Regeling vervallen per 01-01-2015

Ioaw en Ioaz Maatregelenverordening gemeente Oldambt

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Ioaw en Ioaz Maatregelenverordening gemeente Oldambt

De raad van de gemeente Oldambt;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 mei 2010, nr 18;;

Gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid onder b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 IOAZ;

B e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

“IOAW en IOAZ Maatregelenverordening gemeente Oldambt”,

luidende als volgt:  

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;b. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;c. de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;d. uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;e. uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;f. maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;g. Inkomen: inkomen bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ; h. benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;i. belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;j. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt. 

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van Hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder c IOAZ – schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt. 

  • 2 Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen een op hem rustende verplichting schendt.

  • 3 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4 Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand. 

  • 5 De duur van de maatregel als bedoeld in het vierde lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ. 

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. 

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

 

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; 2. Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.3. Derde categoriea. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.4. Vierde categorie Het niet of niet tijdig op een tijd of plaats verschijnen, dan wel anderszins niet meewerken aan activiteiten in het kader van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering. 5. Vijfde categoriea. gedragingen als bedoeld in de vierde categorie die hebben geleid tot een voortijdige beëindiging van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering. 

Artikel 10 Nieuw Artikel

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel, voor de duur van één maand, vastgesteld op:a. vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;b. tien procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;c. twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie;d. dertig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de vierde categorie;e. zestig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de vijfde categorie. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 9, derde lid onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid. 

  • 3 Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. 

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid,

Artikel 11 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan welb. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. 

  • 2 De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3 Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 12 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2 De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3 Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken. 

  • 2 Van het opleggen van de maatregel wordt afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. 

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag. 

  • 2 Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel, voor de duur van één maand, op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingbedrag tot € 1000,-: 10% van de uitkeringsnorm;b. bij een benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de uitkeringsnorm;c. bij een benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de uitkeringsnorm;d. bij een benadelingbedrag van € 4000,- tot het bedrag waarbij aangifte van een strafrechtelijk feit bij het Openbaar Ministerie wordt gedaan: 100% van de uitkeringsnorm. Indien het Openbaar Ministerie - binnen 12 maanden na datum aangifte - overgaat tot het definitief seponeren van de strafzaak, wordt alsnog een maatregel van 100% opgelegd.

     

Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering  

  • 2 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. 

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college een maatregel op van twintig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2 In afwijking van artikel 2, derde lid, bedraagt de maatregel honderd procent van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

  • 1  Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 

  • 2 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt na behoorlijk te zijn bekendgemaakt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “IOAW en IOAZ Maatregelenverordening gemeente Oldambt”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergaderingvan de raad van de gemeente Oldambtd.d. 16 juni 2010
De griffier, De voorzitter,
 
 
 
P. Norder mr. M. Zijlstra 

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Bij wet van 17 december 2009 trad met ingang van 1 januari 2010 de “Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten” (BUIG) in werking, waarbij echter ook een aantal onderdelen op een later tijdstip in werking treden, namelijk per 1 juli 2010.

Het wetsvoorstel voorziet dus in een flexibele inwerkingtreding, waardoor bepaalde onderdelen op een later tijdstip in werking kunnen treden. Dit is met name aan de orde voor de verordende bepalingen. Het opstellen van verordeningen vergt voorbereidingstijd voor gemeenten. Vanwege deze benodigde voorbereidingstijd treden deze bepalingen later in werking, namelijk met ingang van 1 juli 2010.

De invoering van BUIG wordt gekenmerkt door een 4-tal belangrijke onderwerpen, namelijk een wijziging in financiering, een wijziging in het systeem van heronderzoeken, een omzetting van verplichting naar bevoegdheid tot terugvordering en een verplichting tot vaststelling van verordeningen door de Raad.

Het nieuwe artikel 35 van de IOAW en de IOAZ geeft in het 1e lid onder sub b. en c. aan dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot: b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.

Voor de invoering van BUIG was het maatregelenbeleid gestoeld op rijkswetgeving, namelijk het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ en het Boetbesluit sociale zekerheidswetten.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het bedrijf Stimulansz gevraagd om voor alle gemeenten een model verordening (voorbeeld) op te stellen.

Deze modelverordening is als basis gebruikt voor de thans opgestelde versie.

Bij de inhoudelijke keuzes is, zoveel en zover als mogelijk en wenselijk, aansluiting gezocht bij de WWB Maatregelenverordening van de gemeente Oldambt die reeds op 4 januari 2010 door de Raad is vastgesteld..

Wel bestaat er een significant verschil tussen de WWB en de IOAW/IOAZ versie daar de wetgever bij de IOAW/IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid heeft gecreëerd om de uitkering (al of niet gedeeltelijk) blijvend te weigeren. De WWB (en ook de WIJ) kent deze mogelijkheid niet.

Deze mogelijkheid is van toepassing bij de situatie dat de belanghebbende:1. belemmerende gedragingen vertoont die dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (zie artikel 10);2. door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid heeft verloren (zie artikel 11) en3. geen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt (zie artikel 12).

In de voorliggende versie is niet gekozen voor een blijvende weigering maar is een weigering voor onbepaalde duur opgenomen waarbij uitdrukkelijk is aangegeven dat het college binnen een periode van maximaal 3 maanden het besluit gaat heroverwegen. Bij de WWB is in dergelijke situaties sprake van een maatregel van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. De IOAW/IOAZ legt op deze punten dus een zwaardere maatregel op.

De verordeningen dienen in te gaan per 1 juli 2010.

TOELICHTING PER ARTIKELArtikel 1.Begripsomschrijving Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal daarvan verdient nadere toelichting.

Onder c: IOAW/IOAZGekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e: uitkeringsnormDe WWB werkt met de verlaging op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f: maatregelIn afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g: inkomenQua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i: belanghebbendeDaar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.Artikel 2. Het opleggen van een maatregelDit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.Artikel 3. De berekeningsgrondslagZoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.Artikel 5. Horen van belanghebbende Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12), behalve bij subsidies.In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregelIn dit artikel wordt ingegaan op de situaties waarbij het college kan afzien van het opleggen van een maatregel.

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel kan zijn dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.

Het afzien op grond van dringende redenen wordt uiteraard volledig bepaald door de individuele omstandigheden.Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvakHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode.

Wanneer een uitkering nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. Artikel 8. Samenloop van gedragingen De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.Artikel 9. Indeling in categorieënDe gedragingen worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. De WWB versie kent zes categorieën. Deze zesde categorie komt in deze verordening terug in de artikelen 11 en 12.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf en ingeschreven te doen blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om voldoende te solliciteren maar ook om actief mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Het niet verschijnen op een uitnodiging voor een onderzoek met een breder doel dan het aanbieden van een voorziening alleen, valt onder deze categorie.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld. Het niet verschijnen op een uitnodiging voor een onderzoek naar deelname aan een concrete voorziening valt onder deze categorie.

De vierde categorie behelst het onvoldoende meewerken aan het uitvoeren van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder ook activiteiten in het kader van Oldambt Werkt. Het niet verschijnen op een uitnodiging voor een activiteit in het kader van een voorziening op een bepaalde tijd of locatie, valt onder deze categorie.

De vijfde categorie is van toepassing op gedragingen uit de vierde categorie die hebben geleid tot vroegtijdige beëindiging van het traject.Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregelDeze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vijf categorieën zoals genoemd in artikel 9.

Ook wordt in het tweede lid ingegaan op situaties waarbij belanghebbende een IOAW uitkering ontvangt en dusdanige gedragingen vertoont op grond waarvan gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Indien een dergelijke situatie vastgesteld wordt, zal voor onbepaalde periode een maatregel worden opgelegd die qua hoogte aansluit bij het niet verkregen netto inkomen uit die arbeid.

In het derde lid wordt aangeven dat het college binnen een periode van maximaal drie maanden dit besluit gaat heroverwegen. Het college kan die termijn nader uitwerken en vastleggen in een beleidsregel. Gelet op het feit dat dit in de praktijk nagenoeg nimmer voorkomt, zal iedere voorkomende situatie separaat aan het college voorgelegd gaan worden.

Ten opzichte van de WWB versie zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. Zie hiervoor de artikelen 11 en 12.Artikel 11. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeidDit artikel gaat in op het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De maatregel wordt afgestemd op de hoogte van de “verloren netto inkomsten” en wel voor onbepaalde duur.

In het derde lid wordt aangeven dat het college binnen een periode van maximaal drie maanden dit besluit gaat heroverwegen. Het college kan die termijn nader uitwerken en vastleggen in een beleidsregel. Gelet op het feit dat dit in de praktijk nagenoeg nimmer voorkomt, zal iedere voorkomende situatie separaat aan het college voorgelegd gaan worden

Artikel 12. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeidDit artikel gaat in op de situatie dat belanghebbende de aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaart.De maatregel wordt afgestemd op de hoogte van de “gemiste netto inkomsten” en wel voor onbepaalde duur.

In het derde lid wordt aangeven dat het college binnen een periode van maximaal drie maanden dit besluit gaat heroverwegen. Het college kan die termijn nader uitwerken en vastleggen in een beleidsregel. Gelet op het feit dat dit in de praktijk nagenoeg nimmer voorkomt, zal iedere voorkomende situatie separaat aan het college voorgelegd gaan wordenArtikel 13. Te laat verstrekken van gegevensDit artikel gaat in op de situatie dat de belanghebbende niet voldoet aan de informatieplicht zoals beschreven in de wet zelf.Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstandIn artikel 13 IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

Onder het huidige regime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan. Mocht het Openbaar Ministerie definitief niet tot strafvervolging overgaan, dan wordt alsnog een maatregel opgelegd van 100%. Indien het besluit tot afzien van strafvervolging na 12 maanden, gerekend vanaf de datum aangifte, wordt genomen, wordt afgezien van het opleggen van een maatregel. In dergelijke situaties is er geen sprake meer van “lik op stuk beleid”.Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering.

De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatieArtikel 16. Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

Er kan geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, bijvoorbeeld het UWV Werkbedrijf of een reïntegratiebedrijf.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratie geweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratie geweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.Artikel 17. HardheidsclausuleIn de praktijk kunnen zich dusdanig bijzondere situaties voordoen waarin deze verordening niet voorziet dan wel zou leiden tot niet te accepteren onbillijkheden. Dit artikel geeft het bestuur de ruimte om hierin te voorzien.Het is niet doende om al die situaties limitatief weer te geven. Immers, het zijn de individuele omstandigheden die toepassing van dit artikel noodzakelijk maken.

Artikel 18. De inwerkingtredingIn dit artikel is de invoering van de verordening geregeld.

Artikel 19. CiteerartikelIn dit artikel is de naamgeving van de verordening geregeld.