Regeling vervallen per 01-06-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2011

Geldend van 01-06-2012 t/m 31-05-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2011

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • b.

    College: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal;

  • c.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal: de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels;

  • d.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het college van burgemeester en wethouders om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • e.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • f.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische, psychische en psychosociale problemen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • g.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van de wet;

  • h.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • i.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • j.

    Meldformulier: een papieren en/of digitaal formulier van de gemeente Oldenzaal dat kan worden gebruikt door de belanghebbende of iemand in zijn omgeving om de hulpvraag te melden aan de gemeente. Hiermee kan geen aanvraag worden ingediend voor een Wmo-voorziening.

  • k.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • l.

    Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep zou moeten doen ter oplossing van de ondersteuningsvraag, maar die geen algemene voorziening betreffen;

  • m.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • n.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal van toepassing zijn;

  • o.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • p.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop deze verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • q.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • r.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt;

  • s.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

  • t.

    Regie-ondersteuning: richt zich niet op de huishoudelijke hulptaken, maar op de ondersteuning van de cliënt bij de regie op het huishouden, met als doel het stabiliseren van de situatie of het verhogen van de zelfredzaamheid;

  • u.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • v.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • w.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • x.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • y.

    Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden geplaatst;

  • z.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • aa.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven danwel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen een briefadres heeft;

  • bb.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1. Een voorziening kan door het college slechts worden toegekend als:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder a, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 8.1 onder a.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk of voorzienbaar is;

    • b.

      als op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Oldenzaal;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • 4. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen als bedoeld in deze verordening indien in de financiering van het niet door de tegemoetkoming gedekte deel van de voorzieningen is voorzien.

  • 5. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien de voorzieningen waarvoor de tegemoetkoming bedoeld is, toereikend zijn verzekerd.

Artikel 1.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 2 - Compensatieplicht

Artikel 2.1 Individueel maatwerk

Het college gaat in gesprek met belanghebbende en gaat samen met die belanghebbende op zoek naar een vorm van ondersteuning die recht doet aan de situatie waarin hij of zij zich bevindt. Het gaat daarbij niet alleen om individuele Wmo-voorzieningen, maar tevens om algemene voorzieningen en algemene of collectieve Wmo-voorzieningen.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen en de financiele capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is, levert de gemeente maatwerk, echter binnen de gestelde kaders.

Artikel 2.2 Begrenzingen compensatieplicht

  • 1. Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als er een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Andere wet- en regelgeving waarmee kan worden voorzien in een oplossing is daarmee voorliggend aan de Wmo.

  • 2. Wat iemand zelf kan (laten) doen of geacht wordt te doen, valt buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 3. Als het Rijk besloten heeft om bepaalde functies of voorzieningen te laten vervallen en er geen overheveling heeft plaatsgevonden naar de Wmo, valt de desbetreffende functie of voorziening buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 4. De algemene voorzieningen, algemene of collectieve Wmo-voorzieningen en individuele Wmo-voorzieningen die op basis van deze Wmo-verordening kunnen worden geadviseerd of verstrekt, zijn beperkt tot ingezetenen van de gemeente Oldenzaal die zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie.

Hoofdstuk 3 - Toegang voorzieningen

Artikel 3.1 Aanvraagprocedure

  • 1. Met belanghebbenden met een of meerdere ondersteuningsvragen wordt door het college een gesprek gevoerd over de ondervonden participatiebeperkingen, waarbij ook mogelijke oplossingen in beeld worden gebracht.

  • 2. Bij het zoeken naar individuele oplossingen wordt een beroep gedaan op de zelfredzaamheid, de eigen mogelijkheden en eigen netwerken van de belanghebbende.

  • 3. Algemene, collectieve en voor specifieke doelgroepen toegankelijke Wmo-voorzieningen zijn voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen.

  • 4. De aanvraagprocedure is verplicht voor burgers die een aanvraag in het kader van de Wmo willen indienen.

Artikel 3.2 Gebruik meldformulier

Belanghebbenden kunnen in de vorm van een meldformulier hun situatie voorleggen aan de gemeente. Dit formulier hoeft niet te worden ondertekend en geldt niet als aanvraag. Op basis van dit meldingsformulier wordt de burger uitgenodigd voor een brede integrale intake.

Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag voor een Wmo-voorziening moet worden ingediend via een aanvraagformulier. Aanvraagformulieren worden niet vooraf meegegeven, maar kunnen pas worden ingevuld na of tijdens de brede integrale intake of na of tijdens een gesprek met een Wmo-consulent.

  • 2. De aanvraag dient te worden ingediend op een daartoe door het college aangewezen plaats op welke zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 3.4 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend op een daartoe door het college aangewezen plaats, op welke zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook de aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Biizondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 3.5 Gronden voor weigering aanvraag

Het college kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de beschikkingsdatum heeft gemaakt c.q. de aanvrager reeds een begin heeft gemaakt met de werkzaamheden zonder hun toestemming;

  • b.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordening voorziening gehandicapten Oldenzaal 2009 of de daaraan voorafgaande verordening voorzieningen gehandicapten Oldenzaal 2006 is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 3.6 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een persoon met beperkingen in het kader van deze regeling en de beperkingen als gevolg van ziekte en gebrek niet kunnen worden geobjectiveerd met beschikbare medische informatie;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt;

    • c.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.

  • 3. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

  • 4. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening heeft het college de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

  • 5. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die het college noodzakelijk vindt voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6. Het college onderzoekt de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens en stelt zonodig een onderzoek in naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de voorziening. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluit het college tot wijziging van de voorziening.

  • 7. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 8. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 3.7 Samenhangende afstemming

  • 1. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

  • 2. Voor zover van de mogelijkheid in het eerste lid door het college geen gebruik is gemaakt laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager.

Artikel 3.8 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 3.9 Intrekking van (het recht op) een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken:

    • a.

      indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze was verleend;

    • b.

      indien één jaar na toekenning van de aanvraag geen bewijzen zijn ingeleverd op basis waarvan tot uitbetaling kan worden overgegaan.

  • 3. Het college kan de verstrekking van een toegekende voorziening beëindigen:

    • a.

      indien, door het wegvallen van de grondslag voor het recht op de voorziening, er geen verder recht op de voorziening bestaat, zoals onder andere in het geval van verhuizing naar een andere gemeente, definitieve overname in een AWBZ-instelling of een gewijzigde medische situatie;

    • b.

      indien, door het niet verstrekken van informatie, niet kan worden vastgesteld of verder recht op de voorziening bestaat.

Artikel 3.10 Terugvordering

  • 1. Het college kan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget dat verband houdt met de verstrekking van een voorziening, terugvorderen indien een besluit op grond van dit hoofdstuk wordt herzien.

  • 2. In geval het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 3.11 Heronderzoeken

Het college kan periodiek een heronderzoek ten aanzien van de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen verrichten.

Hoofdstuk 4 - Vorm van de te verstrekken algemene voorzieningen

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen

Alleen als een algemene voorziening niet of slechts gedeeltelijk toereikend is voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende, wordt beoordeeld of iemand (eventueel tevens) in aanmerking kan komen voor een individuele Wmo-voorziening.

Artikel 4.2 Advies in plaats van beschikking

Een algemene voorziening wordt niet ‘verstrekt’, maar wordt geadviseerd in de vorm van een adviesbrief. Tegen een adviesbrief is geen bezwaar en beroep mogelijk.

Artikel 4.3 Vormen algemene voorzieningen

Er bestaan verschillende verschijningsvormen, die door organisaties op het terrein van zorg en welzijn worden aangeboden, die een adequaat aanbod zijn op de ondersteuningsvraag van de belanghebbende.

Hoofdstuk 5 - Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen deze voorzieningen niet wordt geboden aan de hand van de in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal neergelegde criteria.

Artikel 5.2 Verstrekking voorzieningen in natura

  • 1. Indien een voorziening in natura via een derde wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

  • 2. Indien een voorziening in natura door het college wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Oldenzaal van toepassing.

  • 3. Een beperkt aantal voorzieningen wordt in eigendom verstrekt.

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Voor het verstrekken van een individuele voorziening in natura is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Een te verlenen financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen van betrokkene.

  • 3. Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en van de eigen bijdrage voor voorzieningen vast overeenkomstig het bepaalde in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal.

  • 4. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 6. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 7. Een voorziening aangeschaft met een financiële tegemoetkoming kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, tegen betaling van de kosten van inname, door het college worden ingenomen en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

Artikel 5.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Oldenzaal van toepassing;

    • e.

      een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang, de looptijd ervan alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen, worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5. Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

      volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal opgenomen.

    Het college gaat de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder jaarlijks (laten) controleren.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 5.5 Eigen bijdrage en aandeel

  • 1. Voor alle Wmo-voorzieningen, uitgezonderd rolstoelen en het collectief vraagafhankelijk vervoer, wordt een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 2. De maximale hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel voor alle Wmo-voorzieningen bij elkaar is afhankelijk van het inkomen van de leefeenheid van de aanvrager.

  • 3. Het college stelt de maximale hoogte van de eigen bijdrage vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal.

Hoofdstuk 6 - Hulp bij het huishouden

Artikel 6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 6.2 Vormen van regie-ondersteuning

  • 1. Regieondersteuning kent drie verschillende verschijningsvormen, namelijk:

    • a.

      regie-ondersteuning als algemene voorziening;

    • b.

      regie-ondersteuning in natura;

    • c.

      regie-ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor regie-ondersteuning zoals bedoeld in lid 1 onder c, kan alleen worden ingezet voor een professionele zorgverlener.

Artikel 6.3 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorghet zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als de in artikel 6.1 onder a genoemde voorziening:

    • a.

      een onvoldoende oplossing biedt, of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 6.4 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 6.3 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 6.5 Omvang van de hulp bij het huishouden en regie-ondersteuning

  • 1. De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden en regie-ondersteuning wordt uitgedrukt in uren, afgerond op minuten, per week. Hiervan kan het college voor specifieke experimenten of projecten afwijken.

  • 2. De maximale geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bij het huishouden en regieondersteuning bedraagt vijf jaar na de datum van beschikking.

  • 3. De hulp bij het huishouden en regieondersteuning wordt toegekend per week. De niet-ingezette uren tijdens de afwezigheid van de belanghebbende, die de ondersteuning ontvangt, kan niet na afloop van de afwezigheid alsnog worden ingezet.

Artikel 6.6 Omvang persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal.

Hoofdstuk 7 - Woonvoorzieningen

Artikel 7.1 Vormen van woonvoorzieningen

  • 1. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene woonvoorziening;

    • b.

      een woonvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

  • 2. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 7.2 Het recht op een woonvoorziening; primaat van algemene voorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de wet kan voor de in artikel 7.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de wet kan voor de in artikel 4.1, onder b, c, en d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3. De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 7.3 Soorten individuele voorzieningen

  • 1. De in artikel 7.1 onder b, c en d, genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      onderhoud en reparatie;

    • e.

      tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving;

    • g.

      een uitraasruimte.

  • 2. De in het eerste lid, onder b bedoelde kosten betreffen:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon en materiaalkosten met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA voor het college het inschakelen van een architect noodzakelijk acht;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot max. 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare en/of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald voor deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • h.

      de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.8;

    • i.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen m.b.t. het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt t.b.v. het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, voor de kosten onder a t/m k meer dan € 1.361,34 bedragen, 10% van de kosten, met een maximum van € 340,34.

  • 3. Indien voorzieningen geheel of gedeeltelijk in zelfwerkzaamheid worden getroffen, worden in afwijking van het bepaalde in artikel 7.3, onder 2, de aanneemsom en de kosten van risicoverrekening van loonprijsstijging in evenredige mate niet tot de kosten van het treffen van voorzieningen gerekend.

  • 4. Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,02 worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 5. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, onder g in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 7.4 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, onder a en b, maar uiterlijk binnen 1 jaar na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding als bedoeld onder a, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 4. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 7.3 eerst lid, onder b, d en f, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 5. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 7.3. eerste lid onder b wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 6. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 7.3, eerste lid onder a, c en e, worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 7.5 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, bejaardenoorden, AWBZ-instellingen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 7.6 Het recht op een woonvoorziening; Primaat van verhuizing

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 7.3, eerste lid, onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 7.3, eerste lid onder b en c, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Indien de persoon met beperkingen op grond van het gestelde in het tweede lid moet verhuizen maar dit weigert, worden de vastgestelde verhuis- en herinrichtingskosten vermeerderd met de aanpassingskosten, die in de beschikbare woning zouden moeten worden gepleegd, vergoed, onder voorwaarde dat de huidige woning overeenkomstig het advies wordt aangepast.

  • 4. De aanvraag om een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichting wordt ingediend bij de gemeente waarin de te verlaten woonruimte is gelegen.

  • 5. Voor een woningaanpassing is vooraf schriftelijke toestemming van de woningeigenaar noodzakelijk.

Artikel 7.7 Primaat van de losse woonunit

Indien:

  • a.

    een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning; en

  • b.

    de eigenaar is niet bereid de aangepaste woning voor een termijn van tien jaar beschikbaar te stellen voor personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning,

dan zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan. Indien de woning verkocht wordt tijdens de termijn van tien jaar dan zal men een evenredig deel van de kosten terug moeten betalen.

Artikel 7.8 Bezoekbaar maken van een woonruimte

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 7.1, tweede lid, kan een woonvoorziening worden verleend voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de persoon met beperkingen reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte met een door het college in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal vast te leggen maximumbedrag.

Artikel 7.9 Weigeringsgronden en beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 7.10 Aanpassingen van woonwagens

  • 1. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond en

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

  • 2. Indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,00.

Artikel 7.11 Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 7.3 eerste lid, onder a, verstrekken aan:

    • a.

      de persoon met beperkingen of

    • b.

      een persoon die, op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd.

  • 2. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      de persoon met beperkingen verhuist vanuit of naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • c.

      de persoon met beperkingen niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

    • d.

      in de te verlaten woonruimte aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het normale gebruik van de woning zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de persoon met beperkingen niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel 7.12 Kosten in verband met onderhoud en reparatie

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 7.3 eerste lid onder d, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Wet voorzieningen gehandicapten of de Wet maatschappelijke ondersteuning is verleend;

  • b.

    het onderhoud en reparatie betreft van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal genoemde voorzieningen;

  • c.

    de persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 7.13 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte, of

    • b.

      de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

Artikel 7.14 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 5.000,00 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 7.15 Eigen bijdrage/eigen aandeel

  • 1. De gemeente kan van haar recht gebruikmaken om een eigen bijdrage dan wel eigen aandeel te gaan vragen voor woonvoorzieningen.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage mag gemaximeerd worden op de kostprijs van de individuele woonvoorziening. In het Besluit is vastgelegd voor welke individuele voorzieningen een eigen bijdrage wordt gevraagd. Hiermee legt de gemeente vast hoe zij omgaat met de mogelijkheid van het opleggen van de eigen bijdrage.

Artikel 7.16 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een onroerende woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De kosten die door het treffen van de voorziening zijn ontstaan dienen gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid wordt berekend over het verschil van de kostprijs van de woonvoorziening minus de reeds betaalde eigen bijdrage dan wel eigen aandeel. Op grond van dit verschil bedraagt de restitutie als bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van het bedoelde verschil;

    • b.

      voor het tweede jaar 90% van het bedoelde verschil;

    • c.

      voor het derde jaar 80% van het bedoelde verschil;

    • d.

      voor het vierde jaar 70% van het bedoelde verschil;

    • e.

      voor het vijfde jaar 60% van het bedoelde verschil;

    • f.

      voor het zesde jaar 50% van het bedoelde verschil;

    • g.

      voor het zevende jaar 40 % van het bedoelde verschil;

    • h.

      voor het achste jaar 30% van het bedoelde verschil;

    • h.

      voor het negende jaar 20 % van het bedoelde verschil;

    • i.

      voor het tiende jaar 10% van het bedoelde verschil.

Hoofdstuk 8 - Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 8.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming.

Artikel 8.2 Het recht op een vervoersvoorziening: primaat van algemene voorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8.1 onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8.1, onder b, c en d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 8.1, onder a., onmogelijk maken, of

    • b.

      een algemene voorziening als bedoeld in artikel 8.1, onder a, niet aanwezig is.

  • 3. Voor de bij artikel 8.3 eerste lid onder a, b en d, en tweede lid, onder a tot en met f genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 8.1, onder a, verstrekt kunnen worden.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, onder a, b en f, kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 8.1, onder a, in die vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 5. Voorzover de behoeften van echtgenoten met beperkingen niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

  • 6. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 7. Van het zesde lid kan worden afgeweken als het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen bezocht kan worden en het bezoek noodzakelijk is voor de persoon met beperkingen om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 8. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een omvang per jaar van 1800 kilometer mogelijk maken.

Artikel 8.3 Soorten individuele vervoersvoorzieningen

  • 1. De door het college te verstrekken vervoersvoorziening genoemd in artikel 8.1, onder b en c, kan bestaan uit:

    • a.

      een open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel;

    • c.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • d.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 2. De door het college te verstrekken vervoersvoorziening genoemd in artikel 8.1, onder d kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming voor:

    • a.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • c.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

    • d.

      aanschaf en gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • e.

      aanpassing van een eigen auto;

    • f.

      gebruik van een bruikleenauto.

Artikel 8.4 Vervoersvoorzieningen in relatie tot het inkomen

  • 1. Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal bedoelde norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2. Een voorziening in de vorm van deelname aan het collectief vervoersysteem een vergoeding voor vervoer per eigen auto, per taxi en een al dan niet aangepaste auto, wordt niet toegekend indien het (gezamenlijk) inkomen van de aanvrager hoger is dan 1,5 maal het in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal bedoelde norminkomen.

Artikel 8.5 Eigen bijdrage/eigen aandeel

  • 1. De gemeente kan van haar recht gebruikmaken om een eigen bijdrage te gaan vragen voor vervoersvoorzieningen. Met ingang van deze verordening is de systematiek van het eigen aandeel onderdeel van het systeem van de eigen bijdrage.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage mag gemaximeerd worden op de kostprijs van de individuele vervoersvoorziening. In het Besluit is vastgelegd voor welke individuele voorzieningen een eigen bijdrage wordt gevraagd. Hiermee legt de gemeente vast hoe zij omgaat met de mogelijkheid van het opleggen van de eigen bijdrage.

Hoofdstuk 9 - Verplaatsen in en rond de woning met een rolstoel

Artikel 9.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel;

  • e.

    een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie, uitgezonderd het bepaalde dienaangaande in de bruikleenovereenkomst.

Artikel 9.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9.1, onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9.1, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en een voorziening als bedoeld in artikel 9.1 onder a niet aanwezig is of als beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van deze voorziening onmogelijk maken.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9.1, onder b en c, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 4. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9.1, onder d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 9.3 Rolstoelvoorziening AWBZ-bewoner

In uitzondering op het gestelde in artikel 9.2, derde lid, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 10 - Slotbepalingen

Artikel 10.1 Algemene subsidieverordening

De algemene subsidieverordening Oldenzaal is niet van toepassing op deze verordening.

Artikel 10.2 Afwijkingen van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 10.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college voor zover dit mogelijk is binnen de door de verordening aangegeven grenzen.

Artikel 10.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 10.5 Citeertitel; Inwerkingtreding; intrekking oude regeling

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2011

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2011.

  • 3. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2009, wordt ingetrokken.

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2011

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2011