Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen regio Twente

Geldend van 28-03-2012 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen regio Twente

Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen regio Twente

Hoofdstuk 1 - Inleiding

1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Per 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Per 1 augustus 2010 is deze gewijzigd en is de citeertitel aangepast naar ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ (hierna: Wkkp). In de Wkkp staan de kwaliteitseisen waaraan kindercentra, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen. Door middel van de ministeriële Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels kwaliteit), is nadere invulling gegeven aan de kwaliteitseisen uit de Wkkp. De Beleidsregels kwaliteit binden de gemeente bij het uitvoeren van het gemeentelijk handhavingsbeleid. De inhoud van de Beleidsregels kwaliteit is gebaseerd op het kwaliteits-convenant dat tussen ouders en werkgevers in de kinderopvang is afgesloten.

Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is verantwoordelijk voor handhaving van de Wkkp en beschikt in het kader hiervan over de volgende bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden ten aanzien van kindercentra, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang:

  • het geven van een aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid, Wkkp);

  • het opleggen van een last onder bestuursdwang (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet);

  • het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet jo. artikel 5:32, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb));

  • het verbieden van het voortzetten van de exploitatie (artikel 1.66, eerste lid, Wkkp);

  • het verbieden van het in exploitatie nemen (artikel 1.66, tweede lid, Wkkp);

  • verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang (hierna: LRK) (artikel 1.47a, tweede lid, onder c, Wkkp jo. artikel 10, eerste lid, Besluit registratie kinderopvang) en

  • het opleggen van een bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid, onder a, Wkkp).

Ten aanzien van peuterspeelzalen beschikt het college over de volgende bestuursrechtelijke sanctie-mogelijkheden:

  • het geven van een aanwijzing (artikel 2.23, eerste lid, Wkkp);

  • het opleggen van een last onder bestuursdwang (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet);

  • het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet jo. artikel 5:32, eerste lid, Awb);

  • het verbieden van de instandhouding van een peuterspeelzaal; (artikel 2.24, eerste lid, Wkkp);

  • het verbieden van het in exploitatie nemen (artikel 2.24, tweede lid, Wkkp);

  • verwijdering uit het LRK (artikel XXX) 1

Ten aanzien van niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen beschikt het college daarnaast nog over de mogelijkheid tot:

  • het opleggen van een bestuurlijke boete (artikel 2.28, eerste lid, Wkkp).

Ten aanzien van door de gemeente gesubsidieerde peuterspeelzaal worden geen bestuurlijke boetes opgelegd. Wel kan in beginsel handhaving van de kwaliteitseisen door middel van korting op de subsidieverstrekking plaatsvinden. Ten aanzien van niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen zullen vooralsnog in beginsel geen bestuurlijke boetes worden opgelegd.

Daarnaast kan de GGD als toezichthouder in de zin van de Wkkp (hierna: de toezichthouder) een schriftelijk bevel geven indien de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden (artikel 1.65, derde lid en artikel 2.23, derde lid Wkkp). Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door het college van burgemeester en wethouders kan worden verlengd.

Alle hiervoor genoemde bestuursrechtelijke handhavingssancties zijn beschikkingen in de zin van de Awb. In hoofdstuk 2 en 3 wordt dieper ingegaan op de verschillende sancties.

1.2 Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang gemeente Oldenzaal

Met onderhavige “Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang regio Twente (hierna: handha-vingsbeleid 2012) wordt beoogd meer duidelijkheid te verschaffen over de procedures, zoals vastgelegd in het handhavingsbeleid 2008. Het herstellende handhavingtraject heeft als doel dat de overtreding binnen een te stellen termijn wordt beëindigd.

Het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG, gepubliceerd in oktober 2010, is als uitgangspunt genomen voor onderhavig handhavingsbeleid 2012.

1.3 Start handhavingstraject(en)

Het handhavingstraject begint na de ontvangst van het inspectierapport van de toezichthouder door het college. De toezichthouder geeft in het inspectierapport een handhavingsadvies aan het college. In het inspectierapport beschrijft de toezichthouder per domein of de houder aan de gestelde voorwaarden voldoet en zo niet, wat de context is. Ook de resultaten van eventueel door de GGD inspecteur toegepast overleg en overreding worden in het inspectierapport genoemd. Het college kan het advies van de toezichthouder overnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Daarnaast kan het college eventueel verzwarende of verzachtende omstandigheden mee laten wegen bij de te nemen handhavingactie(s).

1.4 Begripsomschrijvingen

Voor de leesbaarheid hebben we hieronder de meest voorkomende begrippen omschreven. Voor zover deze begrippen ook zijn omschreven in de Wkkp of de Beleidsregels kwaliteit, hebben we hier slechts de omschrijving herhaald. Indien omschrijvingen in de Wkkp of het Beleid kwaliteit gedurende de looptijd van onderhavig beleid wijzigen, dient de omschrijving van de Wkkp respectievelijk het Beleid kwaliteit te worden aangehouden.

basisgroep

een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;

bemiddelingsmedewerker

de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit;

beroepskracht

de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

beroepskracht in opleiding

degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;

buitenschoolse opvang

kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

dagopvang

kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

gastouder

de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

gastouderbureau

een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;

gastouderopvang

kinderopvang: 

a. die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau;

b. die plaatsvindt in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 1.5, eerste lid, Wet kinderopvang aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner;

c. waarbij de houder in totaal niet meer dan één voorziening voor gastouderopvang exploiteert 2

d. waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van een van de ouders; en

e. bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de gastouder of zijn partner en op hetzelfde woonadres als de gastouder staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind dat de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt;

houder

de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert of degene die een peuterspeelzaal in stand houdt;

kindercentrum

een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

kinderopvang

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

ouder

de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;

oudercommissie

de commissie, bedoeld in artikel 58 Wet kinderopvang;

peuterspeelzaal:

voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum;

peuterspeelzaalwerk

de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs;

risico-inventarisatie

de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 en 2.9 van de Wet kinderopvang;

stamgroep

een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;

stamgroepruimte

de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;

toezichthouder

De directeur van de GGD die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als toezichthouder

vrijwilliger in de kinderopvang

degene die structureel al dan niet tegen een vrijwilligersvergoeding op regelmatige, niet incidentele, basis werkzaam is in de kinderopvang en is belast met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

vrijwilliger in het peuterspeelzaalwerk

degene die structureel al dan niet tegen een vrijwilligersvergoeding op regelmatige, niet incidentele, basis werkzaam is bij een peuterspeelzaal en is belast met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen en die niet voldoet aan de opleidingseisen, als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, Wkkp.

 

 

Hoofdstuk 2 - Sancties in het kader van het herstellende handhavingtraject

2.1 Bevoegdheden van het college

Aan het college zijn bij wet de volgende handhavingmiddelen toegekend, gericht op herstel van de overtreding:

  • het geven van een aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid, en 2.23, eerste lid, Wkkp);

  • het opleggen van een last onder bestuursdwang (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet);

  • het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet jo. artikel 5:32, eerste lid, Awb)

  • het verbieden van het voortzetten van de exploitatie (artikel 1.66, eerste lid, en 2.24, eerste lid,Wkkp);

  • verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang (artikel 1.47a, tweede lid, onder c, Wkkp jo. artikel 10, eerste lid, Besluit registratie kinderopvang) 3 .

2.2 Herstellende sancties

De aan het college toegekende herstellende handhavingmiddelen houden

het volgende in.

2.2.1 Aanwijzing

Indien de toezichthouder een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, Wkkp gegeven voorschriften heeft geconstateerd, geeft het college de houder in beginsel een schriftelijke aanwijzing. Het opleggen van een aanwijzing is in beginsel de eerste (juridische) stap in het kader van het herstellende handhavingtraject na het constateren van een overtreding. In deze aan-wijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of onvol-doende worden nageleefd en welke maatregel binnen welke termijn door de houder genomen dient te worden teneinde de overtreding te beëindigen.

In hoofdstuk 4 is per opvangsoort aan iedere overtreding een prioriteit toegekend (hoog, gemiddeld of laag), welke tot uiting komt in de genoemde hersteltermijn. Bij het geven van een aanwijzing geldt de vastgestelde hersteltermijn als uitgangspunt, het college kan hier echter (gemotiveerd) van afwijken. De houder dient de maatregel binnen de in de aanwijzing gestelde termijn te nemen. Om te controleren of de overtreding daadwerkelijk is beëindigd, kan worden besloten dat de toezichthouder bij de eerstvolgende inspectie nagaat of de maatregel is genomen en de overtreding derhalve is beëin-digd. Zo nodig kan het college bewijsstukken opvragen of de toezichthouder vragen een herinspectie te verrichten teneinde te controleren of de overtreding is beëindigd. Indien de overtreding niet is beeindigd, volgt de volgende stap uit het herstellende handhavingtraject.

2.2.2 Last onder bestuursdwang

Het college kan de overtreder na het begaan van een overtreding een last onder bestuursdwang opleggen. In onderhavig handhavingsbeleid is er voor gekozen om een last onder bestuursdwang in beginsel slechts op te leggen indien een aanwijzing niet is opgevolgd. Dit neemt niet weg dat in uit-zonderlijke gevallen na het constateren van de overtreding gelijk tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kan worden overgegaan. De last beschrijft de te nemen herstelmaatregel en de termijn waarbinnen deze moet worden uitgevoerd. Indien deze last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, kan het college de last door feitelijk handelen zelf ten uitvoer leggen op kosten van de overtreder. Slechts een beperkt aantal voorschriften uit de Wkkp leent zich voor het toepassen van bestuursdwang. Bij de betreffende voorschriften is deze optie onder stap 2 opgenomen.

2.2.3 Last onder dwangsom

Een last onder dwangsom behelst enerzijds een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtre-ding en anderzijds de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Direct na het begaan van een overtreding kan het college aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In beginsel zal echter, conform het onderhavige handhavingsbeleid, eerst worden overgegaan tot het opleggen van een aanwijzing en zal slechts een last onder dwangsom worden opgelegd indien de aanwijzing niet is opgevolgd.

2.2.4 Verbieden van het voortzetten van de exploitatie

Het college kan een houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang (de gastouder) of peuterspeelzaal voort te zetten, zolang een bevel (gegeven door de toezichthouder) of een aanwijzing niet wordt opgevolgd en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.

2.2.5 Verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang

Het college kan een kindercentrum, gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang verwijderen uit het register indien bij de jaarlijkse inspectie of een incidenteel onderzoek blijkt dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, Wkkp gegeven voorschriften.

Alle bovengenoemde sancties zijn gericht op herstel van een overtreding. Dit brengt met zich dat in-dien een opgelegde sanctie niet wordt opgevolgd opnieuw een herstelsanctie kan worden opgelegd. Indien deze eveneens niet wordt opgevolgd kan wederom een herstelsanctie worden opgelegd etcetera, totdat de overtreding is beëindigd. In beginsel gelden de stappen, zoals vastgelegd in onderhavig handhavingsbeleid. Het is echter ook mogelijk dat tweemaal dezelfde soort herstelsanctie wordt opgelegd. Indien bijvoorbeeld een last onder dwangsom niet is opgevolgd, kan door middel van een nieuw besluit nogmaals een (hogere) last onder dwangsom worden opgelegd. Dit is thans nog niet vastgelegd voor peuterspeelzalen.

Aan alle overtredingen is een prioritering toegekend. Deze varieert van ‘laag’, ‘gemiddeld’ tot ‘hoog’. Afhankelijk van deze prioritering is een hersteltermijn vastgelegd. Bij ieder vereiste staat aangegeven wat de verschillende handhavingstappen zijn die bij overtreding van het vereiste kunnen worden gevolgd. De eerste stap zal in beginsel zijn het opleggen van een aanwijzing (stap 1), eventueel gevolgd door het opleggen van een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een exploitatie-verbod (stap 2) en als laatste stap verwijdering uit het LRK (stap 3). Omdat bij het begaan van een overtreding met een prioritering ‘laag’ of ‘gemiddeld’ het opleggen van een exploitatieverbod of ver-wijdering uit het LRK niet voor de hand ligt, maar wel mogelijk is, zijn in die gevallen deze twee stappen in het grijs aangegeven.

Hoofdstuk 3 - Sancties in het kader van het bestraffende handhavingstraject

3.1 Bevoegdheden van het college

De bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes is aan het college van burgemeester en wethouders toegekend in artikel 1.72, eerste lid, onder a, Wkkp. Het college kan een bestuurlijke boe-te opleggen indien sprake is van één van de volgende situaties:

  • een houder komt een verplichting als bedoeld bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, Wkkp niet na;

  • een houder komt een aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65, eerste lid, Wkkp niet na;

  • een houder komt een bevel als bedoeld in artikel 1.65, derde lid, Wkkp niet na;

  • een houder komt artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet na;

  • een houder handelt in strijd met een verbod, opgelegd krachtens artikel 1.66 Wkkp.

Het college kan een bovengenoemde overtreding niet afdoen met het opleggen van een bestuurlijke boete, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezond-heid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft (zie artikel 1.72, tweede lid, Wkkp).

Daarnaast ziet het college af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien:

  • tegen de overtreder voor dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd; of

  • aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd; of

  • de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten; of

  • de overtreder is overleden.

De aan het college toegekende bestraffende handhavingmiddelen houden het volgende in.

Sinds 1 juli 2009 bestaat de algemene mogelijkheid tot het opleggen van een bestraffende sanctie: de bestuurlijke boete (in diverse bijzondere bestuurswetgeving bestond deze mogelijkheid reeds vóór genoemde datum). Onder bestuurlijke boete dient volgens artikel 5:40 Awb te worden verstaan ‘de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een geld-som’. Het opleggen van een bestuurlijke boete is enkel en alleen mogelijk aan de overtreder. Aldus is het van belang om vast te stellen wanneer iemand als overtreder kan worden aangemerkt.

De boete kan in principe op elk moment, nadat is geconstateerd dat er sprake is van handhaving. worden opgelegd. Dat kan dus meteen aan het begin van het Handhavingproces, na een bepaalde stap of aan het einde van een stap. De vrijheid of je een boete oplegt is aanwezig. Wil je afwijken, ook wel maatwerk genoemd, dan zal je dat moeten motiveren. Vooral bij negatieve afwijkingen t.o.v de genormeerde boete is de motivering zeer van belang.

3.1.1 Het geven van de cautie

De cautie is gebaseerd op het recht van verdachten om te zwijgen en om zichzelf niet te incrimineren. Het doel ervan is om te voorkomen dat een verdachte ongewild meewerkt aan zijn eigen veroordeling.

De Algemene wet bestuursrecht verwoord het in artikel 5.10a als volgt: Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen. Vóór het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Het geven van de cautie komt voor in het strafrecht en heeft als doel dat men zichzelf niet hoeft te incrimineren en dat het geven van de cautie behoort tot de elementaire kenmerken van een eerlijke procedure. Als een controlerende ambtenaar, bijvoorbeeld een inspecteur van de belastingdienst of medewerker van de sociale dienst, vragen stelt, is de burger over het algemeen verplicht om te antwoorden. Als deze ambtenaar hierdoor die burger gaat verdenken, moet hij een cautie geven. Er is dan sprake van een sfeerovergang (van de controlesfeer naar de opsporingssfeer).

3.2 Bestuurlijke boete

3.2.1 Hoogte

Indien één van de situaties genoemd onder punt 3.1.1 zich voordoet is het college bevoegd aan de houder een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste € 45.000,00.

3.2.2 Prioritering

In de bijgaande tarievenlijst is door het college vastgelegd welke prioriteit de overtreding heeft (‘hoog’, ‘gemiddeld’ of ‘laag’) en hoe hoog de bestuurlijke boete is die per overtreding wordt opgelegd. Indien sprake is van een overtreding met de prioriteit ‘hoog’ wordt in beginsel de bestuurlijke boete opgelegd, zoals deze is opgenomen in de tarievenlijst. Indien sprake is van een overtreding welke de prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ heeft kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.

3.2.3 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden

Er kan sprake zijn van omstandigheden waardoor naar het oordeel van het college afgeweken dient te worden van de in de tarievenlijst opgenomen bestuurlijke boetes. Van dergelijke boeteverhogende, dan wel boeteverlagende, omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:

  • er is sprake van recidive door de houder (1,5 x het in onderhavig beleid vermeld boetebedrag);

  • er is sprake van het opzettelijk niet naleven van de bij of krachtens Wkkp gestelde voorschriften (1,5 x het in onderhavig beleid vermeld boetebedrag);

  • er is sprake van een (zeer) klein, onlangs met de exploitatie gestarte houder van een kindercen-trum of gastouderbureau (0,5 x het in onderhavig beleid vermeld boetebedrag).

3.2.4 Matiging

Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en de omstandigheden waarin de overtreder verkeert, boete-oplegging overeenkomstig het opgenomen bedrag in de tarievenlijst onevenredig is. Daarvan kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststel-ling van het handhavingsbeleid niet is voorzien.

3.2.5 Voorzieningen voor gastouderopvang

Het college komt op basis van de Wkkp de bevoegdheid toe om bestuurlijke boetes op te leggen aan voorzieningen voor gastouderopvang. Het handhavingsbeleid 2011 ziet hier nadrukkelijk niet op.

Hoofdstuk 4 - Afwegingsmodellen

Hierna vind u de afwegingsmodellen voor de diverse domeinen:

  • 1.

    Dagopvang

  • 2.

    Buitenschoolse opvang (BSO)

  • 3.

    Gastouderbureau

  • 4.

    Gastouders

  • 5.

    Peuterspeelzalen

  • 6.

    Overige overtredingen

4.1 Afwegingsmodel handhaving dagopvang

Afwegingsmodellen

4.2 Afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang

Afwegingsmodellen

4.3 Afwegingsmodel handhaving gastouderbureau

Afwegingsmodellen

4.4 Afwegingsmodel handhaving gastouders

Afwegingsmodellen

4.5 Afwegingsmodel handhaving peuterspeelzalen

Afwegingsmodellen

4.6 Afwegingsmodel handhaving overige overtredingen

Afwegingsmodellen


Noot
1
Noot

Dit is thans nog niet vastgelegd in de Wkkp

Noot
2

Dit vereiste staat nog in de Wkkp, maar zal worden geschrapt.

Noot
3

Dit is thans nog niet vastgelegd voor peuterspeelzalen.