Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oldambt 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oldambt 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt;

Gelezen het voorstel van cluster Maatschappelijke Zaken tot vaststelling van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2015;

Gezien het advies van de WMO Raad;

Gelet op de bepalingen van de Wet, Verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 1:3, vierde lid en 3.42 en titel 4.3. (Beleidsregels) van de Algemene wet bestuursrecht;

B e s l u i t :

vast te stellen de navolgende:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oldambt 2015

Inhoudsopgave

  • 1.

    Inleiding 5

  • 2.

    Procedure 6

  • 2.

    1 Melding 6

  • 2.

    2 Onderzoek 6

  • 2.

    3 Aanvraag 7

  • 2.

    4 De beschikking 7

  • 3.

    Criteria voor een maatwerkvoorziening 8

  • 3.

    1 Hoofdverblijf 8

  • 3.

    2 Langdurig noodzakelijk 8

  • 3.

    3 Voorliggende / algemene voorzieningen 8

  • 3.

    4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving 9

  • 3.

    5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen 9

  • 3.

    6 Goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening 9

  • 3.

    7 Collectieve voorzieningen 10

  • 3.

    8 Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college 10

  • 4.

    Hulp bij het huishouden 11

  • 4.

    1 Hulp bij het huishouden 11

4.1.1 Vormen van hulp bij het huishouden 11

4.1.2 Uitstelbare en niet uitstelbare taken 12

4.1.3 Meerhulp 12

4.1.4 Voorliggende voorzieningen 12

4.1.5 Gebruikelijke hulp 12

4.1.7 Overbelasting 14

4.1.7 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot 14

4.1.8 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden 14

  • 5.

    Rolstoel 15

  • 5.

    5 Sportvoorziening 16

  • 6.

    Woonvoorzieningen 16

  • 6.

    1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen 17

  • 6.

    2 Normaal gebruik van de woning 17

6.2.1 Aard van de gebruikte materialen 18

  • 6.

    4 Bezoekbaar 21

  • 6.

    5 Woningsanering 21

  • 6.

    6 Grote woningaanpassingen versus verhuizen 21

  • 6.

    7 Voorzienbaarheid 21

  • 6.

    8 Verhuiskosten/ een andere woning 22

  • 7.

    Vervoer 24

  • 7.

    1 Regio Taxi Plus 24

  • 7.

    2 Collectief vervoer versus individueel vervoer 25

  • 7.

    3 Vervoer naar dagbesteding 25

  • 7.

    4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking 26

7.4.1 Aangepaste fietsen 26

7.4.2 Scootmobiel 26

7.4.3 Auto-aanpassingen 27

  • 8.

    Begeleiding 28

  • 8.

    1 Vormen van Begeleiding 28

8.1.1 Groepsbegeleiding 28

8.1.2 Individuele begeleiding 28

8.2. Indiceren Begeleiding 29

8.2.1. Beperkingen 29

8.2.2. Terreinen 30

8.3 Voorliggende voorzieningen 31

8.3.1. Behandeling 31

8.3.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp 31

8.4 Omvang begeleiding 32

8.4.1. Omvang Individuele Begeleiding 32

8.4.2.Omvang Groepsbegeleiding 32

8.5 Vervoer naar Dagbesteding 33

8.6. Kortdurend verblijf 33

  • 8.

    7 Beschermd wonen 34

  • 9.

    Slotbepaling 34

Inwerkingtreding 34

Bijlages

- Normtijden Hulp bij het huishouden

- Richtlijnen ontwikkelingsprofiel kinderen

- Zelfredzaamheidsmatrix

- Indicatiewijzer CIZ Begeleiding

- Indicatiewijzer CIZ Kortdurend Verblijf

Inleiding

De verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de belanghebbende en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de belanghebbende, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de belanghebbende op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

De Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015, het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en deze Beleidsregels leggen deze toegangsprocedure vast.

Waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure zal, indien deze goed wordt uitgevoerd, telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

De belanghebbende kan bezwaar maken en eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar, indien hij van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening heeft verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Procedure

2.1 Melding

De belanghebbende ontvangt een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de belanghebbende de mogelijkheid heeft om vóór het brede gesprek, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de belanghebbende nodig is.

Ongeacht welke hulp- of dienstverlener het brede gesprek heeft gevoerd, op het moment dat de hulpvraag leidt tot een melding (en aanvraag) voor een maatwerkvoorziening neemt de Wmo consulent het over.

2.2 Onderzoek

Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende. Daarbij is aandacht voor:

  • 1.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de belanghebbende;

  • 2.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • 3.

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • 4.

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de belanghebbende;

  • 5.

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • 6.

    welke  eigen bijdrage voor de belanghebbende van toepassing is .

De Wmo consulent doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of de belanghebbende een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats. De Wmo consulent zal samen met de belanghebbende verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van de belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken door een woningaanpassings-bedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

2.2.1 Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

“In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is.

Zelfredzaamheid bevat twee elementen:

−het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen,

−het voeren van een gestructureerd huishouden.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL - verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zal hij misschien zelfs niet langer thuis kan kunnen blijven wonen.

Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse

levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Zelfredzaamheid wil niet perse zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid.

2.2.2 De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM)

De ZRM is een meetinstrument om verschillende dimensies van zelfredzaamheid overzichtelijk in beeld te brengen. De ZRM heeft elf domeinen waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze domeinen hangen sterk met elkaar samen, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen. De domeinen van de ZRM zijn o.a. Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid en Sociaal netwerk (Zie bijlage voor de volledige ZRM).

Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassen persoon (in de Nederlandse samenleving) bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit en kwaliteit van leven. De elf domeinen staan in rijen onder elkaar, de vijf antwoordmogelijkheden in kolommen naast elkaar. Zo ontstaat een raamwerk (matrix) met 55 vakken (cellen). Voor iedere cel zijn criteria opgesteld die de antwoordmogelijkheid nader specificeren voor het te beoordelen domein en de beoordelaar ondersteunen bij het waarderen van de zelfredzaamheid op dat domein. Deze criteria helpen de gebruiker te begrijpen wat de ontwikkelaars bijvoorbeeld onder ‘niet zelfredzaam’ op het domein Financiën verstaan (‘onvoldoende inkomsten en/ of spontaan of ongepast uitgeven, groeiende schulden’).

De uiteindelijke beoordeling bestaat uit 11 keer een score tussen 1 en 5. Een medewerker kan met de ZRM dus relatief eenvoudig een volledig overzicht krijgen van een complex begrip met diverse en uiteenlopende facetten dat een belangrijke rol speelt in de mate waarin een persoon een productief en kwalitatief goed leven kan leiden: zelfredzaamheid.

2.3 Aanvraag

Als belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burger servicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan belanghebbende. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van belanghebbende kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar het desbetreffende bestuursorgaan.

2.4 De beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in een beschikking. Wat er in de beschikking moet worden opgenomen staat nader omschreven in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Belanghebbende moet van een eventuele verlenging van de afhandelingtermijn op de hoogte worden gesteld.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

3.1 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor compensatie in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in Oldambt heeft. Dit betekent dat de belanghebbende ingeschreven moet staan in de basisadministratie (GBA) van de gemeente Oldambt, maar ook dat de belanghebbende daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijft. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Oldambt komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waarbinnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.

3.2 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige of blijvende noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

3.3 Voorliggende/algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen. In Oldambt is bijvoorbeeld de maaltijdvoorziening en de bezorgservice van een aantal supermarkten aanwezig.

3.4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).

Indien er sprake is van een voorliggende voorziening, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

Voor de Wlz zal het Centrum Indicatie Zorg (CIZ) een persoonlijk gesprek aangaan met de belanghebbende en onderzoeken of permanent toezicht en 24 uurs zorg nabij nodig is. Het CIZ geeft een zorgbesluit af. Belanghebbende heeft dan de keuzevrijheid voor thuis (met een pgb of een volledig pakket thuis) of in een instelling. Het Zorgkantoor kan helpen met het maken van die keuze. Ook kan het Zorgkantoor informatie verstrekken over welke zorgaanbieders er in de regio zijn. De passende zorg kan dan bestaan uit: zorg in natura met verblijf in instelling (zorgplan); zorg in natura in de thuisomgeving (volledig pakket thuis) of een persoonsgebonden budget.

Voorliggende voorzieningen vanuit de ziektekostenverzekeraar zijn o.a. loophulpmiddelen. Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket.

Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • 1.

    Het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • 2.

    Het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • 3.

    Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

 

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.

 

In geval van een laag inkomen (op bijstandsniveau) kan  de Wmo consulent in overleg met de medewerker van de bijzondere bijstand van de gemeente beoordelen wat een passende vergoeding in de individuele situatie van de belanghebbende is.

3.6 Goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar gekozen wordt voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens compenserend is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB) gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.

3.7 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in Oldambt Regio Taxi Plus genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regio Taxi Plus. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een Regio Taxi Plus pasje. Alleen wanneer is aangetoond dat dergelijk vervoer niet geschikt is voor belanghebbende, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) kunnen worden verstrekt.

3.8 Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college

In de Verordening en het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 worden ook uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van belanghebbenden benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als belanghebbende.

Op de gemeente wordt een beroep gedaan om zeer uitgebreid alle mogelijkheden te onderzoeken om tot een oplossing te komen.

Van de belanghebbende wordt verwacht eerst een beroep te doen op de eigen kracht en eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

4. Hulp bij het huishouden

4.1 Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren is al onder de AWBZ beleid ontwikkeld dat ook onder de Wmo nog altijd stand houdt. Hierdoor kan beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening worden vastgesteld en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden bepaald worden. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden worden de door het CIZ (destijds voor de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging) ontwikkelde normtijden aanvaard. Wel werd daarbij aangetekend dat de gemeente in de Wmo moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager.

4.1.1 Vormen van hulp bij het huishouden

In Oldambt bestaan er 2 typen huishoudelijke hulp:

  • 1.

    Huishoudelijke hulp 1 (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij belanghebbende zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    Huishoudelijke hulp 2 (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

 

Huishoudelijke taken bij HH1:

  • 1.

    Licht huishoudelijke taken;

  • 2.

    Zwaar huishoudelijke taken;

  • 3.

    Wasverzorging;

  • 4.

    Broodmaaltijden bereiden;

 

 

Huishoudelijke taken bij HH2:

  • 1.

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HH1;

  • 2.

    Hulp bij de organisatie van het huishouden;

  • 3.

    Verzorging van inwonende kinderen;

  • 4.

    Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken.

 

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de belanghebbende, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder ook in de Wmo en AWBZ werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een belanghebbende en zijn sociale omgeving mag worden verwacht bij het zelf oplossen van het probleem en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen op kan worden gedaan.

4.1.2 Uitstelbare en niet uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.

  • 1.

    Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden,

  • 2.

    Niet-uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden,

4.1.3 Meerhulp

Bij bepaalde problematiek zoals incontinentie of COPD kan een extra aantal minuten hulp worden geïndiceerd. Dit gebeurt alleen wanneer op grond van medisch advies de noodzaak is vastgesteld dat dit noodzakelijk is voor belanghebbende. Bij jonge kinderen kan voor bepaalde taken ook een extra aantal minuten hulp worden geïndiceerd. De normtijden meerhulp staan in de bijlage “Normtijden hulp bij het huishouden”.

4.1.4 Voorliggende voorzieningen

Als eerste wordt bekeken of voorliggende voorzieningen een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen zoals: afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.

Voorbeelden van voorliggende algemene voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesversmaaltijden, alarmering, glazenwasser, hondenuitlaatservice, klussendienst, kinderopvang .

Deze voorzieningen zijn aanwezig in de gemeente. Hierbij wordt rekening gehouden met individuele omstandigheden van belanghebbende zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij het gebruik van voorliggende voorzieningen.

4.1.5 Gebruikelijke hulp

Indien de belanghebbende huisgenoten heeft (bijvoorbeeld partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen).

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht.

Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren. Van mensen boven de 75 jaar wordt niet verwacht dat zij zware huishoudelijke taken, de wasverzorging en het bereiden van de warme maaltijden kunnen aanleren. Opruimen, afwassen, koffiezetten en een broodje maken, zijn eenvoudige activiteiten die nog wel zijn aan te leren voor een 75 plusser.

Personen die op hetzelfde adres wonen en kunnen aantonen dat zij een zakelijke huurders-of kostgangerrelatie hebben, vallen niet onder het begrip leefeenheid. Hetzelfde geldt voor personen die ieder zelfstandig bij elkaar wonen, maar geen leefeenheid vormen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van ouderen en gehandicapten. Delen deze personen gemeenschappelijke ruimten, dan is ieder van hen verantwoordelijk voor het schoonmaken van een evenredig deel van die ruimtes. De eventuele indicatie voor Huishoudelijke

hulp gaat dan over de eigen woonruimtes en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

4.1.6 Gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen

Ouders (verzorgers) hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, hulp, begeleiding en opvoeding en is onder meer afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Het is de zorg die een ouder of verzorger normaal gesproken aan een kind geeft, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke zorg omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de inwonende kinderen over. Wanneer dat nodig is maakt de ouder gebruik van de voor hem/haar geldende regeling kort zorgverlof. Verder gaat de gemeente na wat eventuele mantelzorg in redelijkheid kan opvangen en of gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen (crèche, buitenschoolse opvang e.d.).

Hetzelfde geldt wanneer de ouder in een eenoudergezin uitvalt, of wanneer beide ouders beperkingen hebben. Zijn alle mogelijkheden al maximaal gebruikt of afwezig, dan kan huishoudelijke hulp voor de hulp van (gezonde) kinderen conform leeftijd worden ingezet. Opvang en oppas voor kinderen en het halen en brengen van en naar school, valt niet onder Huishoudelijke hulp. Onder het verzorgen van kinderen verstaat de gemeente: hulp bij wassen en kleden, de maaltijden bereiden en zo nog nodig het voeden. Het gaat om de primaire zorg voor kinderen tot 5 jaar. Van kinderen vanaf 5 jaar wordt verwacht dat zij zichzelf kunnen aankleden en wassen, maar dat controle wel nodig is. Vanaf 12 jaar is

toezicht hierop normaal gesproken niet meer nodig. De opvang van kinderen kan wel als

huishoudelijke taak worden ingezet bij crisissituaties of calamiteiten om ontwrichting van het gezin of de leefeenheid te voorkomen. Het gaat om situaties waarbij ouder(s)/ verzorgende(n) plotseling uitvalt. Bijvoorbeeld bij het overlijden van een ouder, een spoedopname in het ziekenhuis of een psychiatrische instelling. De opvang van kinderen wordt pas ingezet nadat vast staat, dat eigen oplossingen ontbreken en voorliggende voorzieningen niet direct en adequaat inspelen op de situatie. De opvang van jonge kinderen van 0-12 jaar wordt gedurende maximaal 3 maanden geïndiceerd, tot maximaal 40 uur per week.

4.1.7 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor belanghebbende, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van belanghebbende en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner ) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

Bij het bepalen van de mate van gebruikelijke zorg die geleverd kan worden, betrekt de gemeente ook de gezondheid en eventuele overbelasting van de overige personen binnen de leefeenheid. Wanneer degene die de gebruikelijke zorg zou leveren, zelf gezondheidsproblemen heeft waardoor hij (een deel van de) huishoudelijke taken niet van de persoon met beperkingen kan overnemen, geeft de gemeente (voor dat deel) wel een indicatie voor Huishoudelijke hulp. Om de beperkingen van degene die de gebruikelijke zorg moet leveren te onderbouwen, kan diegene medische informatie overleggen waaruit dit blijkt.

Ook kan er door de Wmo consulent een medisch advies worden opgevraagd.

Met name in situaties waarbij sprake is van een chronisch zieke binnen een leefeenheid, is het voorstelbaar dat degene die gebruikelijke zorg moet leveren, onevenredig belast wordt. Het horen van degene die de gebruikelijke zorg moet leveren is daarom van essentieel belang. Wordt de overbelasting mede veroorzaakt door de over te nemen zorg voor jonge kinderen binnen de leefeenheid, dan gaat de gemeente ervan uit dat in die periode voor de kinderen naar eigen oplossingen buiten de Wmo gezocht wordt.

Behalve overbelasting kunnen ook andere redenen en omstandigheden aanleiding zijn om af te wijken van de regel dat personen binnen de leefeenheid gebruikelijke zorg moeten leveren. Dit onderzoekt de gemeente altijd per geval.

4.1.7 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer belanghebbende overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft zal de hulp bij het huishouden gedurende 4 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

4.1.8 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Wanneer de aanvrager meer huishoudelijke hulp wenst, omdat zijn standaarden in het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen toelaten, dan is dat geen reden voor extra indicatie huishoudelijke hulp.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.

Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimtes delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van belanghebbende en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of wanneer meerdere generaties in één huis wonen.

Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt in vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions en kamerhuur. Hierbij is sprake van uitstelbare taken en kan de schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

5. Rolstoel

De gemeente verstrekt rolstoelvoorzieningen aan mensen die, door een beperking, voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning op een rolstoel zijn aangewezen. Hiermee wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderd. Als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het dagelijks verplaatsen, komt de aanvrager niet voor een rolstoelvoorziening in aanmerking.

De gemeente verstrekt handbewogen rolstoelen, elektrische rolstoelen, sportrolstoelen en vastframe handbikes voor sportdoeleinden. Er wordt altijd gekozen voor de goedkoopst compenserende rolstoel.

5.1 Wat wordt verstaan onder een rolstoelvoorziening

Een rolstoelvoorziening is een voorziening waarmee de aanvrager zich zittend in en om de woning rijdend kan verplaatsen. De gemeente verstrekt de rolstoelvoorziening in de vorm van:

•  een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

•  een elektrische rolstoel;

•  individuele aanpassingen aan de rolstoel;

•  rolstoel accessoires;

•  een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

Accessoires verstrekt de gemeente in individuele situaties en/of wanneer dat medisch noodzakelijk is.

5.2 Wie komt in aanmerking voor een rolstoelvoorziening

De aanvrager met beperkingen komt voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, wanneer een rolstoel voor hem noodzakelijk is voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

De aanvrager moet de rolstoelvoorziening langdurig nodig hebben. Dat betekent ten minste 6 maanden. Heeft de aanvrager de rolstoelvoorziening minder dan 6 maanden nodig, dan bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Wmo. De aanvrager kan in dat geval tijdelijk een rolstoel lenen via een uitleenwinkel.

Wanneer de aanvrager in een Wlz-instelling woont, komt hij slechts voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, als hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de Wlz.

5.3 Welke rolstoel?

Wanneer vast staat dat een rolstoel noodzakelijk is voor de aanvrager, is de selectie van de rolstoel aan de orde.

Het selecteren van een rolstoel is maatwerk, de rolstoel moet geschikt zijn voor de aanvrager. De aanvrager moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de aanvrager woont en voor de activiteiten die de aanvrager wil ondernemen.

Bij de keuze voor een rolstoel houdt de gemeente onder meer rekening met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de aanvrager. De volgende factoren spelen bij de selectie van een rolstoel een rol:

• het gebruik;

• het gebruiksgebied;

• de aandrijving;

• de zithouding;

• lichaamsmaten.

Aan de hand van de selectiecriteria stelt de gemeente een programma van eisen op (of laat dat opstellen) waaraan de rolstoel moet voldoen om een geschikte voorziening te zijn voor de aanvrager. Op deze manier selecteert de gemeente de goedkoopst compenserende rolstoel.

5.4 Onderhoud en reparatie

Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud verschilt per type rolstoel.

Wanneer de gemeente een rolstoel verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt hierbij met de kosten voor onderhoud en reparatie rekening gehouden. De gemeente kan een rolstoel ook in bruikleen verstrekken. In dat geval zijn de kosten van onderhoud en reparatie gedekt door de bruikleenovereenkomst.

5.5 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de belanghebbende zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om hiervoor maximaal eens per drie jaar een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

6. Woonvoorziening

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf volgt een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • 1.

    Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel) ;

  • 2.

    Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen ( bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • 3.

    Verhuiskostenvergoeding

  

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepots van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

 

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

 

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

6.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn centrale verwarming, intercom, verhoogde toiletpot, eenvoudige wandbeugels( de zogenaamde handgrepen), mengkranen, thermostatische kranen, keramische kookplaten.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente ook rekening met de mogelijkheden van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf maatregelen te treffen.

Dit betekent dat de aanvrager bij een voorziening waarin een algemeen gebruikelijke component zit, hij die component zelf betaalt. De gemeente neemt de meerkosten van de voorziening voor haar rekening.

Voorbeeld hiervan is de situatie dat een aanvrager een aanvraag doet voor het verwijderen van het bad en het aanleggen van een doucheplek. Gaat het om een oud bad (25 jaar) dat aan vervanging toe is, dan zijn de kosten voor renovatie (algemeen gebruikelijk) voor de aanvrager en de eventuele meerkosten die nodig zijn om de specifieke belemmeringen van de aanvrager te verhelpen, voor de gemeente op grond van Wmo.

Op deze manier worden bij de verstrekking van de voorziening alleen de meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke voorziening gecompenseerd.

Wat hierin meespeelt, is dat met name woningstichtingen/corporaties een verantwoordelijkheid hebben bij het up to date houden van de woningen die zij aanbieden. Het is niet wenselijk om in gevallen waarbij bijvoorbeeld een badkamer verouderd is, de renovatie te laten financieren vanuit de Wmo. Deze eigen verantwoordelijkheid geldt

ook voor de particuliere woningeigenaar.

6.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Hobby- of studeerruimtes worden niet aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

6.2.1 Aard van de gebruikte materialen

Wanneer de problemen die de aanvrager ondervindt, het gevolg zijn van de gebruikte materialen in de woning, verstrekt de gemeente geen woonvoorziening. De gemeente wil hiermee voorkomen dat woonvoorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van beperkingen die voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen, achterstallig onderhoud etc. Bij de woningeigenaar ligt immers de verantwoordelijkheid om de woning goed te onderhouden.

6.2.2 Uitrustingsniveau sociale woningbouw

De gemeente verstrekt geen voorziening die van een hoger niveau is dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. De gemeente gaat er vanuit dat het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw voldoende compensatie biedt. Wil de aanvrager dus een voorziening van een hoger niveau, dan moet hij de meerkosten zelf betalen.

6.2.3 Procedure aanvraag woningaanpassing (offertetraject)

Vaststellen programma van eisen.

Nadat de aanvraag door de aanvrager is ingediend, stelt de gemeente een indicatie op met een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing. De aanvrager vraagt op basis van het programma van eisen een offerte op bij minimaal twee aannemers.

Beoordeling offerte

De gemeente beoordeelt aan de hand van de bouwoffertes wat de goedkoopst compenserende oplossing is die voor het verlenen van een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Hierbij kan de Wmo consulent gebruik maken van de expertise van een collega van bouw-en woningtoezicht.

Toestemming van de gemeente

De gemeente geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing. Voorwaarde is wel dat niet al een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten betrekking heeft.

De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen en het aanvragen van eventueel noodzakelijke vergunningen zoals een omgevingsvergunning.

De gemeente controleert

De gemeente controleert zo nodig achteraf of de woningaanpassing conform het programma van eisen is verricht.

Uitbetaling aan woningeigenaar na gereedmelding

Alleen wanneer de woningaanpassing conform het programma van eisen is gedaan, betaalt de gemeente de maatwerkvoorziening uit aan de woningeigenaar (woningcorporatie of particulier). Na overeenstemming met de woningeigenaar kan de gemeente het bedrag ook rechtstreeks overmaken aan de aannemer.

Terstond na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 6 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart de woningeigenaar middels een gereedmelding aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend.

Voor relatief kleine woningaanpassingen c.q. -voorzieningen is een offertetraject niet noodzakelijk aangezien hierover prijsafspraken zijn gemaakt met bijvoorbeeld de woningcorporatie.

6.2.4 Kosten woningaanpassing

Tot de kosten van het doen van een woningaanpassing worden uitsluitend gerekend:

a. de aanneemsom;

b. de materialen voor zover niet inbegrepen in de aanneemsom;

c. de risicoverzekeringen van loon-en materiaalstijgingen;

d. de architectkosten, tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom;

e. de kosten van het dagelijks toezicht, ten hoogste twee procent van de aanneemsom;

f. de heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen;

g. de leges voor een bouwvergunning of precariorechten;

h. de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

i. renteverlies in verband met het doen van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de

verstrekte bijdrage ineens wordt uitbetaald;

j. kosten in verband met technisch onderzoek en advies met betrekking tot het doen van de

aanpassing;

k. kostenverhogingen met betrekking tot de kosten gemaakt, genoemd onder a t/m j, die ten tijde van de beschikking van de gemeente redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

l. de kosten van gebruikelijke latere werkzaamheden, die rechtstreeks samenhangen met het

doen van de aanpassing;

m. de administratiekosten gemaakt door een verhuurder ten behoeve van de aanvrager.

6.2.5 Aantal vierkante meters

Het aantal vierkante meters waarvoor een tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten kan worden verstrekt is per vertrek gemaximaliseerd. Er wordt daarbij een verschil gemaakt in aantal vierkante meters voor een aanbouw van een vertrek en het aantal vierkante meters voor uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek:

Woonkamer 30 (aanbouw) en 6 (uitbreiding);

Keuken 10 (aanbouw) en 4 (uitbreiding);

1-pers. slaapkamer 10 (aanbouw) en 4 (uitbreiding);

2-pers. slaapkamer 18 (aanbouw) en 4 (uitbreiding);

Toiletruimte 2 (aanbouw) en 1 (uitbreiding);

Badkamer wastafelruimte 2 (aanbouw) en 1 (uitbreiding);

Badkamer doucheruimte 3 (aanbouw) 2 (uitbreiding);

Entree/hal/ gang 5 (aanbouw) en 2 (uitbreiding);

Berging 6 (aanbouw) en 4 (uitbreiding).

De gemeente kan ook een maatwerkvoorziening verstrekken voor het verharden of (op)nieuw aanleggen van een pad om de woning toegankelijk te maken. Ten hoogste 20 vierkante meter wordt verstrekt waarbij het moet gaan om:

•  een pad tussen de openbare weg en de hoofdingang van de woning;

•  een pad tussen een tweede ingang en een berging en/ of tuinpoort.

Voor de aanleg van een terras of de aanleg van een nieuw terras direct aan de woonruimte, komt ten hoogste 6 vierkante meter voor vergoeding in aanmerking.

6.2.6 Terugbetaling bij verkoop

Het komt voor dat het aanbrengen van een woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning. Wanneer de aanvrager op een bepaald moment zijn woning verkoopt, zou dat voor de gemeente kapitaalvernietiging betekenen.

Om dit te voorkomen wordt de woningeigenaar bij verkoop van de woning verplicht tot terugbetaling van de eventuele meerwaarde als gevolg van de woningaanpassing. Dit bedrag wordt verminderd met de afschrijving. De datum van verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is.

De afschrijvingstermijn wordt op 10 jaar gesteld, wat ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van 12 tot 20 jaar ligt (afhankelijk van het soort bouwwerk). Gedurende deze periode bedraagt de jaarlijkse lineaire afschrijving steeds 10% van de eventuele meerwaarde. Na 5 jaar is er op die manier bijvoorbeeld 50% afgeschreven. De meerwaarde kan door een beëdigd taxateur worden vastgesteld.

6.2.7 Verhuizing vanuit geschikte woning

Wanneer de aanvrager verhuist vanuit een geschikte woning en in zijn nieuwe woning beperkingen ondervindt, heeft hij geen recht op een woonvoorziening. Dit is alleen anders wanneer de aanvrager verhuisd is vanwege een belangrijke reden. Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld echtscheiding zijn.

6.2.8 Verhuizing naar een niet-geschikte woning

Wanneer de aanvrager is verhuisd naar een -gezien zijn beperkingen-niet-geschikte woning, verstrekt de gemeente geen woonvoorziening. Dit is alleen anders wanneer hij daarvoor voorafgaand aan de verhuizing toestemming heeft gekregen van de gemeente.

Door te verhuizen naar een niet-geschikte woning zijn er belemmeringen in het normale gebruik van de woning ontstaan. Als een persoon met beperkingen verhuist, moet hij, in relatie tot die beperkingen, zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Hiermee wordt voorkomen dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor de aanpassingen bij de gemeente indient. Uitgangspunt is dat iemand met beperkingen moet verhuizen naar een geschikte woning en wanneer geen geschikte woning beschikbaar is, naar de woning die het goedkoopst geschikt te maken is.

6.3 Aanpassen gemeenschappelijke ruimten

Voor het aanpassen van de gemeenschappelijke ruimten in een wooncomplex heeft de gemeente geen of slechts een beperkte compensatieplicht. Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking valt niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort en daarmee algemeen gebruikelijk is. De gemeente moet hierbij wel onderzoeken of sprake is van een specifiek op ouderen of personen met beperking gericht woongebouw.

Voor overige wooncomplexen verstrekt de gemeente slechts aanpassingen als dat nodig is om de woning van de aanvrager toegankelijk te maken. Want om normaal gebruik te kunnen maken van een woning, moet deze toegankelijk zijn. Hierbij gaat het om de volgende aanpassingen:

• het aanbrengen van elektrische deuropeners;

• de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

• het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

• het aanbrengen van een extra trapleuning;

• het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het

wooncomplex.

De aanvraag voor elektrische deuropeners kent de gemeente alleen toe in wooncomplexen niet zijnde een woon-zorgcomplex of serviceflat. De gemeente vindt het realiseren van elektrische deuropeners voor nieuwbouwcomplexen waar zorg geleverd als iets wat standaard bij een dergelijk complex aanwezig hoort te zijn en wordt dus niet vergoed in het kader van de Wmo.

6.4 Bezoekbaar

Wanneer de belanghebbende in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de belanghebbende toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

6.5 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten worden verstrekt. Voorwaarden en bedragen staan in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

6.6 Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst compenserende oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen kan of had kunnen voorzien. Tevens kan er samen met de belanghebbende bekeken worden of een verhoging van de hypotheek mogelijk is.

Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst compenserende oplossing is. Om discussie over wat al dan niet grote woningaanpassingen zijn te objectiveren en richting te geven zal nog steeds het bedrag van de verhuiskostenvergoeding (zie het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015) worden gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de belanghebbende geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel – indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente een beperkte invloed heeft op de woningmarkt, maar kunnen bestaan uit plaatsing op de lijst voor vrijkomende gelijkvloerse woning of hulp door een cliëntondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.

6.7 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in de Verordening en het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 blijkt dat de belanghebbende alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van belanghebbende niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de belanghebbende of zijn huisgenoten, men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen. Zie ook de volgende paragraaf.

6.8 Verhuiskosten/een andere woning

Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en er zal beoordeeld worden of men hiervoor geld heeft kunnen reserveren. Hiervoor wordt dan geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Wanneer sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de Wmo. Ook als men ten gevolge van plotseling opgetreden  beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

 

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is opgenomen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en hoeft niet volledig kostendekkend te zijn.

De belanghebbende dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Ook kan de Wmo consulent bemiddelen bij het vinden van een geschikte woning door het plaatsen op een wachtlijst voor gelijkvloerse huurwoningen.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de belanghebbende op verzoek van de gemeente, een aangepaste woning verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

Het kan voorkomen dat iemand zonder beperkingen in een aangepaste woning woont. In dat geval kan de gemeente verhuis-en inrichtingskosten vergoeden aan deze persoon zonder beperkingen, met het doel om de woning vrij te maken voor een persoon met beperkingen.

In de onderstaande gevallen verstrekt de gemeente geen voorziening voor verhuis-en

inrichtingskosten:

-a .wanneer de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

-b. wanneer de verhuizing gelet op leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie en gezondheidssituatie algemeen gebruikelijk is;

-c. wanneer een persoon met beperkingen geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

-d. wanneer een persoon met beperking verhuist naar een Wlz instelling.

Voor de gemeente is het belangrijk om eerst de belemmeringen in de oude woning vast te stellen. De melding moet daarom worden ingediend voordat de aanvrager verhuist. Vanwege de medische noodzaak, geeft de gemeente een programma van eisen waaraan de nieuwe woning moet voldoen. Hiermee voorkomt de gemeente dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning. Uitgangspunt is dat de aanvrager pas mag verhuizen nadat de gemeente op de aanvraag heeft besloten.

Hierop bestaan de volgende twee uitzonderingen:

1. Het kan voorkomen dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. Om hieraan tegemoet te komen, kan de

aanvrager contact opnemen met de gemeente en na schriftelijke toestemming het huur/

koopcontract tekenen en verhuizen. Er is dan dus nog geen officieel besluit van de gemeente.

2. Bij een (te late) aanvraag moet de aanvrager zelf aantonen dat de verhuizing passend,

adequaat en noodzakelijk was. Met andere woorden: Waarom was de oude woning niet

(meer) geschikt en waarom is de nieuwe woning de meest geschikte oplossing?

De bewijslast ligt bij de aanvrager. Als hij de noodzaak, adequaatheid en

passendheid van de nieuwe woning ten opzichte van de oude niet kan aantonen dan komt hij

niet in aanmerking voor een voorziening.

De vergoeding voor verhuis-en inrichtingskosten betaalt de gemeente uit als de nieuwe woonruimte voldoet aan het programma van eisen. Die eisen staan in de beschikking die de aanvrager ontvangt op zijn aanvraag. Bovendien moet de aanvrager uiterlijk binnen twee jaar na datum van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten, zijn verhuisd.

6.9 Tijdelijke dubbele woonlasten

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 6 maanden) bijvoorbeeld wanneer een belanghebbende gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

7. Vervoer

De Wmo heeft tot doel om belanghebbenden te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een belanghebbende problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen belanghebbende heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft belanghebbende een auto, een brommer, kan belanghebbende gebruik maken van het openbaar vervoer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan belanghebbende meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan bezoek met een familielid naar belanghebbende toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van het collectief vervoer of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:

  • 1.

    De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving ( bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken)

  • 2.

    De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio ( bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentrum).

  • 3.

    De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

 

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe het vervoersprobleem het beste op te lossen is.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de belanghebbende de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van belanghebbende) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet belanghebbende kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer. 

 

De gemeente is aan het onderzoeken of het vervoer in de regio efficiënter georganiseerd kan worden. Hier kunnen ook andere beleidskeuzes uit vloeien.

7.1 Regio Taxi Plus

Regio Taxi Plus is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Pashouders kunnen reizen in een gebied van 22,5 kilometer rondom het woonadres (maximaal 2250 kilometers op jaarbasis). Boven de geldende maximaal te reizen kilometers geldt het tarief van de vervoerder.

Belanghebbende kan een loophulpmiddel of rolstoel meenemen in het vervoer.

Huisgenoten en gezinsleden mogen met de Wmo-pashouder meereizen tegen hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Voorwaarde is dat men moet zijn ingeschreven op hetzelfde adres. Dit wordt een huisgenotenpas genoemd.

Met een Wmo-pashouder meereizende kinderen tot 12 jaar mogen gratis meereizen.

Indien men niet meer zelfstandig kan reizen en onderweg op medische gronden hulp nodig heeft van een begeleider kan een zogenaamde begeleidingsindicatie worden aangevraagd. De begeleider kan dan gratis meereizen. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de belanghebbende niet meer zonder begeleiding reizen.

Meereizenden, buiten de hierboven vermelde begeleider, huisgenoot of kinderen, mogen meereizen tegen het “gewone” Regio Taxi Plus tarief.

7.1.1 Extra kilometers Taxi Plus

Iedere pashouder heeft per kalenderjaar de beschikking over maximaal 2250 kilometers.

In speciale gevallen kan afgeweken worden van de maximale kilometers. Hieromtrent zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

  • 1.

    om in aanmerking te komen voor extra kilometers dient men schriftelijk een aanvraag in te dienen;

  • 2.

    toegekende extra kilometers gelden slechts voor het jaar waarin is aangevraagd. Ieder jaar moet opnieuw aangevraagd worden;

  • 3.

    extra aangevraagde kilometers komen boven op de reeds verstrekte 2250;

  • 4.

    bij bezoek aan een gezinslid die opgenomen is in een verzorging- of verpleeghuis of ziekenhuis worden maximaal 3 ritten per week vergoed. De aanvrager dient aan te tonen dat er sprake is van opname en de duur ervan aangeven;

  • 5.

    reizen in daluren zal bij het vaststellen van de extra kilometers voor de heen óf voor de terugreis worden berekend;

  • 6.

    wanneer de aanvrager van kilometers ook de beschikking heeft over een scootmobiel worden de hiermee verreden kilometers in mindering gebracht op de extra toe te kennen kilometers met de taxi.

  • 7.

    hetgeen onder punt 6 staat vermeld is ook van toepassing op andere kilometers die men zelf of met behulp van anderen aflegt.

Aanvragen die hierboven niet zijn genoemd of aanvragen die een sterk individueel karakter hebben kunnen onder gebruikmaking van de hardheidsclausule afgehandeld worden.

7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een belanghebbende problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Regio Taxi Plus een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. Regio Taxi Plus is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van individuele taxi of eigen auto. Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst compenserende oplossing. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat Regio Taxi Plus voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoeder die de Regio Taxi Plus verzorgt gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of kan een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. 

7.3 Vervoer naar dagbesteding

Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd.

7.4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan belanghebbenden wordt aangeboden (bijvoorbeeld alle advertenties op televisie en in andere media voor scootmobielen). Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden. Hierdoor kunnen steeds meer van deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, zodat ze niet meer voor vergoeding in aanmerking komen omdat de belanghebbende deze zelf kan aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en het wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

7.4.1 Aangepaste fietsen

Vrijwel iedereen in Nederland heeft een fiets. Een fiets wordt daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd en wordt niet door de gemeente verstrekt. Aangepaste fietsen kunnen wel worden verstrekt, mits men in het dagelijks leven is aangewezen op fietsvervoer.

Er zijn fietsen zoals de driewiel(lig)fiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht.

Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze in principe als algemeen gebruikelijk beschouwd.

7.4.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

Criteria die we hanteren voor toekenning van een scootmobiel, kunnen zijn:

- de belanghebbende kan niet lang staan;

- hulpmiddelen (rollator, stok, elleboogkruk, handbewogen rolstoel, handbike) stellen gezien

een zeer beperkte loopafstand de belanghebbende onvoldoende in staat deel te nemen

aan het leven van alledag;

- belanghebbende kan geen gebruik (meer) maken van normale algemeen gebruikelijke

vervoersvoorzieningen als een fiets, fiets met hulpmotor, brommer of snorscooter;

- de voorzieningen liggen binnen een straal van 100 – 1500 meter;

- Regio Taxi Plus alleen is geen geschikte voorziening;

- er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning: gebruik

van scootmobiel voor maatschappelijk verkeer zoals boodschappen doen, bezoek aan

familie / kennissen, bezoek aan vereniging e.d.;

- gebruik van scootmobiel is niet alleen voor infrequente recreatieve doeleinden.

De aard van het gebruik van de scootmobiel door de aanvrager is van belang. De scootmobiel dient gebruikt te worden voor noodzakelijke dagelijkse activiteiten en niet alleen voor recreatieve uitstapjes. Bovendien is de vraag van belang hoe vaak de aanvrager de scootmobiel zal gebruiken. Wordt de scootmobiel dagelijks gebruikt om bijvoorbeeld boodschappen te doen of voornamelijk gebruikt om een eindje te kunnen rijden bij mooi weer?

De Centrale Raad van Beroep heeft in enkele uitspraken (onder meer CRvB 27-11-1998, 97/5424 en 21-01-1997, 95/5106 WVG) bepaald dat de omstandigheid dat er bij een aanvrager sprake is van een zo geringe mobiliteit dat hij of zij voor vrijwel iedere verplaatsing buitenshuis is aangewezen op enigerlei vorm van gemotoriseerd vervoer, er - in verband met mogelijk daardoor optredende meerkosten ten opzichte van niet in hun mobiliteit beperkte personen - toe kan leiden dat een vervoersvoorziening welke uitsluitend strekt tot deelname aan collectief vervoer, onvoldoende compensatie biedt. Eén van de mogelijkheden is in zo’n geval het verstrekken van een scootmobiel voor het vervoer over zeer korte afstanden.

Voorwaarde voor de verstrekking van een scootmobiel is dat de gehandicapte verkeersin­zicht heeft en dat er een berging is voor de scootmobiel. Een hoes of klein afdakje is geen adequate stalling voor een scootmobiel. Bij levering van de scootmobiel dienen de eventuele noodzakelijke aanpassingen van deze stalling al te zijn gerealiseerd.

Bij de advisering van een scootmobiel wordt altijd eerst gekeken of een standaard scootmobiel een adequate oplossing biedt. Is deze om medische redenen niet adequaat dan kan een ander model worden geadviseerd.

Er bestaan scootmobielen die voorzien zijn van extra goede vering. Deze scootmobielen zijn duurder dan de standaard scootmobielen. Een aanvrager kan uitsluitend voor een geveerde scootmobiel in aanmerking komen indien deze vering medisch gezien noodzakelijk is. Dit moet derhalve blijken uit een medisch advies. 

Rijlessen:

Indien een aanvrager over een Wmo-voorziening beschikt of gaat beschikken, kunnen rijlessen verstrekt worden als onderzoeksmethode, om te bepalen of iemand gebruik kan maken van de (gevraagde) voorziening of om de aanvrager te leren omgaan met de voorziening.

Heronderzoek:

Na een half jaar zal contact worden opgenomen met belanghebbende voor een heronderzoek. Er zal dan onderzocht worden of men tevreden is over de scootmobiel en of men de scootmobiel regelmatig gebruikt. Is dit niet het geval dan wordt onderzocht wat het probleem is. Mocht men bijvoorbeeld niet durven rijden op de scootmobiel of problemen hebben met het in en uitrijden van de stalling, kunnen rijlessen geregeld worden.

7.4.3 Auto-aanpassingen

Als een belanghebbende zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging, automatische versnellingsbak of cruise control). In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in de praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan). 

8. Begeleiding

Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de belanghebbende.

8.1 Vormen van Begeleiding

8.1.1 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:

  • 1.

    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma) ,

  • 2.

    methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel,

  • 3.

    vraagt actieve betrokkenheid van de belanghebbende,

  • 4.

    gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Groepsbegeleiding voorkomen. Voor veel belanghebbenden zal deelname aan welzijnsactiviteiten voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor belanghebbenden die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep nodig.

8.1.2 Individuele begeleiding

Individuele Begeleiding kent vele vormen: het kan zijn :

  • 1.

    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van

    • 1.

      praktische vaardigheden,

- ondersteuning bij het aanbrengen van structuur cq. het voeren van regie,

- oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag,

- ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda,

administratie, geldzaken, regelzaken etc.) ; dan wordt het vaak “thuisbegeleiding“

genoemd.

 

Individuele begeleiding ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HH2 en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.

 

Individuele begeleiding zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar belanghebbenden in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere belanghebbende apart thuis te bezoeken.

8.2 Indiceren Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kunnen verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”.

Wanneer een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet wenselijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen(zoals dat wel is gebeurd bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:

  • 1.

    De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de belanghebbende kunnen worden georganiseerd en om nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

 

In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek ) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld.

 

Als een diagnose ontbreekt doordat de belanghebbende zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van”. De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de belanghebbende te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur.

8.2.1 Beperkingen

Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate ( “zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”

  • 1.

    Lichte beperkingen (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken)

  • 2.

    Matige beperkingen (helpen bij taken)

  • 3.

    Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

 

In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van het eigen netwerk en voorliggende en algemene  voorzieningen wordt onderzocht, maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.

8.2.2 Terreinen

We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:

  • 1.

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc.)

  • 2.

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.)

  • 3.

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)

  • 4.

    Oriëntatie stoornissen ( oriëntatie in tijd, plaats en persoon)

 

Zelfredzaamheid(waaronder ook bewegen en verplaatsen)

Er is sprake van matige beperkingen als:

het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de belanghebbende hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen kunnen door hulpmiddelen ( en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) worden gecompenseerd.

Er is sprake van zware beperkingen als:

complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de belanghebbende niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, de belanghebbende moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie, beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd, verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding opname noodzakelijk is.

 

Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als:

bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert en de eigen omgeving van de belanghebbende slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.

Er is sprake van zware beperkingen als:

er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van belanghebbende en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

 

Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als:

er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

Er is sprake van zware beperkingen als:

volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

 

Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als:

er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.

Er is sprake van zware beperkingen als:

er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de belanghebbende gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

8.3 Voorliggende voorzieningen

8.3.1 Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Hiervoor kan een onafhankelijke medisch adviseur ingeschakeld worden. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend, maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

8.3.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de belanghebbende of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden ( die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  • 1.

    Activiteiten zoals computercursus of taalles

  • 2.

    Alarmering

  • 3.

    Pictogrammenbord of domotica in huis

  • 4.

    Gezelschap of ondersteuning door een vrijwilliger

  • 5.

    Kinderopvang

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip ”gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel méér is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • 1.

    In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • 2.

    In langdurige situaties;

  • 3.

    bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

  • 4.

    hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  • 5.

    het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met belanghebbende;

  • 6.

    ouderlijk toezicht op kinderen. De aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

 

Begeleiding kan alleen worden ingezet wanneer er sprake is van bovengebruikelijke hulp. Dit betreft alleen een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel groter is.

Het CIZ heeft schema’s ontwikkeld waarin per leeftijdscategorie, de vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel wordt beschreven. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke bovengebruikelijk zijn.

8.4 Omvang begeleiding

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket.

In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.

In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.

8.4.1 Omvang individuele begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren: minimaal 1 en maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn mogelijk indien nodig en duidelijk gemotiveerd. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar en is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijdenoverzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ en is aangepast aan de Wmo-werkwijze. In de bijlage is een normtijdenoverzicht opgenomen.

8.4.2 Omvang groepsbegeleiding

Begeleiding Groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen, dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • 1.

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig ? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen ? Hoe belast is de mantelzorg etc.)

  • 2.

    de mogelijkheden van de belanghebbende (hoeveel kan de belanghebbende fysiek en mentaal aan?)

  • 3.

    het doel dat Begeleiding Groep voor deze specifieke belanghebbende heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid ,dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek)

  • 4.

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien de gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.

8.5 Vervoer naar Dagbesteding

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de belanghebbende in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een belanghebbende in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de belanghebbende van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een belanghebbende al rekening gehouden met de reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om belanghebbenden te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.

Begeleiding in het vervoer werd onder de AWBZ niet geïndiceerd omdat werd aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer medisch gezien begeleiding nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet.

8.6 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de belanghebbende thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld bij valgevaar, ernstige gedragsproblemen, of als belanghebbende zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een belanghebbende over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de belanghebbende. Alleen als sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de belanghebbende en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de belanghebbende. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat de mantelzorger op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de belanghebbende kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de belanghebbende beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor Regio Taxi Plus of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als Regio Taxi Plus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

8.7 Beschermd wonen

Belanghebbenden die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling, maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal belanghebbenden uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimtes, waar de belanghebbenden elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Belanghebbenden krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de belanghebbenden is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Voor de gemeente Oldambt is de stad Groningen centrumgemeente.  

9. Slotbepaling

Inwerkingtreding

De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2015” treden na besluitvorming door het college in werking op 1 januari 2015. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2015 en het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van
burgemeester en wethouders van de
gemeente Oldambt d.d. 2 december 2014
De secretaris, De burgemeester,
H.J.J. Groothuis P. Smit