Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid H2O 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid H2O 2014

Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid H2O 2014

Kenmerk 160154

Artikel 1 Begrippen

  • a.

    belanghebbende: degene die een rechtstreeks en concreet belang heeft bij een besluit;

  • b.

    benadelingsbedrag: het bedrag als bedoeld in artikel 18a, lid 2 WWB of artikel 20a Ioaw/z;

  • c.

    boete: de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a Ioaw/z en 18a en 47g WWB;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek

  • e.

    inlichtingenverplichting: de inlichtingverplichting als genoemd in art. 17,eerste lid WWB, artikel 13, eerste lid Ioaw/z of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • f.

    Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelf-standigen;

  • h.

    WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Boete bij nulfraude

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien het niet of niet be-hoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en volstaat met het geven van een waarschuwing.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid legt het college een boete van € 150,00 op in het geval de belanghebbende binnen een periode van twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop eerder aan hem een waarschuwing is gegeven, opnieuw de inlichtingenverplichting heeft geschonden zonder dat dit tot een benadelingsbedrag heeft geleid.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

Het college verlaagt het boetebedrag met 50% indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a van het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

Artikel 4 Omstandigheden van persoon en gezin

Onverminderd artikel 3 houdt het college bij het opleggen van de boete rekening met de bijzon-dere individuele omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2014 en kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid H2O 2014’.

Oldebroek, .

Burgemeester en wethouders van Oldebroek,

, burgemeester.

, secretaris.

Toelichting Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de ‘Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving’ in werking getreden. Voor de WWB, Ioaw en Ioaz introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen.

In het geval van nulfraude, dat wil zeggen situaties waarbij het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, heeft de gemeente de bevoegdheid om een boete op te

leggen of te volstaan met een waarschuwing. Deze beleidsregel voorziet daarin.

Ook is in deze beleidsregel regelgeving opgenomen voor de situaties dat er sprake is van

verminderde verwijtbaarheid van de belanghebbende met betrekking tot het schenden van de

inlichtingenverplichting. In het geval de gedraging de belanghebbende in het geheel niet aan te

rekenen is, kan geen boete worden opgelegd. Is er sprake van een gedeeltelijke verwijtbaarheid, dan dient het college de boete te matigen, dat wil zeggen lager vast stellen.

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de WWB, Ioaw en Ioaz voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in deze wetten. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in deze wetten zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregel.

Artikel 2 Boete bij nulfraude

Er is sprake van uitkeringsfraude wanneer een verwijtbare overtreding van de inlichtingenverplichting resulteert in een onverschuldigde betaling van uitkering (het benadelingsbedrag). De bestuurlijke boete bij uitkeringsfraude is in beginsel gelijk aan het ten onrechte genoten voordeel maar ten minste € 150,00, ook wanneer het ten onrechte genoten bedrag lager is (art. 2, lid 1 Boetebesluit socialezekerheidswetten). In geval van verminderde verwijtbaarheid volgt verlaging van de boete.

Het college heeft de bevoegdheid om bij een eerste overtreding van de inlichtingenverplichting zonder benadelingsbedrag af te zien van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing. In dit artikel wordt geregeld dat het college bij een eerste overtreding van de inlichtingenfraude waarbij er sprake is van nulfraude volstaat met het geven van een waarschuwing.

Indien binnen twee jaar vanaf datum beschikking van de eerdere waarschuwing opnieuw sprake is

van een schending van de inlichtingenverplichting zonder benadelingsbedrag, is het college wettelijk gehouden tot het opleggen van een boete. De hoogte van de boete bedraagt in die gevallen het minimale bedrag van € 150,00 (art. 2, lid 3 Boetebesluit socialezekerheidswetten).

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete als gevolg van het schenden van de

inlichtingenverplichting wordt rekening gehouden met de mate waarin de gedraging aan de

belanghebbende kan worden verweten. Wanneer er in het individuele geval sprake is van

verminderde verwijtbaarheid, kan dit leiden tot een lagere boete. In het kader van uniformiteit en

rechtsgelijkheid wordt in dit artikel geregeld dat de boete in deze gevallen dan met 50% wordt

gematigd.

In dit artikel wordt verwezen naar art. 2a Boetebesluit socialezekerheidswetten waar een

aantal criteria worden benoemd die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid:

de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of;

de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Met nadruk wordt hier vermeld dat het geen limitatieve opsomming betreft en dat in concrete gevallen steeds een afweging moet worden gemaakt, op basis van de individuele situatie van een

belanghebbende, in hoeverre het schenden van de inlichtingenplicht hem is aan te rekenen.

Artikel 4 Omstandigheden van persoon en gezin

Bij het opleggen van de boete houdt het college ook rekening met de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de boeteoplegging voor de persoon of het gezin. Deze omstandigheden kunnen leiden tot een matiging van de boete. Het rekening houden met de mate waarin de gedraging aan belanghebbende kan worden aangerekend en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, sluiten aan bij de gangbare praktijk van het opleggen van een bestuurlijke maatregel in de sociale zekerheid. In dit kader wordt verwezen naar art. 2 van de ‘Maatregelenverordening WWB, Ioaw en Ioaz gemeente Oldebroek 2013’.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.