Regeling vervallen per 01-03-2019

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015

Geldend van 12-10-2017 t/m 28-02-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015

De raad van de gemeente Oldenzaal;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014, nr. 36/8, reg.nr. INTB-14-01543;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.6 en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • b.

    besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal;

  • c.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • d.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Oldenzaal;

  • g.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • h.

    ondersteuning zelfstandig leven: ondersteuning op het gebied van de voormalige AWBZ-functie 'begeleiding individueel' inclusief beperkt aantal diensten persoonlijke verzorging;

  • i.

    ondersteuning maatschappelijke deelname: ondersteuning op het gebied van de voormalige AWBZ-functie 'begeleiding groep';

  • j.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen zeven werkdagen;

  • k.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • l.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • m.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij worden gemeld bij de gemeente Oldenzaal.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger binnen vijf werkdagen een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan het college. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven waarom hij niet akkoord is.

  • 7. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

Artikel 7. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd.

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt bij de gemeente Oldenzaal worden ingediend, middels een daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 4. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag en, als dit er is, het aanvraagformulier als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 4. Ten aanzien van de ondersteuning bij een gestructureerd huishouden zal het college in het besluit nadere regels stellen over de toegang, de omvang en/of het resultaat.

  • 5. Ten aanzien van de ondersteuning bij beschermd wonen en opvang zal het college in het besluit nadere regels stellen over de toegang, de omvang en/of het resultaat.

  • 6. Het college kan overigens nog nadere regels stellen over te verstrekken voorzieningen.

Artikel 10. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is, waaronder wordt verstaan dat de cliënt ook als hij geen beperkingen had, over de voorzieningen zou (hebben kunnen) beschikken;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht.;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Oldenzaal;

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectiefsysteem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 5. Het college kan ten aanzien van andere specifieke voorzieningen nadere regels stellen.

Artikel 11. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 12. Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor diensten bedraagt in ieder geval niet meer dan de prijs waarvoor het college deze dienst heeft gecontracteerd.

  • 4. Voor zover de cliënt in zijn vervoersbehoefte kan voorzien door middel van collectief vervoer, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, omdat dit het voortbestaan van het systeem van collectief vervoer in gevaar brengt.

  • 5. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het eerste tot en met vierde lid gehanteerde tarief en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 6. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van persoonsgebonden budgetten:

    • a.

      er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met:

      • -

        de te bieden deskundigheid en/of

      • -

        het vereiste opleidingsniveau en/of

      • -

        of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden;

    • b.

      voor een zelfstandig professional geldt dat het persoonsgebonden budget-tarief wordt bepaald op 90% van de voorziening in natura, waarbij rekening is gehouden met het feit dat deze aanbieder geen of lagere overheadkosten heeft dan een professionele organisatie met personeel;

    • c.

      het tarief voor het persoonsgebonden budget huishoudelijke ondersteuning voor de niet-professionele aanbieder, ook genoemd de PGB particulier, wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde maximale Cao-uurtarief voor schoonmaakpersoneel;

    • d.

      het tarief voor het persoonsgebonden budget ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname voor de niet-professionele aanbieder , wordt vastgesteld op € 20,00 per uur of dagdeel, en op € 30,00 per etmaal indien het kortdurend verblijf betreft, op basis van het bepaalde in artikel 2.6.16 lid 6 van de voormalige Regeling subsidies AWBZ.

    • e.

      het college legt in de nadere regels de hoogte van de daadwerkelijke tarieven vast.

  • 7. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 8. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Artikel 13. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 14. Terugvordering

  • 1. Als het college een beslissing tot toekenning van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a van de wet, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college er ook voor kiezen om de voorziening terug te vorderen.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college er ook voor kiezen om de voorziening terug te vorderen.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 15. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

  • 6. De hoogte van de eigen bijdrage voor Ondersteuning Zelfstandig leven (OZL) en ondersteuning Maatschappelijke Deelname (OMD) en Kortdurend Verblijf (KDV) wordt, in afwijking van het vijfde lid, gedurende een door het college vast te stellen overgangsperiode, vastgesteld conform de destijds onder de AWBZ geldende berekeningsgrondslag voor deze voorzieningen, zijnde € 14,20 per uur/dagdeel of etmaal.

     

  • 7. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8. Voor zover een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, waarvoor een bijdrage in de kosten verschuldigd is, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen,

    • b.

      en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 9. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      Een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      Een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • -

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en

      • -

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      Overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      Rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

       

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming zelfredzaamheid

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 20. Tegemoetkoming zelfredzaamheid

Het college kan op grond van artikel 2.1.7 van de wet op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 21. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten, betrekking hebbende op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de op dat moment geldende procedure van behandeling van klachten binnen de gemeente Oldenzaal.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van:

    • a.

      ondersteuning zelfstandig leven;

    • b.

      ondersteuning maatschappelijke deelname;

    • c.

      huishoudelijke hulp.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Ter uitvoering van lid 1 stelt het college de adviescommissie Wmo vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat de adviescommissie Wmo kan deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 8: Gegevensverwerking

Artikel 24. Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen gegevens betreffende een cliënt, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een cliënt zonder daartoe van de cliënt toestemming te verkrijgen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een cliënt verwerken zonder daartoe de toestemming van die cliënt te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de cliënt of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van deuitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Hoofdstuk 9: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 25 Evaluatie

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt in 2016 geëvalueerd en vervolgens eenmaal per twee jaar. Het college zendt hiertoe na de inwerkingtreding van de verordening telkens om de twee jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

  • 2. Het college informeert de raad jaarlijks over ontwikkelingen met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 26 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening voorzieningen Wmo Oldenzaal 2012 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Oldenzaal 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen Wmo Oldenzaal 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Oldenzaal 2012, geschiedt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Oldenzaal 2012 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2014, voor zover dat nodig is voor de vaststelling van rechten en plichten, met dien verstande dat deze niet eerder dan 1 januari 2015 gaan lopen.

  • 2. Voor het overige geldt dat deze verordening in werking treedt op 1 januari 2015.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 oktober 2014,
de griffier, de voorzitter,
J.H. Brokers T.J. Schouten

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015