Beleidsregel Terug- en invordering 2018

Geldend van 16-06-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Terug- en invordering 2018

Beleidsregel Terug- en invordering 2018

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Jeugdwet 2015: regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg;

  • b.

    Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    IOAW: wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • d.

    IOAZ: wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e.

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • f.

    Wet SUWI: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

  • g.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • h.

    Wet Kinderopvang: Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • i.

    Bijstand: de uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

  • j.

    Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

  • k.

    Verwijtbare vordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering, voorziening of PGB als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • l.

    Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 8.1.2 Jeugdwet, artikel 2.3.8 Wmo 2015, artikel 17, lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13, lid 1 IOAZ en de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet SUWI.

  • m.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek.

    Artikel 2 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

    Het college maakt volledig gebruik van de navolgende bevoegdheden:

  • 1.

    Jeugdwet:

  • a.

    Herzien en intrekken De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van een individuele voorziening over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 8.1.4 van de Jeugdwet.

  • b.

    Terugvordering De bevoegdheid om tot terugvordering van een individuele voorziening over te gaan zoals opgenomen onder artikel 8.1.4 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Wmo 2015:

  • a.

    Herzien en intrekken De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van een voorziening over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 2.3.10 van de Wmo 2015.

  • b.

    Terugvordering De bevoegdheid om tot terugvordering van een voorziening over te gaan zoals opgenomen onder artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 (paragraaf 4 Verhaal van kosten).

  • 3.

    Participatiewet:

  • a.

    Herzien en intrekken De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 54, lid 3 en 4 van de Participatiewet.

  • b.

    Terugvordering De bevoegdheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan zoals opgenomen onder artikel 58, lid 2 onder a tot en met f en artikel 59 van de Participatiewet.

  • 4.

    IOAW:

  • a.

    Herzien en intrekken

    De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17, lid 3 van de IOAW.

  • b.

    Terugvordering

    De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25, lid 2 van de IOAW. Bij het gebruikmaken van deze bevoegdheid zijn de artikelen 26 t/m 31 van de IOAW van overeenkomstige  toepassing.

  • 5.

    IOAZ:

  • a.

    Herzien en intrekken

    De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17, lid 3 van de IOAZ.

  • b.

    Terugvordering

    De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25, lid 2 van de IOAZ. Bij het gebruik maken van deze bevoegdheid zijn de artikelen 26 t/m 31 van de IOAZ van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Wet kinderopvang

    Terugvordering

    De bevoegdheid tot terugvordering van de vergoeding in de tegemoetkoming van de kosten kinderopvang op grond van artikel 1:38, lid 2 Wet Kinderopvang.

    7 Bbz 2004

  • a.

    Herziening en intrekking

    De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals geregeld in artikel 54, lid 3 en 4 van de Participatiewet.

  • b.

    Terugvordering

    De regeling om tot terugvordering over te gaan, zoals opgenomen in  de artikelen 40, 44, 45, 46 en 47 van de Bbz 2004.

    Hoofdstuk 2 Terugvordering Jeugdwet

    Artikel 3. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige, zijn ouders of diens vertegenwoordiging op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen;

  • c.

    de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of

  • e.

    de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    Hoofdstuk 3 Terugvordering Wmo 2015

    Artikel 4. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt of diens vertegenwoordiger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het PGB is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het PGB verbonden voorwaarden, of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het PGB voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

    Hoofdstuk 4 Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

    Artikel 5 Herziening en intrekking

  • 1.

    Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken als:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13, lid 1 IOAZ of artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet SUWI, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

  • b.

    de bijstand anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Op grond van dringende redenen kan van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit worden afgezien.

    Hoofdstuk 5 Uitvoeringsbeleid terugvordering

    Artikel 6 Hoorrecht van de belanghebbende

    Voordat een besluit tot herziening, intrekking en/of terugvordering wordt genomen, wordt de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn zienswijze kenbaar te maken.

    Artikel 7 Terugvorderingsbesluit

    In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende het volgende mee:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand, voorziening of PGB wordt teruggevorderd.

  • b.

    wat de reden van terugvordering is, met vermelding van de wettelijke grondslag.

  • c.

    de termijn waarbinnen de belanghebbende het bedrag als bedoeld onder sub a. dient terug te betalen. Deze termijn bedraagt tenminste zes weken.

  • d.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd .

  • e.

    of er redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • f.

    het gegeven dat wanneer het netto teveel betaalde bedrag aan bijstand niet is terugbetaald op 31 december, het restantbedrag alsnog bruto moet worden terugbetaald.

    Artikel 8 Afzien van terugvordering of invordering

  • 1.

    Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit als de vordering niet meer bedraagt dan € 125,00;

  • 2.

    Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien als er sprake is van dringende redenen.

  • 3.

    Ingeval van bijzondere omstandigheden kan het college afzien van het doorberekenen van invorderingskosten.

    Artikel 9 Brutering van de vordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de bijstand bruto terug te vorderen op grond van artikel 58, lid 5 Participatiewet, artikel 25, lid 5 IOAW of artikel 25, lid 5 IOAZ.

  • 2.

    De ten onrechte verleende bijstand wordt verhoogd met de afgedragen loonheffing en premie volksverzekeringen als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand, welke in de vorm van een belaste lening is verstrekt (bijstand in de vorm van een geldlening bij aanspraak op vermogen).

  • 3.

    In afwijking van lid 1 kan de bijstand netto teruggevorderd worden als de vordering buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan.

    Artikel 10 Beperking van de terugvordering (6-maanden jurisprudentie)

  • 1.

    Als de belanghebbende informatie heeft verstrekt welke zou moeten leiden tot aanpassing van het recht op bijstand, de voorziening of het PGB, maar deze informatie is door de gemeente niet tijdig verwerkt, dan wordt de terugvordering beperkt. De terugvordering wordt dan beperkt tot een periode van 6 maanden te rekenen vanaf de datum waarop het college hun besluit had kunnen aanpassen nadat het signaal dat tot de aanpassing had moeten leiden, was ontvangen.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op terugvorderingen die zijn ontstaan doordat de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan.

    Artikel 11 Kwijtschelding na schuldenregeling

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de belanghebbende (of een verzoek dat door een derde namens de belanghebbende is ingediend) tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag overgaan als:

  • a.

    het bestaan van deze schulden de uitstroom uit de bijstand van belanghebbende in belangrijke mate in de weg staat, of

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • c.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder de medewerking van de gemeente, en

  • d.

    de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2.

    Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

  • a.

    de terugvordering van verwijtbare vorderingen waarvoor een boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan van sociale zekerheidsfraude, welke zijn ontstaan vanaf 1 januari 2013;

  • b.

    de terugvordering van verwijtbare vorderingen welke zijn ontstaan voor 1 januari 2013;

  • c.

    de terugvordering van een bedrag die in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen;

  • d.

    vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering in verband met het bepaalde in het eerste lid onder c treedt pas in werking zodra de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 4.

    Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

  • a.

    de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling;

  • c.

    de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    Artikel 12 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting

  • 1.

    Het college ziet van verdere terugvordering van een niet verwijtbare vordering af als de belanghebbende:

  • a.

    gedurende 3 jaar (36 maanden) volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende 3 jaar (36 maanden) niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

  • c.

    gedurende 5 jaar (60 maanden) geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten;

  • d.

    gedurende 2 jaar (24 maanden) al dan niet betalingen heeft verricht en de nog openstaande vordering minder dan € 125,00 bedraagt; of

  • e.

    aan wie bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke gebruiksgoederen, gedurende 3 jaar (36 maanden) volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

    • 2.

      Het vorenstaande is niet van toepassing:

      • a.

        bij vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt (vestiging pandrecht of krediethypotheek) voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kunnen worden.

        Artikel 13 Verrekening van bijstand bij terugvordering

  • 1.

    Als de belanghebbende bijstand ontvangt van de gemeente, wordt de vordering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60, lid 3 Participatiewet en artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    Als belanghebbende bijstand ontvangt van een andere gemeente of een andere instantie zoals genoemd in artikel 60a Participatiewet, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van het in dit lid genoemde artikel (pseudo-verrekening).

  • 3.

    Bij terugvordering op grond van artikel 58, lid 2 Pw en aflossing op een leenbijstand bedraagt het in te houden bedrag 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 4.

    Bij terugvordering op grond van artikel 58, lid 1 Pw bedraagt het in te houden bedrag 10% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 5.

    Bij een IOAZ of IOAW uitkering wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% (niet verwijtbare vordering) respectievelijk 10% (verwijtbare vordering) van de bruto uitkeringsgrondslag.

  • 6.

    Als de bijstand van de gemeente op enig moment wordt beëindigd, wordt aan de belanghebbende verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen. Er wordt vervolgens wel een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende, en wanneer nodig wordt het aflossingsbedrag gewijzigd vastgesteld.

  • 7.

    Als de bijstand wordt beëindigd, wordt de reservering van het vakantiegeld met de vordering verrekend.

    Artikel 14 Vaststellen aflossingscapaciteit bij terugvordering

  • 1.

    In geval van terugvordering op grond van artikel 58, lid 2 Pw wordt de aflossingsverplichting gesteld op 6% van de geldende norm voor personen met een inkomen tot 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Van inkomsten boven 120% van de geldende bijstandsnorm wordt 35% vastgesteld als aflossingscapaciteit.

  • 2.

    In geval van terugvordering op grond van artikel 58, lid 1 Pw wordt de aflossingsverplichting gesteld op 10% van de geldende norm voor personen met een inkomen tot 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Van inkomsten boven 120% van de geldende bijstandsnorm wordt 35% vastgesteld als aflossingscapaciteit.

  • 3.

    In voorkomende gevallen kan de hoogte van de aflossingsverplichting individueel worden bepaald.

  • 4.

    Als belanghebbende geen bijstand ontvangt en verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd wanneer de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn en het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt.

  • 5.

    Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende. Daarbij worden de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in acht genomen.

  • 6.

    Als belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld. Ook kan onder toepassing van artikel 60, lid 6 Participatiewet in dat geval direct beslag worden gelegd op het inkomen van de belanghebbende, waarbij de beslagvrije voet geheel komt te vervallen.

  • 7.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit, het besluit tot uitstel van betaling of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling wordt overeengekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

    Artikel 14a Aflossingsverplichting bij geldlening voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 1.

    Als het netto inkomen niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde norm bedraagt de aflossingsverplichting 6% van die norm.

  • 2.

    Als het netto inkomen hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde norm bedraagt de aflossingsverplichting 6% van die norm vermeerderd met 35% van het verschil tussen de netto inkomsten en 120% van die norm.

  • 3.

    Zolang de belanghebbende bijstand ontvangt, wordt de aflossing maandelijks ingehouden op de bijstand.

  • 4.

    Als de belanghebbende geen bijstand meer ontvangt omdat het inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde norm moet hij zelf zorgen voor tijdige aflossing.

  • 5.

    In voorkomende gevallen kan de hoogte van de aflossingsverplichting individueel worden bepaald.

    Artikel 15 Heronderzoek naar de financiële omstandigheden

  • 1.

    Tenminste een keer per twee jaar verricht het college onderzoek naar de hoogte van het inkomen van degene op wie wordt teruggevorderd en wordt de aflossingsverplichting opnieuw vastgesteld.

  • 2.

    Als het niet mogelijk is om een onderzoek te doen vanwege de onbekende woon- of verblijfplaats van de belanghebbende, wordt jaarlijks een debiteurenonderzoek ingesteld.

    Artikel 16 Uitstel van de aflossingsverplichting

    Als belanghebbende gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan op zijn verzoek de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden. Door het college worden dan de financiële omstandigheden onderzocht en beoordeeld of en zo ja in welke mate uitstel wordt verleend, met inachtneming van de preferente bepalingen.

    Artikel 17 Afgifte dwangbevel

    Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).

    Artikel 18 Ten uitvoerlegging en kosten van aanmaning en invordering

    • 1.

      Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Participatiewet, op grond van artikel 6:127 BW, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2 Rv;

  • c.

    een executoriaal beslag op onroerende zaken of onder derden overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door middel van inschakeling van een deurwaarder.

  • 2.

    De kosten van aanmaning en invordering worden als volgt in rekening gebracht:

  • a.

    de vordering wordt verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom met een minimum van € 45,00 tot een maximum van € 450,00 en de wettelijke rente;

  • b.

    als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de belanghebbende.

    Artikel 19 Overdragen invordering

  • 1.

    De deurwaarder die door het college wordt verzocht om de invordering over te nemen, kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat de belanghebbende niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.

  • 2.

    Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.

    Artikel 20 Overlijden van de belanghebbende

    Als de belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld tenzij deze verhaald kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen.

    Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

    Artikel 21 Hardheidsclausule

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheid van overwegende aard leidt.

    Artikel 22 Citeertitel

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als de “Beleidsregels terug- en invordering 2018”. 

    Artikel 23 Inwerking treden van de beleidsregels

    Deze beleidsregels treden in werking 1 dag na publicatie en vervangen de “Beleidsregels terug- en invordering H2O 2015 gemeente Oldebroek”.

    Aldus besloten in de vergadering van het college

    van burgemeester en wethouders van Oldebroek

    op 15 mei 2018,

    , burgemeester mr. A. Hoogendoorn

    , secretaris M. van de Geijn