Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021.

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021.

Kenmerk: 1048526

Besluit van de raad van de gemeente Oldebroek tot vaststelling van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021 (Verordening onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021)

De raad van de gemeente Oldebroek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2020;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021.

Artikel 1 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven, namelijk:

a een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

b een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, mag de belasting verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld mag de belasting verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

3. Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende door eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar zo in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende door eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Voorwerp van de belasting

1. Voorwerp van de belasting is een onroerende zaak.

2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

3. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning als de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf van heffing is de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.

2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de maatstaf van heffing van die onroerende zaak bepaald met toepassing van wat in de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken staat vermeld.

Artikel 4 Vrijstellingen

1. In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de maatstaf van heffing buiten aanmerking gelaten, voor zover dit al niet is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, waaronder ook wordt begrepen de open grond en de ondergrond van glasopstanden die bedrijfsmatig gebruikt wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder dat daarbij de ondergrond als voedingsbodem wordt gebruikt;

b glasopstanden, die bedrijfsmatig worden gebruikt voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zulke onroerende zaken die dienen als woning;

d één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op basis van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e natuurterreinen, waaronder ook worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die beheerd worden door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die uitsluitend of bijna uitsluitend het behoud van natuurschoon als doel hebben;

f openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

g waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zulke werken die als woning dienen;

h werken die bestemd zijn voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zulke werken die als woning dienen;

i werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat grote beschadiging aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

j onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zulke onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

k straatmeubilair, waaronder alle gebouwde eigendommen worden begrepen - niet gebouwen - die zijn geplaatst voor het belang van het publiek, voor het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft door eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zulke onroerende zaken die dienen als woning;

m begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zulke onroerende zaken die dienen als woning.

2. De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft door eigendom, bezit of beperkt recht.

3. In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de maatstaf van heffing voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het tarief van de belasting is een percentage van de maatstaf van heffing. Het percentage is voor:

a de gebruikersbelasting 0,2105%;

b de eigenarenbelasting

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1198%;

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2938%.

Voor belastingbedragen tot € 3,- vindt geen heffing plaats. Voor de toepassing van de vorige zin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen voor onroerende-zaakbelastingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden geheven via aanslag.

Artikel 7 Kwijtschelding

Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 8 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in maximaal twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid van dit artikel en in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt dan op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen steeds een maand later. Deze machtiging voor automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen is alleen mogelijk als het totaalbedrag van de op het aanslagbiljet vermelde aanslag(en) meer is dan € 100,00.

3. Als het totaalbedrag van de op het aanslagbiljet vermelde aanslag(en) minder is dan € 10,00 moet dat bedrag, in afwijking van het eerste lid van dit artikel en in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, in één termijn betaald worden. Deze termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

4. Als de maandelijkse termijnen zoals genoemd in het tweede lid tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische incasso en gelden de betalingstermijnen zoals die in het eerste lid staan.

5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden vermelde termijnen.

Artikel 9 Overgangsrecht

De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2020' van 12 december 2019 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021. Die verordening blijft echter wel van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 10 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen Oldebroek 2021’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de gemeenteraad van Oldebroek

op 17 december 2020.

, voorzitter T.H. Haseloop-Amsing.

, griffier J. Tabak.