doelgroep mantelzorgers geheel of gedeeltelijke vrijstelling van de arbeid- en re-integratieverplichting conform artikel 9 lid 1 sub a en b WWB omdat mantelzorg door het college als een maatschappelijk waardige invulling wordt beschouwd. Voorwaarde is dat de mantelzorger officieel geregistreerd is;

5. De ontheffing van de verplichting tot algemeen geaccepteerde arbeid en/of de reintegratieverplichting als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a en b WWB, wordt verleend gedurende:

  • a.

    een door het college vast te stellen periode van ten hoogste 36 maanden;

  • b.

    een periode waarbinnen er sprake is van een aantoonbaar ongewijzigde medische situatie die een onoverkomelijke belemmering vormt voor de nakoming van de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid en/of de re-integratieverplichting. Bij de beoordeling of sprake is van zo’n situatie kan het college gebruiken maken van een deskundigenadvies.

6. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. De verlenging wordt conform het vijfde lid van dit artikel voor een vast te stellen periode van ten hoogste 36 maanden verleend. Bij een verleende ontheffing als bedoeld in het vijfde lid sub b van dit artikel is het college te allen tijde bevoegd om na te gaan of de betreffende medische situatie nog steeds ongewijzigd is.

7.Het college kan in beleidsregels nadere criteria vaststellen voor de beoordeling van dringende redenen als bedoeld in artikel 9 lid 2 WWB voor de ontheffing van de plicht tot aanvaarding.

4.VOORZIENINGEN

Artikel 7 Voorzieningen

1. De voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie zijn onder te verdelen in de volgende onderwerpen:

1. diagnoseonderzoek

2. zorgtraject

3. sociale activering

4. participatieplaatsen

5. participatiebanen

6. scholing als zelfstandige voorziening

7. loonkostensubsidie

8. werkstage

9. bemiddeling naar werk

10. nazorg

2. Bij de voorbereiding van een besluit tot het aanbieden van ondersteuning of een voorziening bij arbeidsinschakeling geldt in ieder geval dat het college voldoende kennis neemt van:

a. de individuele mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt, waaronder ook begrepen zijn gezondheid en belastbaarheid (hetdiagnoseonderzoek);

b. de geschiktheid van de voorzieningen of ondersteuning bij arbeidsinschakeling, gelet op de resultaten van het diagnose-onderzoek, zoals genoemd in sub a van dit lid;

c. de adequaatheid van de aangeboden voorziening of ondersteuning, gelet op de kortste weg naar duurzame arbeid. Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen.

d. de zorgvuldigheid van afweging welke voorziening het meest geschikt is met de zorgtaak van alleenstaande ouders voor hun kinderen.

Artikel 8 Niet-limitatieve opsomming van mogelijke voorzieningen

1. Het college maakt bij de re-integratie, van belanghebbende die behoort tot de doelgroep,

gebruik van de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening.

2. Wanneer het college deze voorzieningen niet toereikend vindt dan kan in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van andere voorzieningen die niet zijn beschrevenin deze verordening.

Artikel 9 Beëindiging voorziening

Het college kan de voorziening beëindigen:

a.als een persoon die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en/of zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a en b WWB, niet nakomt;

b.als een persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep bedoeld in artikel 2 van deze verordening behoort;

  • c.

    indien het college een andere voorziening aanbiedt;

  • d.

    als een persoon die deelneemt aan een voorziening inkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

5.SOORTEN VOORZIENINGEN

Artikel 10 Diagnoseonderzoek

1. Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep een diagnoseonderzoek aanbieden.

2. Het doel van deze voorziening om te onderzoeken in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming door de uitkeringsgerechtigde van de plicht tot arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Zorgtraject

1. Het college kan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep en die ontheven is van de verplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 sub a WWB een zorgtraject aanbieden.

2. Het doel van een zorgtraject is:

a. het wegnemen van medische en psychische belemmeringen en het bevorderen van maatschappelijke participatie en/of;

b. het verbeteren van de persoonlijke situatie cq. het persoonlijk functioneren van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 12 Sociale activering.

1. Het college kan, aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep en die nog niet beschikt over voldoende basale (arbeids)vaardigheden, sociale activering aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

2. Het doel is het ontwikkelen van sociale,- en/ of werknemersvaardigheden ter voorbereiding op maatschappelijke participatie of arbeidsinschakeling.

Artikel 13 Participatieplaatsen.

1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde voor wie de

kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is onbeloonde additionele arbeid laten verrichten en scholing aanbieden conform artikel 10a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ.

2. Doel is het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling door het versterken van de competenties en de persoonlijke groei van de uitkeringsgerechtigde.

3. De maximale duur van een participatieplaats is twee jaar.

Artikel 14 Participatiebanen.

1. Het college kan aan een belanghebbende, die behoort tot de doelgroep en voor wie de kans op arbeidsinschakeling gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, een tijdelijk gesubsidieerd dienstverband aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Deze persoon komt in dienst van een re-integratiebedrijf.

3. Einddoel van de participatiebaan is een regulier betaalde baan binnen

de inlenende organisatie.

4. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een uitvoerder.

5. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst voor de duur van maximaal twee jaar.

6. Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van de omvang van de

participatiebanen.

Artikel 15 Scholing.

1. Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep en wie over onvoldoende startkwalificatie beschikt, een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het college stelt beleidsregels vast over de noodzakelijkheid van de scholing, de duur van de studie, de maximale kosten en de eventuele voorwaarden die aan de scholing worden verbonden.

Artikel 16 Loonkostensubsidie

1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers, die met een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling of participatie.

2. Het college kan aan een werkgever een uitstroompremie toekennen.

3. Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van de loonkostensubsidie en de uitstroompremie beleidsregels vast voor wat betreft de hoogte en duur van de loonkostensubsidie en de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie wordt verstrekt.

Artikel 17 Werkstage.

1. Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep een vorm van werkstage aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het doel van een werkstage is het opdoen van kennis en vaardigheden ten behoeve vanhet functioneren in een arbeidsrelatie.

3. De werkstage kent een duur van maximaal drie maanden.

4. De belanghebbende verricht de stagewerkzaamheden onbetaald.

5. Het college plaatst de persoon alleen indien dit naar oordeel van het college de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien er geen verdringing van regulier of gesubsidieerd werk plaatsvindt.

Artikel 18 Bemiddeling naar werk.

1. Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep een vorm van bemiddeling naar werk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden van de belanghebbende in verband met gezondheid en belastbaarheid.

Artikel 19 Nazorg

1. Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voorzieningen bieden gericht op nazorg.

2. Doel van het bieden van nazorg is het sturen op duurzame uitstroom door het bewaken van de belastbaarheid van de belanghebbende ter voorkoming van de armoedeval.

3. Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven. Het college draagt er zorg voor dat alle voor belanghebbende geldende verplichtingen, die betrekking hebben op de uitvoering van de aangeboden voorziening, voor hem kenbaar zijn in een beschikking.

6.FLANKEREND BELEID

Artikel 20 Kinderopvang

Het college kan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep en die deelneemt aan een voorziening, kinderopvang aanbieden en deze bekostigen voor zover:

a. het ontbreken hiervan leidt tot een belemmering van de nakoming van de plicht tot arbeidsinschakeling,

b. een belanghebbende niet in staat is om in deze voorziening zelf te voorzien;

c. er geen sprake is van een voorliggende voorziening zoals de Wet Kinderopvang of een werkgever.

d. de kosten van kinderopvang gemaakt zijn in het kader van de re-integratie.

Artikel 21 Schuldhulpverlening

1. Indien de belanghebbende problematische schulden heeft, die de deelname aan een voorziening in de weg staan, kan het college besluiten een schuldhulpverleningstraject starten.

2. Schuldhulpverlening is daarmee aan te merken als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en participatie en kan conform artikel 55 WWB als nadere verplichting opgenomen worden in een traject.

7.PREMIES, VRIJLATINGEN EN VERGOEDINGEN

Artikel 22 Premie in verband met een arbeidsparticipatieplaats STAP

1. Het college moet de uitkeringsgerechtigde op grond van artikel 10a lid 6 WWB een eenmalige premie toekennen.

2. Deze premie wordt verstrekt in verband met het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden.

3. De premie wordt twee keer per jaar uitgekeerd.

4. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

5. De uitkeringsgerechtigde dient de premie middels een hiertoe door het college verstrekt formulier aan te vragen.

6. Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van de premie nadere regels vast over:

  • a.

    de doelgroep(en);

  • b.

    de hoogte van de premie;

  • c.

    de voorwaarden waaronder een premie wordt verstrekt;

  • d.

    andere mogelijke uitvoeringsaspecten van de premie.

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

1. De uitkeringsgerechtigde met inkomsten uit deeltijdarbeid kan, op grond van artikel 31 tweede lid onder o WWB, gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden in aanmerking komen voor een inkomstenvrijlating.

2. De vrijlating wordt verstrekt in verband met het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid.

3. Om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijlating dient het verrichten van deeltijdarbeid bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

4. De vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet tijdig opgegeven inkomsten.

5. De hoogte van de vrijlating is gelijk aan de hoogte bepaald in artikel 31 lid 2 sub o WWB.

Artikel 24 Kostenvergoeding

1. De uitkeringsgerechtigde mag een kostenvergoeding krijgen voor het verrichten van vrijwilligerswerk op grond van artikel 31 tweede lid sub k WWB.

2. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de verstrekking van

kostenvergoedingen in het kader van het verrichten van vrijwilligerswerk.

Artikel 25 Vergoeding onkosten

1. Het college kan onkostenvergoedingen verstrekken in verband met deelname aan een voorziening.

2. Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van de verstrekking van

onkostenvergoedingen in verband met deelname aan een voorziening.

8.OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 26 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening 2009 Wet werk en bijstand.

Artikel 28 Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na publicatie in het Nieuwsklokje.

Toelichting re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB)

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden, is geregeld in artikel 7 WWB. Het voorschrift om een verordening regels vast te stellen waarin deze

ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.

De verordening is een vertaling van de tot nu toe geformuleerde en door het college geaccordeerde beleidsvoorstellen. Lopende het jaar worden nieuwe voorstellen over de invulling van het beleid voorgelegd aan het college. Op die manier kan worden ingesprongen op wijzigingen in klantbehoefte en wetgeving en biedt dat de gemeente de mogelijkheid concrete instrumenten te ontwikkelen.

Artikelsgewijze toelichting

1.ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Waar dat mogelijk is, worden eigen gemeentelijke accenten gelegd.

Artikel 2 – Doelgroep

De in artikel 2 genoemde doelgroep lid 1 a t/m d komt in aanmerking voor een aanbod uit de voorzieningen zoals genoemd in artikel 7 t/m 19. Hierbij moet rekening worden gehouden met de nieuwe Wet Investeren Jongeren, de WIJ, die met ingang van 1 oktober 2009 van kracht wordt.

De WIJ richt zich op de doelgroep van 16 tot 27 jaar. De WWB richt zich vanaf 1 oktober 2009 op personen vanaf 27 jaar. Met de komst van het participatiebudget mag ook aan personen boven de 65 jaar een aanbod uit de voorzieningen worden aangeboden. Om deze reden is de doelgroep

in deze verordening beschreven vanaf 27 jaar.

2.TAAK BELEID EN FINANCIEN

Artikel 3 – Financiën

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Artikel 4 - Taak college

De wet vraagt om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleid- en uitvoeringsregels.

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college bepaalt namelijk welke voorziening wordt ingezet om de kansen op participatie of arbeidsinschakeling te vergroten. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar

ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Het is een taak van het college om aan personen die tot de doelgroep behoren ondersteuning te bieden. Deze ondersteuning in het kader van arbeidsinschakeling is gericht op de kortste weg

naar duurzame arbeid. Met de invoering van de Wet Stimulering Arbeidsplaatsen kan het college ook aan iemand die nog niet beschikt over een startkwalificatie scholing aanbieden. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de

afwijzing van een aanvraag. Er dient dan nagegaan te worden welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond ingebouwd worden. Dit alles om de financiële risico’s te beheersen.

3.RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel 5 – Verplichtingen doelgroep

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Voor diegenen zonder uitkering worden voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld die staan vermeld in artikel 5 van de verordening. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een bijstandsuitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden en ook artikel 5 van de verordening geldt voor hen. De WWB vraagt dat gemeenten bij verordening regels dienen te stellen over het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling van personen van de doelgroep waarin de rechten en plichten worden geregeld. Het is van belang om de rechten en plichten zo duidelijk mogelijk bij verordening en regels vast te stellen omdat de re-integratieverordening en de afstemmingsverordening nauw met elkaar zijn verbonden. Immers aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van een uitkering. De afstemmingsverordening en artikel 18 van de WWB geven de mogelijkheid tot het opleggen van een verlaging indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Bij niet-uitkeringsgerechtigden kan de gemeente geen verlaging toepassen. Dit geldt onverminderd het bepaalde in artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht en wordt een verleende subsidie voor de inzet van een voorziening lager vastgesteld, ingetrokken en

teruggevorderd wegens verwijtbaar gedrag van de cliënt. De grondslag hiervoor ligt in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6- Criteria ontheffing arbeidsplicht

Categoriale ontheffingen zijn vanaf 1 januari 2004 niet langer mogelijk. Dit betekent dat alleenstaande ouders met kinderen onder de zes jaar en personen ouder dan 57,5 jaar, die in de Abw een categoriale ontheffing van de arbeidsplicht hadden, ook bekeken worden op hun mogelijkheden om op zo’n kort mogelijke termijn zelf te kunnen voorzien in hun kosten van

levensonderhoud. Bij alleenstaande ouders met kind(eren) kan de combinatie zorg en werk of de combinatie zorg en voorziening maken dat tijdelijke ontheffing wordt gegeven. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het gebruik maken van een door haar aangeboden voorziening dan wel het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de

ouder wenst te geven aan de zorgplicht (artikel 9 lid 2 WWB). Het college kan een extern advies inwinnen ter beoordeling in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming van de plicht tot arbeidsinschakeling. De tijdelijkheid kent een duur van maximaal 3 jaar. Daarna vindt een herbeoordeling plaats. In de praktijk komen situaties voor waarbij op basis van een herbeoordeling de situatie van belanghebbende zodanig wordt beoordeeld dat de ontheffing

blijvend ( geheel of gedeeltelijk) verlengd zou moeten worden. Dit is echter in strijd met artikel 9 lid 2 WWB. Uit het woord “tijdelijk” blijkt dat een ontheffing nooit definitief kan zijn. Bij (her)onderzoeken zal dan ook bezien moeten worden of, en in hoeverre, er aanleiding is om de tot arbeidsinschakeling strekkende verplichting (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten. Voor personen ouder dan 57,5 jaar wordt de door het ministerie van SZW aangegeven lijn gevolgd. Als blijkt dat er kansen zijn, worden met belanghebbende afspraken gemaakt over hoe die kansen te benutten en daarmee uitstroom te bevorderen. Is die mogelijkheid er niet dan krijgt belanghebbende ontheffing van de sollicitatieplicht met een maximale duur van 3 jaar.

Leeftijd op zich is geen criterium voor ontheffing. Het gaat daarbij om een combinatie met andere factoren. Voor de alleenstaande ouder met kind(eren) tot 12 jaar geldt expliciet dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts van toepassing is nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene ( artikel 9 lid 4 WWB)

4.VOORZIENINGEN

Artikel 7 - Voorzieningen

Een voorziening richt zich op de kortste weg naar duurzame arbeid. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als binnen een reeds lopende voorziening blijkt dat arbeidsinschakeling niet tot de mogelijkheden behoort, kan participatie een

doel van de inzet van de re-integratie-instrumenten zijn.

Het vaststellen van de meest geschikte voorziening is maatwerk. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging, zoals het re-integratie advies, de motivatie en capaciteiten van de belanghebbende, de relevantie van een voorziening en de financiële middelen. Bij het beoordelen van de persoonlijke mogelijkheden wegen zowel de aspecten als opleiding en

werkervaring mee, als de gezondheid en de belastbaarheid van de belanghebbende. Een voorziening wordt alleen toegekend als duurzame arbeidsinschakeling zonder voorziening niet mogelijk is. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat

immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende.

De klantmanager kan alle voorzieningen gebruiken voor personen vanaf 27 jaar. Daarnaast hebben klantmanagers de mogelijkheid om na overweging van de individuele mogelijkheden, de geschiktheid van voorzieningen, de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, de adequaatheid van de aangeboden voorziening, gelet op de kortste weg naar duurzame arbeid, individueel voor hun werkzoekende een op maat gesneden product in te kopen.

Artikel 8 Niet-limitatieve opsomming van mogelijke voorzieningen

Wanneer het college deze voorzieningen niet toereikend vindt dan kan in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van andere voorzieningen die niet zijn beschreven in deze verordening.

Artikel 9 Beëindiging voorziening

Dit artikel spreekt voor zich.

5.SOORTEN VOORZIENINGEN

Hier volgt een korte omschrijving van de voorzieningen, die zijn genoemd in hoofdstuk 5.

Artikel 10 - Diagnoseonderzoek

Bij een diagnose onderzoek wordt er gekeken naar de mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt er gekeken in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming door de uitkeringsgerechtigde

van de plicht tot arbeidsinschakeling.

Artikel 11 - Zorgtraject

Een zorgtraject houdt in dat afspraken worden gemaakt over de periode waarin voor de betrokkene arbeidsinschakeling en participatie niet aan de orde is. Elementen kunnen zijn therapie en het verhogen van de belastbaarheid. Er moet wel een duidelijke relatie zijn met arbeidsinschakeling. De aard en het doel van het zorgtraject is gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 12 - Sociale activering

Volgens de WWB dient sociale activering indien mogelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Het doel is het ontwikkelen van sociale,- en/ of werknemersvaardigheden ter voorbereiding op maatschappelijke participatie of arbeidsinschakeling.

Artikel 13 - Participatieplaatsen

Bij de Wet Stimulering arbeidsparticipatie, de STAP, zijn in artikel 10a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ aanvullende regels in de wetten opgenomen met betrekking tot participatieplaatsen. Deze zijn als volgt;

1. Een participatieplaats is onbetaalde arbeid;

2. Een participatiebaan zijn additionele werkzaamheden;

3. Deze participatieplaats mag worden verricht met behoud van uitkering;

4. Deze participatieplaats heeft een maximale duur van 24 maanden;

5. In incidentele gevallen kan deze participatieplaats met een jaar worden verlengd;

6. Het college plaatst een persoon alleen indien er door plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien er door plaatsing geen verdringing plaatsvindt;

7. Van deze participatieplaats wordt een overeenkomst opgemaakt waarin ondermeer de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt wordt vastgelegd;

Doel van een participatieplaats is het versterken en vergroten van de competenties en de persoonlijke groei van de uitkeringsgerechtigde, het doorontwikkelen van vaardigheden, om zodoende de kans op arbeidsinschakeling te vergroten. Het gaat bij participatieplaatsen om onbetaalde en additionele werkzaamheden. In de gemeentelijke verordening kan volstaan worden met het opnemen van participatieplaatsen als een voorziening, omdat in de eerder genoemde wetten de participatieplaatsen al zijn geregeld. Het gaat hierbij om een kan-bepaling. De gemeente is dus niet verplicht om participatieplaatsen te regelen. Kiest de gemeente ervoor om aan een belanghebbende een participatieplaats aan te bieden, dan is de gemeente verplicht een premie te verstrekken. De wet STAP kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Deze wet is met ingang van 1 april 2009 van kracht. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht op grond van artikel 10 a WWB een recht kan doen gelden op een premie en aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.

Artikel 14 - Participatiebanen

Een participatiebaan is voor het vergroten van vaardigheden. Een participatiebaan kan worden ingezet voor een persoon die bijstand ontvangt en voor een niet uitkeringsgerechtigde, voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt. Bij een participatiebaan is men in dienst bij een reintegratiebedrijf en kan de belanghebbende worden gedetacheerd om kennis en ervaring op te doen gedurende maximaal twee jaar. Einddoel van de participatiebaan is een regulier betaalde baan binnen een organisatie. De begeleiding gedurende de participatiebaan wordt uitgevoerd door de consulent van het re-integratiebedrijf. Opdoen van werkervaring en het doen van maatschappelijke nuttige werkzaamheden zijn leidend bij de keuze voor de inzet van een participatiebaan. Bij een participatiebaan is het streven om deze baan om te zetten in een regulier dienstverband bij de organisatie, waar de participatiebaan is gerealiseerd.

Artikel 15 - Scholing

In het rapport “Werklozen zonder startkwalificatie” van de Algemene rekenkamer wordt geconcludeerd, dat de inzet van scholing als re-integratievoorziening de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Dit wordt mede veroorzaakt door het spanningsveld tussen enerzijds zo snel mogelijke arbeidsinschakeling ( de kortste weg naar werk) en anderzijds de duurzaamheid van arbeidsinpassing. Op basis van het principe “de kortste weg naar werk” dient ook de scholing zo kort mogelijk te zijn. De praktijk leert echter dat dat niet werkt, waardoor klanten weer snel terug in de uitkering geraken (draaideureffect). Met name op de duurzaamheid wordt steeds meer nadruk gelegd. Dit houdt in dat scholing en training een belangrijke plaats innemen op de re-integratieladder. Daarbij onderscheiden zich verschillende vormen van scholing, die allen hun verschillende betekenis hebben. Dit varieert van het verwerven van een startkwalificatie tot het aanbieden van een functiegerichte training. Scholing is een voorziening die in het algemeen de mogelijkheid biedt voor duurzame

arbeidsparticipatie. Scholing wordt geïndiceerd voor klanten waarvoor scholing een essentiële voorwaarde is om kans te maken op een duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt blijft om eerst de arbeidsmogelijkheden te verkennen waarvoor geen scholing

nodig is.

Artikel 16 - Loonkostensubsidie

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Voor de doelgroep Nuggers/ Anw-ers bestaat er geen plicht om diezelfde voorziening aan te bieden als WWB-ers. Nuggers en Anw-ers beschikken over voldoende inkomsten om in hun levensonderhoud te voorzien. Met hun

arbeidsinschakeling bespaart de gemeente geen uitkeringsgelden.

Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is onder de WWB geheel vormvrij geworden. Het beleid komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid hierover nadere regels te stellen.

Artikel 17 - Werkstage

Werkstages zijn instrumenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een instrument, met een oriëntatieperiode voor het opdoen van vaardigheden in een vakgebied. Het is een kennismaking voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt van minder dan een jaar. Het zijn mensen die al kunnen werken. Bij de werkstage staat niet de arbeid zelf maar het leren werken centraal. Een werkstage is in principe bij iedere werkgever of instelling mogelijk. Het doel is om bij de betreffende werkgever of instelling een betaalde baan te verkrijgen.

Artikel 18 - Bemiddeling naar werk

Bemiddeling naar werk bevindt zich op de hoogste trede van de re-integratieladder. Bemiddeling naar werk gebeurt doorgaans in eigen beheer door de klantmanager zelf via een traject dat wordt uitgezet bij een re-integratiebedrijf. Hierbij zijn de opgestelde trajectplannen leidend. In de

trajectplannen zijn tevens de afspraken met betrekking tot de arbeidsinschakeling en nazorg opgenomen.

Artikel 19 - Nazorg

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat klanten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Onder nazorg wordt verstaan, de toezichthoudende activiteiten van een klantmanager met het doel het bewaken van de belastbaarheid van de belanghebbende ter voorkoming van de armoedeval. Er kan zodoende gestuurd worden op duurzame uitstroom.

Nazorg kan ook een onderdeel zijn van een traject bij een re-integratiebedrijf.

6.FLANKEREND BELEID

Artikel 20 - Kinderopvang

Kinderopvang wordt niet als voorziening in de zin van re-integratie-instrument genoemd omdat het een ondersteunende voorwaarde is om een voorziening in te kunnen zetten oftewel een flankerende voorziening. Het behoort tot de taak van de gemeente om bij alleenstaande ouders rekening te houden met hun zorgtaken. Het beschikbaar zijn van adequate kinderopvang is in dit verband een noodzakelijke voorwaarde. De gemeente heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het creëren van voldoende kinderopvangmogelijkheden binnen de gemeente.

De Wet kinderopvang regelt de bekostiging van de kinderopvang voor een aantal wettelijke doelgroepen, waaronder personen in een gemeentelijk re-integratietraject. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor kinderopvang voor mensen met een sociaal medische indicatie. Het gaat hierbij om ouders of kinderen met een lichamelijke handicap. De grootte van de doelgroep en de hoogte van de tegemoetkoming van de kosten kinderopvang dient geregeld te worden in een gemeentelijke verordening. De Wet Kinderopvang is een voorliggende voorziening. De kosten van dag-, voor- en naschoolse opvang wordt vergoed via een gemeentelijk budget uit de Wet Kinderopvang in aanvulling met de rijksbijdrage van de Belastingsdienst en eventueel een werkgever. De kosten van de peuterspeelzaal valt buiten de wet kinderopvang. In deze verordening is geregeld dat de kosten peuterspeelzaal onder “onkostenvergoeding”vallen.

Artikel 21 - Schuldhulpverlening

Het kan voorkomen dat trajecten gericht op arbeid en of arbeidsactivering gestoord worden omdat de belanghebbende problematische schulden heeft. De belanghebbende ziet in dergelijke situaties vaak het nut niet van arbeidsinschakeling, omdat iedere financiële prikkel vaak gedurende zeer lange termijn zal ontbreken. Op zich is dat nog geen reden om geen gebruik te maken van deze voorzieningen. Vanuit het oogpunt van re-integratie ligt het daarom voor de hand om gelijktijdig met het traject richting arbeid of arbeidsactivering te starten met schuldensanering en budgettering.

Schuldhulpverlening is daarmee aan te merken als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en participatie en kan conform artikel 55 WWB als nadere verplichting opgenomen worden in een traject. Vandaar dat schuldhulpverlening wel als flankerende voorziening kan worden aangemerkt. Ook kan een gerechtelijke uitspraak in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen WSNP bepalen, dat belanghebbende een re-integratietraject moet volgen ook dan is er sprake van een gedwongen combinatie van re-integratie en schuldhulpverlening.

7.PREMIES, VRIJLATINGEN EN VERGOEDINGEN

Artikel 22 Premie in verband met een arbeidsparticipatieplaats STAP

Het college kan aan diegene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, een participatieplaats aanbieden. Het gaat hierbij om onbeloonde additionele werkzaamheden gedurende maximaal twee jaar. Onder additionele werkzaamheden worden bedoeld, die werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Aan belanghebbende wordt telkens nadat hij zes maanden

additionele werkzaamheden op grond van dit artikel heeft verricht, een premie toegekend. Het college moet deze premie toekennen. Deze premie wordt twee maal per jaar uitgekeerd, indien hij naar oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Ook kan het college aan diegene die deze additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van 6 maanden na aanvang van de werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidinschakeling aanbieden. Dit in de vorm van scholing of opleiding.

Artikel 23 - Inkomstenvrijlating

Met het amendement van Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van

uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 184,-. De WWB stelt verder de volgende voorwaarden:

· Er is sprake van inkomsten uit arbeid en aanvullende bijstand;

· De vrijlating duurt niet langer dan zes maanden.

· Bij vrijlating van inkomsten zoals bedoeld is onder het tweede lid k van de WWB gericht op arbeidsinschakeling geldt een vrijstelling van € 300,- per jaar.

Artikel 24 - Kostenvergoeding

Het college mag een kostenvergoeding beschikbaar stellen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De hoogte van deze vergoeding is bij minsteriele regeling vastgesteld.

Artikel 25 - Vergoeding onkosten

Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor specifieke kosten, zoals reiskosten. Deze kostensoorten worden niet vooraf gelimiteerd, omdat ze zich in individuele gevallen in verschillende mate van noodzakelijkheid kunnen voordoen. Of vergoeding wordt verstrekt wordt per individueel geval bezien in het licht van het reintegratietraject.

8.OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 26- Hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.

Artikel 27- Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening re-integratie wet werk en bijstand 2009 gemeente Oisterwijk.

Artikel 28- Slotbepalingen

Dit artikel geeft aan wanneer de re-integratieverordening in werking treedt.

Burgemeester en wethouder van Oisterwijk,

Overwegen dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot de voorzieningen op het gebied van re-integratie.

Gelet op de “Re-integratieverordening gemeente Oisterwijk 2009”;

De volgende regels vast te stellen.

BELEIDSREGELS RE-INTEGRATIE INZAKE UITWERKING VERORDENING REINTEGRATIE GEMEENTE OISTERWIJK 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • A.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • B.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

werknemers:

C. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

zelfstandigen;

  • D.

    WSW: de Wet sociale werkvoorziening;

  • E.

    ANW: Algemene nabestaandenwet;

  • F.

    college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oisterwijk;

  • G.

    raad: de gemeenteraad van de gemeente Oisterwijk;

  • H.

    uitkeringsgerechtigde: persoon van 27 tot 65 jaar die een uitkering ingevolge de WWB

ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan ontvangt, dan wel een

uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ;

I.niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de WWB en

beschikbaar voor de arbeidsmarkt voor minimaal 16 uur per week;

J.jongere: werkloze werkzoekende van 16 tot 27 jaar en behorend tot de gemeentelijke

doelgroep voor de Wet Investeren Jongeren, de WIJ;

  • K.

    belanghebbende: persoon behorend tot de doelgroep van het gemeentelijk reintegratiebeleid;

  • L.

    alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last

komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft

een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij

één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

M.voorziening bij arbeidsinschakeling: voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a en

artikel 9 lid 1 sub b van de WWB en die nader is beschreven in deze verordening oftewel een

instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij de aanvaarding van

20

algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

N.ondersteuning bij arbeidsinschakeling: een advies of een verwijzing naar activiteiten van een

organisatie die zich richt op arbeidstoeleiding, al dan niet binnen een traject, dat gegeven

wordt om het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te bevorderen;

O.algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk op grond

van de WSW en werk dat gewetensbezwaren oproept;

P.duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes

maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

Q.vrijwilligerswerk: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht

op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie en het verlenen van

mantelzorg;

R.inleenvergoeding: de bijdrage die een inlener moet betalen, nadat de

detacheringovereenkomst is gesloten;

  • S.

    inlener; een organisatie of onderneming bij wie een werknemer gedetacheerd wordt;

  • T.

    loonkostensubsidie: subsidie die aan een werkgever wordt verstrekt met als doel een persoon

via een regulier dienstverband in dienst te nemen;

U.Participatieplaats: het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden conform

artikel 10a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ;

V.Participatiebaan: een gesubsidieerde baan die bedoeld is voor een persoon die tijdelijk op

deze vorm van gesubsidieerde arbeid is aangewezen;

W.Additionele werkzaamheden: werkzaamheden naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en

die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

X.Mantelzorger: persoon die vanuit sociale banden, niet beroepshalve, iemand minimaal 8 uur

per week en minimaal drie maanden lang ondersteunt.

Artikel 2. Doelgroep

1. Doelgroep van deze verordening zijn inwoners en rechtstreeks belanghebbenden van de gemeente Oisterwijk die behoren tot een van de volgende groepen:

a. uitkeringsgerechtigden in het kader van de WWB vanaf 27 jaar, IOAW en

IOAZ;

b. niet-uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar met een inkomen tot 120% op de persoon van toepassing geldende bijstandsnorm;

c. personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet vanaf 21 jaar;

d. personen, zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de doelgroepen als genoemd onder a tot en met c van dit artikel behoren vanaf 27 jaar;

e. personen die vallen onder de Inburgeringsverordening gemeente Oisterwijk 2009.

2. De in het eerste lid genoemde doelgroep kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV WERKbedrijf verstrekte uitkering ontvangen, indien het college daartoe een overeenkomst sluit met het UWV WERKbedrijf als bedoeld in artikel 7 lid 3 WWB.

Artikel 3. Verplichtingen

De WWB verbindt aan de uitkering een aantal verplichtingen die er op zijn gericht om zo spoedig mogelijk (weer) in de kosten van het bestaan te voorzien (artikel 9 WWB).De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die

gevolgen hebben voor de hoogte van een uitkering. De afstemmingsverordening regelt het opleggen van een beschikking indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze beschikking bestaat doorgaans uit het toepassen van een verlaging op de uitkering.

Het betreft de verplichtingen om (artikel 9, lid 1 sub a WWB):

· Te proberen werk in dienstbetrekking te vinden.

· Als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV WERKbedrijf.

· Algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Het betreft de verplichtingen om (artikel 9, lid 1 sub b WWB):

· Gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.

· Mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 2. Soorten voorzieningen

Artikel 4. Participatieplaatsen STAP

Bij de Wet Stimulering arbeidsparticipatie (STAP), zijn in artikel 10a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ aanvullende regels in de wetten opgenomen met betrekking tot participatieplaatsen. Dit zijn strikt omschreven wettelijke regels welke zijn uitgewerkt in de toelichting.

De beleidsvrijheid voor de gemeente beperkt zich tot de invulling van het aantal uren van de participatieplaats. Een aanvullende beleidsregel van de gemeente Oisterwijk is dat een participatieplaats voor maximaal 12 uur per week mag worden ingevuld.

Artikel 5. Participatiebanen

Nadere beleidsregels voor de omvang van de participatiebanen zijn als volgt;

1. De belanghebbende wordt geplaatst bij een profit- of non-profitorganisatie;

2. De werkgever is verplicht om per participatiebaan een inleenvergoeding van € 1500,- tebetalen;

3. Een participatiebaan mag voor maximaal 36 uur per week worden ingevuld;

4. De begeleiding gedurende de participatiebaan wordt uitgevoerd door de klantmanager Sociale Zaken of een jobcoach van een re-integratiebedrijf;

5. Om uitstroom te bevorderen verdient het de voorkeur om een persoon van de doelgroep niet langer dan twee jaar gesubsidieerd werk te laten verrichten;

6. Indien de persoonlijke situatie hiervoor aanleiding geeft dan kan deze periode worden uitgebreid tot maximaal drie jaar;

7. Tenminste twee maal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bekeken welke mogelijkheden er zijn voor een dienstverband;

8. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hiervoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt;

9. Bij beschikking legt het college afspraken vast ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

Artikel 6. Scholing als zelfstandige voorziening

Nadere beleidsregels over de noodzakelijkheid van de scholing, de duur van

de studie, de maximale kosten en de eventuele voorwaarden die aan de scholing worden verbonden zijn als volgt;

1. Het college kan, als onderdeel van een re-integratietraject, de kosten van scholing vergoeden;

2. Het college kan als onderdeel van een plaats in het kader van stimulering

Arbeidsparticipatie STAP, bij het niet hebben van een startkwalificatie, MBO 2 of HAVO binnen zes maanden na aanvang van het additionele dienstverband scholing aanbieden;

3. Deze kosten worden alleen vergoed nadat door het college toestemming is verleend tot het volgen van de scholing;

4. Het college stelt scholing beschikbaar aan alleenstaande ouders binnen de doelgroep met kinderen jonger dan 6 jaar;

5. De opleiding of scholing moet relevant zijn voor de arbeidsmarkt;

6. noodzakelijke scholing mag in principe 1 jaar duren, maar kan in sommige gevallen maximaal 2 jaar bedragen.

Artikel 7. Loonkostensubsidie

Nadere beleidsregels over de hoogte en duur van de loonkostensubsidie en de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie wordt verstrekt zijn als volgt;

1. Het college kan loonkostensubsidies verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende, die behoort tot de doelgroep, een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

2. Bij het vaststellen van deze regels wordt uitgegaan van de kennis en vaardigheden van de persoon;

3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hiervoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing op de reguliere arbeidsmarkt plaatsvindt;

4. De subsidie zoals is bedoeld in artikel 10 bedraagt ten hoogste € 750,- per maand, en ten laagste € 200,- per maand. De hoogte van het subsidiebedrag is afhankelijk van de mogelijkheden en de te verwachten prestaties van de klant;

5. De maximale termijn waarover subsidie kan worden betaald is twaalf maanden;

6. De subsidie wordt naar rato verlaagd indien het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode bij aanvang van het dienstverband;

7. De subsidie geldt voor dienstverbanden van maximaal 36 uur per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband minder dan 36 uur per week;

8. In de subsidiebeschikking stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. De mogelijkheid wordt geboden om als klantmanager naar eigen inzicht om rechtstreeks (zonder tussenkomst van een re-integratiebureau) een vergoeding te verlenen aan een werkgever. Voorwaarde is wel dat de uitstroom hierdoor bevorderd wordt.

Hiervoor geldt:

1. Het college kan aan een werkgever een uitstroompremie van maximaal € 2500,-toekennen;

2. Deze premie wordt verstrekt indien de werkgever de persoon na afloop van de overeengekomen periode een arbeidsovereenkomst aanbiedt van tenminste 6 maanden;

3. Het college stelt de uitstroompremie beschikbaar indien wordt voldaan aan duurzame arbeidsinpassing van maximaal 1 jaar.

Hoofdstuk 4. Premies, vrijlatingen en vergoedingen

Artikel 9. Premie in verband met stimulering arbeidsparticipatie ( STAP)

1. Deze premie wordt twee maal per jaar uitgekeerd, indien naar oordeel van het college in de zes maanden van het verrichten van additionele werkzaamheden voldoende medewerking is verleend aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces;

2. het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten een premie van telkens maximaal € 600,- per jaar;

3. het recht op de premie wordt elke zes maanden beoordeeld;

4. de premie wordt geweigerd indien bij beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen heeft geschonden;

5. Indien er 18 maanden of meer additionele arbeid is verricht wordt van de werkgever in opdracht van wie de werkzaamheden worden verricht een halfjaarlijkse bijdrage van 100 % van de premie verlangd, tenzij de premie ook daadwerkelijk is uitgekeerd.

Artikel 10. Kostenvergoeding

Het college mag een kostenvergoeding beschikbaar stellen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De hoogte van deze vergoeding is bij ministeriele regeling vastgesteld, WWB artikel 31, lid k WWB. Er is een verschil in kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk dat niet leidt tot arbeidsinschakeling en de vergoeding in het kader van een

voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Vergoeding gericht op het uitoefenen van vrijwilligerswerk:

· van ten hoogste € 95,- per maand met een maximum van € 764,-.

Vergoeding in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB:

· van ten hoogste € 150,- per maand met een maximum van € 1500,- per jaar.

· Deze vergoedingen mogen eenmaal per 24 maanden worden uitgekeerd.

Artikel 11. Vergoedingen onkosten

1. Het college kan een vergoeding voor noodzakelijke kosten toekennen aan

een belanghebbende die behoort tot de doelgroep en die gebruikt maakt van een voorziening.

2. De uitkeringsgerechtigde die een zorgtraject volgt als bedoeld in artikel 11 van de Re-integratieverordening volgt kan eveneens in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding.

3. Het college kent geen vergoeding toe indien belanghebbende voor de vergoeding van de onkosten een beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

4. Het college kent geen vergoeding toe indien de onkosten niet noodzakelijk zijn voor het volgen van het overeengekomen traject.

5. De vergoeding is gelijk aan de aantoonbare gemaakte noodzakelijke onkosten.

6. De vergoeding voor niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet is gebaseerd op de norm van 120 % van op de persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm.

7.Reiskosten binnen een straal van 10 kilometer worden niet vergoed. Overige reiskosten worden vergoed op basis van de goedkoopste mogelijkheid van het openbaar vervoer.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in de beleidsregels ten gunste van de behoeftige buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing ervan, gelet op het doel van deze beleidsregels, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels re-integratie gemeente Oisterwijk 2009.

Artikel 22. Slotbepalingen

Deze beleidsregels treden in werking acht dagen na publicatie in het Nieuwsklokje.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van de gemeente Oisterwijk op 18 augustus 2009.

Het college,

Ineke Depmann Hans Janssen

secretaris waarnemend burgemeester