Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-11-2009 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Oldenzaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 2009, nr. 37/6, reg.nr. INT-09-00711;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis;

  • e.

    verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid worden een verzorgingsbehoevende en een verzorgende, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, niet in aanmerking genomen als zijnde een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF TOESLAG

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 2. Artikel 3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt, ingevolge artikel 34 van de wet, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3, op nihil gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar die noodzakelijk zelfstandig woont vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de verlaging van de toepasselijke norm voor de jongere niet meer bedraagt dan 25 procent van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet dan wel indien onverkorte toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, beslist het college.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet WIJ Oldenzaal 2009.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2009 en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 oktober 2009,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting Toeslagenverordening WIJ

(vastgesteld bij raadsbesluit van 15 oktober 2009, nr. 337)

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvangen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde. Dit zal eerst met ingang van 1 juli 2010 1 zijn beslag krijgen. Omdat niet uitgesloten kan worden dat zich in de tussentijd ontwikkelingen zullen voordoen die nopen tot een inhoudelijke wijziging van de Toeslagenverordening, is het thans nog te prematuur om een wijzigingsvoorstel voor de Toeslagenverordening WWB aan te bieden.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening WWB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Evenals in de Toeslagenverordening WWB is het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.  

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3

Eerste lid

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in het eerste lid.

Tweede lid

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

Evenals in de Toeslagenverordening WWB is in deze verordening als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is. De meeste gemeenten hebben gekozen voor deze variant, omdat deze de meest efficiënte uitvoering oplevert en bovendien het minst fraudegevoelig is. In de jurisprudentie is de forfaitaire variant algemeen aanvaard (zie bijvoorbeeld CRvB 10 juli 2008, LJN: BD3700). In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft of hebben.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Derde lid

In dit lid wordt geregeld dat een zorgbehoevende en een verzorgende niet worden aangemerkt als `een persoon die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft`. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om personen vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Dit sluit aan bij de uitvoeringspraktijk van de WWB.

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats. Ook op deze norm is het bepaalde in artikel 3, derde lid van toepassing.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner.

Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

In het tweede lid is bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld, met toepassing van artikel 35, vierde lid, WIJ bij wijze van individualisering.

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 10%. Wel wordt de periode waarover de verlaging wordt toegepast verlengd, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 7

Eerste lid

Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

Indien geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid genoemd in artikel 34 WIJ een verlaging toe te passen zou de inkomensvoorziening ingevolge de WIJ hoger zijn dan het minimumjeugdloon voor deze jongeren. Er is dan geen of een geringe stimulans aanwezig om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld.

Tweede lid

Aan de alleenstaande van 22 jaar die noodzakelijk zelfstand moet wonen kan in afwijking van het eerste lid een toeslag van 10% worden verleend. Van noodzakelijk zelfstandig wonen is sprake indien:

  • -

    beide ouders zijn overleden; of

  • -

    betrokkene uit huis is geplaatst op grond van een officiële maatregel; of

  • -

    het onverantwoord is om betrokkene bij zijn/haar ouders te laten wonen; of

  • -

    betrokkene de zorg heeft voor één of meer kinderen; of

  • -

    betrokkenen al langer dan één jaar zelfstandig woont voordat een inkomensvoorziening wordt aangevraagd en geen sprake is tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan.

Derde lid

In dit lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 35, vierde lid, WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698) en de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging i.v.m. medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de jongere.

Aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ, t.w. dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 33 WIJ) en de leeftijdsverlaging (artikel 34 WIJ) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.


Noot
1

1 januari 2011 in gemeenten die deelnemen aan het experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders