Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2018

Geldend van 11-04-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2018

1. Inleiding

1.1 Wat zijn beleidsregels en waarom zijn ze er?

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Wij zijn vanaf die datum verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet vervalt het recht op zorg, deze wordt vervangen door een zorgplicht voor gemeenten. De Jeugdwet biedt ruimte voor iedere gemeente om aan die zorgplicht, op maat, inhoud en uitvoering vorm te geven.

De Verordening uitvoering Jeugdwet 2015 (hierna: ‘Verordening’) en het Besluit Jeugdhulp Gemeente Oldenzaal 2015 (hierna: ‘Besluit’) geven uitvoering aan de Jeugdwet. Dit zijn juridisch, technische documenten.

In het beleidsplan Jeugdhulp Oldenzaal 2015-2018 geeft het gemeentebestuur richting aan de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor de jeugd vanaf 2015.

In dit document, de beleidsregels Jeugdhulp Oldenzaal 2018, staat hoe het college omgaat met de bevoegdheden in de uitvoering van de Jeugdwet. Het is een vertaalslag van de Verordening Jeugdhulp Oldenzaal 2015 en het Besluit Jeugdhulp 2015.

Deze beleidsregels vervangen de beleidsregels jeugdhulp 2016. De reden hiervoor is dat er

wijzigingen zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen en de nieuwe vervoersvoorziening. Tevens heeft de praktijk uitgewezen dat er op bepaalde onderdelen dieper ingegaan moet worden (o.a. cliëntondersteuner; gebruikelijke zorg, PGB en terugvordering).

Het beleidsplan Jeugdhulp, de Verordening, het Besluit en deze beleidsregels zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar.

1.2 Bevoegdheden

De Verordening legt veel bevoegdheden bij het college. Deskundige consulenten, ambtenaren of beroepskrachten zullen in de regel de uitvoering op zich nemen (in mandaat). Waar in de Verordening en in de wet “het college” staat, kan het college deze bevoegdheden namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Aanvraag hulp en ondersteuning

2.1 Hulpvraag

De jeugdige en/of ouder(s), die behoefte heeft aan ondersteuning, kan daarvoor terecht bij het Maatschappelijk Plein, maar ook bij andere dienst-/hulpverleners in de gemeente (bijv. huisarts). Bij het Maatschappelijk Plein werken consulenten die qua opleiding en ervaring toegerust zijn op hun taken.

2.2 Cliëntondersteuning

Gemeenten moeten voor alle cliënten, van alle leeftijden en over alle levensdomeinen onafhankelijke cliëntondersteuning bieden. Dat geldt ook voor cliëntondersteuning op het gebied van jeugdhulp. Dit is vastgelegd in artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.2.4 Wmo 2015.

Op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de Wmo moet het college vóór het onderzoek de cliënt en zijn mantelzorger wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Zie ook artikel 3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015:

Artikel 3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Het gaat om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies, om de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner door de gemeente (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee individuele voorzieningen niet meer nodig zijn (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, paragraaf 3.4).

De Oldenzaalse welzijnsinstelling Impuls geeft sinds 1 januari 2015 invulling aan de onafhankelijke cliëntondersteuning Wmo. Daarnaast gaat deze welzijnsinstelling de vrijwilligers ondersteunen die ook een rol spelen in de onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit is begin 2015 in subsidieafspraken bekrachtigd.

In de ontvangstbevestiging van de melding hulpvraag wordt de ouder en/of jeugdige geïnformeerd over de mogelijkheid van een cliëntondersteuner.

2.3 Wie kan een aanvraag indienen?

Iedere “belanghebbende” kan een aanvraag indienen voor jeugdhulp (zie artikel 1:3 lid 3 Awb). Op de eerste plaats zijn dat natuurlijk de ouders of de jeugdige zelf. Maar het begrip 'belanghebbende' is ruimer dan dat. Ook een pleegouder zou bijvoorbeeld een aanvraag in kunnen dienen voor hulp (voor een jeugdige die hij verzorgt en opvoedt).

Voor zover jeugdigen zelf een aanvraag indienen, is het van belang te onderkennen dat zij (meestal) minderjarig zijn. Dat betekent dat vaak toestemming nodig is van een wettelijk vertegenwoordiger: “de ouder met gezag” of een “voogd”. Verder kan een jeugdige of ouder zich bij het indienen van een aanvraag laten bijstaan door een derde.

2.4 Aanvraag

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente.

Hulpvraag: behoefte van een cliënt aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

Wij onderzoeken in een gesprek met de jeugdige en/of ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

  • de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

  • het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

  • de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

  • de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een jeugdige worden ingediend, door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Wij nemen alleen een aanvraag in behandeling wanneer het aanvraagformulier voorzien is van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door de aanvrager (of gemachtigde). De datum waarop de aanvraag juist en volledig is ingeleverd, geldt als aanvraagdatum.

Indien wij een aanvraag ontvangen dat een ander bestuursorgaan moet behandelen, hebben wij als gemeente een doorzendplicht (art. 2:3 Awb). Een ander bestuursorgaan is aan de orde als een cliënt bijvoorbeeld volgens het woonplaatsbeginsel de aanvraag niet bij onze gemeente moet indienen. Doorzending vindt onverwijld plaats aan het bevoegde bestuursorgaan, onder mededeling aan

belanghebbende.

2.5 Familiegroepsplan

In een familiegroepsplan staat welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is, en wie die hulp geeft. In het plan kan zowel hulp uit het eigen netwerk als professionele hulp beschreven zijn. Ouders kunnen samen met familieleden en andere direct betrokkenen uit de sociale omgeving van het gezin een familiegroepsplan maken. Op deze manier kunnen zij meedenken en meehelpen aan een oplossing. Het familiegroepsplan staat in de Jeugdwet en in de verordening Jeugdhulp beschreven.

Een jeugdige kan om allerlei redenen hulp nodig hebben, bijvoorbeeld bij opgroei- en opvoedproblemen, zorg vanwege een beperking of psychische aandoening. De familie en het sociale netwerk krijgen in die situaties eerst de gelegenheid om samen een plan voor de hulpverlening te maken. Dit geldt ook als het kind of de jongere te maken heeft met jeugdbescherming. De ouders moeten dan wel het ouderlijk gezag hebben over hun kind.

Een familiegroepsplan geeft familie en het sociale netwerk meer verantwoordelijkheid en meer controle. Mensen in het sociale netwerk zijn overigens niet altijd familie; het is ook mogelijk bijvoorbeeld een leraar of bevriende buur te betrekken. Ouders en jeugdige geven zelf aan wie zij willen betrekken bij het familiegroepsplan.

Binnen het Maatschappelijk Plein van de gemeente Oldenzaal werken de consulenten Jeugd voornamelijk met een familiegroepsplan. In uitzonderingsgevallen kan hiervan worden afgezien. Bijvoorbeeld als er sprake is van enkelvoudige problematiek (zoals dyslexie) of als de belangen van het kind geschaad worden.

2.6 Woonplaatsbeginsel

Een voorwaarde om voor een voorziening in aanmerking te komen is dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in Oldenzaal heeft. De verantwoordelijke gemeente is namelijk in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn ouders hulp nodig hebben, bekijken we eerst waar het gezag ligt. Daarna stellen we vast wat het adres is van de gezaghebbende. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

2.7 Beschikking

In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. Voorts worden de gegevens vermeld die in artikel 7 van de Verordening genoemd zijn.

3. Gebruikelijke hulp

3.1 Gebruikelijke hulp aan huisgenoten

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar, naar algemeen aanvaarde maatstaven, geacht worden te bieden. Van boven gebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

3.2 Gebruikelijke hulp aan kinderen

Ouders/verzorgers hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). De zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder/verzorger normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziektes. Wat normaal is, is onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind.

Het totaal aan gebruikelijke zorg wordt gesteld op de totale omvang van zorg die ouders leveren aan een kind van dezelfde leeftijd, maar met een normaal ontwikkelingsprofiel. Voor het vaststellen van de gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie, zie paragraaf 3.3 Richtlijnen.

Het bieden van een beschermde woonomgeving door ouders aan hun kind(eren) wordt tot de 17e verjaardag van het kind als gebruikelijke zorg aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Uitzonderingen hierop zijn:

  • een noodzaak tot het plaatsen van het kind in een therapeutisch leefklimaat,

  • het bieden van permanent toezicht aan het kind op een leeftijd waarop dit al boven gebruikelijk wordt geacht, en

  • onvermogen van ouders tot het bieden van een beschermde woonomgeving ten gevolge van een ziekte, stoornis of beperking.

Het kan voorkomen dat ouders dusdanig belast zijn in de zorg voor de kinderen dat zij niet langer de gebruikelijke zorg kunnen bieden. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg over. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de zorg van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg kan opvangen (denk aan opa’s en oma’s, ooms en tantes, etc.) en wat kan worden opgelost middels voorliggende voorzieningen (bijvoorbeeld kinderdagverblijven, naschoolse opvang, etc.). Pas wanneer deze opties allemaal zijn uitgeput of wanneer is vastgesteld dat deze niet passend zijn, kan er gekeken worden naar ondersteuning.

3.3 Richtlijnen

Bij gebruikelijke hulp wordt dezelfde beleidslijn gevolgd zoals deze onder de AWBZ door het Centrum voor Indicatiestelling (CIZ) werd gehanteerd. Gebruikelijke hulp, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke hulp” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishouden. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

Aan de hand van onderstaande richtlijnen wordt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders. De mogelijkheden van de jeugdige en de sociale omgeving tegen de achtergrond van de specifieke problematiek van de jeugdige.

Onderstaand de richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig.

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig.

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoor-afstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is

  • gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • Hebben in ieder geval tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

4. Vormen van Jeugdhulp

4.1 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is. Algemene voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Een algemene voorziening is beschikbaar voor alle inwoners. Er vindt dus geen toets plaats of jeugdigen en/of hun ouders hier voor in aanmerking komen en er is geen verwijzing of beschikking nodig om er gebruik van te mogen maken. Wanneer blijkt dat aanvrager niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, beoordelen de consulenten van het Maatschappelijk Plein of er algemene/collectieve voorzieningen zijn die de problemen, die betrokkene ervaart, (gedeeltelijk) kunnen oplossen.

Wij hechten veel waarde aan de algemene voorzieningen. Immers, wanneer het niveau van algemene voorzieningen in de gemeente hoog is, is er minder reden voor inwoners om aanspraak te maken op individuele voorzieningen. Veel inwoners kunnen dan, ondanks eventuele beperkingen, langer blijven “meedoen”.

Voorbeelden van algemene voorzieningen:

  • Onderwijs;

  • Maatschappelijk werk;

  • Kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk;

  • Jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk;

  • Consultatiebureau;

  • Opvoedondersteuning;

  • LOES.

Initiatieven van particulieren; vrijwilligers en sport- en culturele verenigingen leveren ook een belangrijke bijdrage aan het aanbod van algemene voorzieningen.

4.2 Individuele voorziening

In tegenstelling tot een algemene voorziening, is een individuele voorziening niet vrij toegankelijk.

Een individuele voorziening kan alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegekend worden middels een beschikking.

Maatwerk is hierbij belangrijk. De consulent past de voorziening aan de persoonlijke omstandigheden aan. Na toekennen van de individuele voorziening ontvangt de belanghebbende een beschikking van de gemeente. De belanghebbende heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.

Een jeugdige kan toegang krijgen tot jeugdhulp via het Maatschappelijk Plein. Daarnaast is het rechtstreeks doorverwijzen naar een individuele voorziening bij wet geregeld voor de volgende professionals:

  • Huisartsen;

  • Medici zoals kinderartsen;

  • Gecertificeerde instelling (in overleg met college, conform het “Regionaal Handboek 2016 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering).

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar op basis van het tweede lid van artikel 2 van de Verordening uitvoering jeugdwet 2015:

  • Maatwerkvoorzieningen 0-100;

  • Specialistische jeugdhulp intramuraal en extramuraal;

  • Jeugd AWBZ intramuraal en extramuraal;

  • Jeugd GGZ intramuraal en extramuraal;

  • Pleegzorg.

De 14 Twentse gemeenten (“Samen 14”) hebben ervoor gekozen om samen te werken en gezamenlijk raamcontracten met zorgaanbieders af te sluiten. Deze aanbieders voldoen aan de eisen van de Jeugdwet.

4.3 Maatwerkvoorzieningen 0-100

We onderscheiden de volgende maatwerkvoorzieningen:

  • ondersteuning Zelfstandig Leven 1 (OZL 1);

  • ondersteuning Zelfstandig Leven 2 (OZL 2);

  • ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1 (OMD 1);

  • ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2 (OMD 2);

  • kortdurend verblijf (KDV);

  • naschoolse dagbehandeling lvb jeugd.

4.3.1 Ondersteuning Zelfstandig Leven (OZL 1 en OZL 2)

De maatwerkvoorziening Ondersteuning Zelfstandig Leven bestaat uit twee niveaus. De Twentse gemeenten werken resultaatgericht. Dat betekent dat het te behalen resultaat centraal staat. Dit resultaat wordt opgenomen in het ondersteuningsplan. De ondersteuning kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten, waarbij bij jeugdigen de resultaten gerelateerd zijn aan de leeftijd (de onderstaande lijst is niet limitatief).

Cliënt is in staat om:

  • zijn financiële situatie gezond te houden;

  • te voorzien in de eerste levensbehoeften;

  • taken uit te voeren rondom het huis;

  • isolement te voorkomen;

  • besluiten te nemen;

  • zichzelf te verzorgen;

  • op een passende manier voor zichzelf op te komen;

  • stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

  • zelfstandig of thuis te blijven wonen;

  • zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

  • gezond te leven en hier naar te handelen (voeding en beweging);

  • de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten.

  • ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan.

De omvang wordt bepaald aan de hand van twee niveaus (1,2). Hieronder volgt een omschrijving op hoofdlijnen (niet limitatief).

Ondersteuning Zelfstandig Leven 1

  • De cliënt kan communiceren en zelf om ondersteuning vragen. De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

  • Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De ondersteuning kán zich dus wel richten op het overnemen van taken door een professional.

  • Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.

Ondersteuning Zelfstandig Leven 2

  • De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

  • De cliënt kan (nog) niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

  • Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag– en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning.

  • De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kán ook voor eenvoudige taken gelden.

  • Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast één of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).

4.3.2 Ondersteuning Maatschappelijke Deelname (OMD 1 en OMD 2)

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname bestaat uit twee niveaus (1,2). De Twentse gemeenten werken resultaatgericht. Dat betekent dat het te behalen resultaat centraal staat. Dit resultaat wordt opgenomen in het ondersteuningsplan. De ondersteuning Maatschappelijke Deelname is gericht op een zinvolle besteding van de dag en kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief):

  • sociale activiteiten buitenshuis;

  • deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • (betaald) werk met ondersteuning;

  • aanleren werknemersvaardigheden;

  • ontlasten mantelzorger;

  • het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • voorkomen van verwaarlozing/opname;

  • stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1

  • De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is zijn /haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. De ondersteuning biedt structuur en geeft een adequate invulling aan de dag.

  • Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel nodig.

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2

  • Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de communicatie niet altijd vanzelf gaat doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

  • De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

  • De ondersteuning houdt er rekening mee dat de cliënt mogelijk meer interventies nodig heeft door bijvoorbeeld gedragsproblemen.

4.3.3 Kortdurend verblijf

Algemeen doel van kortdurend verblijf (KDV), oftewel: respijtzorg, is het ontlasten van mantelzorgers, gebruikelijke verzorger(s) en/of gezinsleden. Hiermee wordt gestimuleerd dat cliënten zo lang mogelijk zelfstandig of thuis kunnen blijven wonen. Bijkomend doel van KDV voor jeugdigen is om kinderen een logeermogelijkheid te bieden. KDV bij de jeugd is passend bij de leeftijd.

Kortdurend verblijf is geen integrale voorziening. De ondersteuning bij PV, verpleging, OMD, OZL die noodzakelijk is tijdens het kortdurend verblijf worden apart toegewezen vanuit de Jeugdwet, Wmo 2015 of de Zorgverzekeringswet.

Omschrijving KDV

Bij de opdrachtnemer waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Het KDV omvat in ieder geval bed, bad, maaltijden (3 per dag) en verblijf.

Wanneer persoonlijke verzorging en/of verpleging nodig is, moet dit afzonderlijk geïndiceerd worden. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij KDV. Wel kan er aanvullend op KDV in voorkomende gevallen ook OMD en/of OZL vanuit de Wmo en Jeugdwet worden geïndiceerd.

De cliënt of ouders/verzorgers zijn in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor KDV. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Is de cliënt of zijn ouders/verzorgers hiertoe niet in staat, dan moet vervoer geïndiceerd worden.

Omvang KDV

De omvang van KDV is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen (72 uur) per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een intramurale indicatie op grond van Wlz/Jeugdwet moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week mogelijk te maken, zodat mantelzorg op vakantie kan of extra verblijf tijdens schoolvakanties. Het is altijd aan de regisseur/consulent om de inhoudelijke afweging te maken om af te wijken van de 3 etmalen.

Een belangrijke voorwaarde bij kortdurend verblijf is dat de cliënt geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar zorgverzekering.

Als richtlijn voor OMD gaan we uit van 2 dagdelen OMD per etmaal KDV. Indien individuele begeleiding noodzakelijk is kan OZL geïndiceerd worden (denk aan 1 op 1 begeleiding bij eten of bepaalde activiteiten). Dit komt bij jeugd waarschijnlijk meer voor dan onder de Wmo. De consulent bekijkt dus inhoudelijk hoeveel ondersteuning en welke vorm van ondersteuning nodig is tijdens het KDV.

4.3.4 Naschoolse dagbehandeling LVB (licht verstandelijke beperkten) tot 18 jaar

Naschoolse dagbehandeling aan jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (LVB) en ernstig probleemgedrag. Er is sprake van dusdanige gedragsproblematiek van het kind dat een intensieve interventie buiten de gezinssituatie noodzakelijk is. Tevens is er een verstoorde draaglast/draagkracht verhouding binnen het gezin. Deze verhouding is dermate verstoord dat specifieke behandeling vereist is om tot een positieve ontwikkeling te kunnen komen.

Doel van de dagbehandeling is gericht op de ontwikkeling van het kind, op het vergroten van de zelfredzaamheid, beheersing van de gedragsproblematiek en voorkomen van een uithuisplaatsing. Daarnaast is het doel voor de ouder(s) het inzicht in de problematiek van hun kind te vergroten, handreikingen krijgen voor de opvoeding van het kind, en de draagkracht binnen het gezin te vergroten.

Het programma vindt plaats in groepsverband met daarbinnen individuele leertrajecten, met een structuur biedend klimaat. Het programma wordt aangeboden in aansluiting op schooltijden. Het betreft specifieke behandeling onder verantwoordelijkheid van een hoofdbehandelaar. Er is sprake van multdisciplinaire inzet van bijvoorbeeld gedragsdeskundigen, therapeuten, paramedische inzet en begeleiders. Het cliëntsysteem (ouders/verzorgers) wordt nauw betrokken bij het hulpverleningsprocesdoor middel van ouderbegeleiding om de gestelde doelen te realiseren.

Een deel van deze doelgroep zit op de scheidslijn van Jeugdwet en Wet langdurige zorg (Wlz). Wanneer de jeugdige naar verwachting een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft, wordt in overleg met ouders/verzorgenden bekeken of de jeugdige in aanmerking komt voor de Wlz.

4.4 OMD bij kinderen van 0 tot en met 3 jaar

Het indiceren van de maatwerkvoorziening bij kinderen van 0 tot en met 3 jaar kan alleen als er wordt voldaan aan het criterium ‘toezicht’: ter compensatie van bovengebruikelijk toezicht, of als respijtzorg bij (dreigende) overbelasting van de ouders. OMD kan niet worden geïndiceerd met als doel kinderopvang. De activiteit toezicht, maar dan in een instelling, kan ook bestaan naast groepsbehandeling in een therapeutische setting.

4.5 OMD bij kinderen van 4 jaar en ouder

Bij kinderen van 4 jaar en ouder die vanwege hun aandoeningen/beperkingen een ontheffing hebben van de leerplicht, is er een aanspraak op doel 1 van OMD. Als een kind is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is multidisciplinaire behandeling noodzakelijk in de vorm van een behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag wordt er vanuit de Jeugdwet een vorm van groepsbehandeling geïndiceerd en geen OMD.

4.6 Uitzonderingen OMD bij 18-

Bij een indicatie voor dagbesteding is het vertrekpunt een vast ritme per week. Hierop kunnen aanvullend ‘vrij planbare’ dagdelen dagbesteding worden geïndiceerd. Deze kunnen voor vakanties e.d. worden benut. Het is dan tussen aanbieder en de persoon hoe dit wordt georganiseerd. Daarmee vervalt de noodzaak van ‘sparen’ van dagdelen.

4.7 Onderwijs en OMD

Onderwijs is een wettelijke voorliggende voorziening op inzet van een maatwerkvoorziening. Vanaf 5 jaar tot en met het schooljaar waarin iemand 16 jaar wordt is er sprake van leerplicht. Daarna start de kwalificatieplicht, wat inhoudt dat alle jongeren maximaal tot hun 18e verjaardag onderwijs moeten volgen, gericht op het halen van een startkwalificatie. Dit is een HAVO-, VWO- of MBO2-diploma.

Het inzetten van OMD bij personen jonger dan 18 jaar kan hierdoor uitsluitend in samenspraak met de leerplichtambtenaar.

4.8 Specialistische jeugdhulp intramuraal en extramuraal

Bij specialistische jeugdhulp gaat het om de jeugdhulp die tot 1 januari 2015 nog door de provincie en Bureau Jeugdzorg werd geregeld. Het biedt ondersteuning aan kinderen/jongeren en hun ouders wanneer zich (ernstige tot zeer ernstige) opvoed/opgroeiproblemen voordoen. Deze ondersteuning kan variëren van ambulante hulp (buiten een instelling) aan ouder en kind tot plaatsing in een pleeggezin of 24-uursvoorziening. Deze hulp wordt zo veel mogelijk aangeboden in de directe nabijheid van het kind, bijvoorbeeld thuis, op school of tijdens vrijetijdsbesteding.

4.9 Jeugd AWBZ intramuraal en extramuraal

Bij Jeugd AWBZ gaat het om jeugdhulp aan kinderen en jongeren met een (licht) verstandelijke beperking of kinderen die langer dan een jaar in een GGZ instelling wonen. De jeugdhulp die geboden wordt betreft verblijf, behandeling en persoonlijke verzorging.

4.10 Jeugd GGZ intramuraal en extramuraal

De geestelijke gezondheidszorg voor jeugd (Jeugd GGZ) biedt hulp aan kinderen met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. Denk daarbij aan aandoeningen uiteenlopend van autisme, psychose, anorexia tot depressiviteit.

4.11 Pleegzorg

Soms is het noodzakelijk om een kind (tijdelijk) uit huis te plaatsen. Bij voorkeur wordt een kind dan opgenomen in een pleeggezin. Achtergrondgedachte hierbij is dat kinderen zoveel mogelijk op moeten kunnen groeien in een gewoon gezin. Er kan sprake zijn van een gedwongen maar ook vrijwillige uithuisplaatsing. Allereerst wordt beoordeeld of plaatsing in een netwerkgezin mogelijk is, d.w.z. in een gezin van familieleden of vrienden (dit is ook pleegzorg). Pleegzorg is uitdrukkelijk geen therapie of behandeling. De pleegouders bieden het kind een thuis, verzorgen het kind en voeden het op. Aanvullende jeugdhulp wordt separaat ingeroepen.

De jeugdhulpaanbieder die pleegzorg levert, draagt zorg voor de samenwerking tussen alle partijen rond de jeugdige en biedt, waar nodig andere professionele hulp aan de jeugdige, de pleegouders en eventueel de ouders.

Er wordt ook pleegzorg plus aangeboden. Met deze (tijdelijk) intensieve pleegzorgbegeleiding wordt continuering van de plaatsing gerealiseerd en breakdown (voortijdige beëindiging van de plaatsing) voorkomen. Verder kan pleegzorg ook in deeltijd worden geboden. De zorg richt zich op terugkeer naar huis (ontwikkelingsperspectief) of is structureel tot het 18e jaar (opvoedperspectief). Het perspectief moet binnen twee jaar duidelijkheid zijn.

4.12 Vervoer

Vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt, binnen of buiten de gemeentegrenzen, behoort tot de door het college te treffen voorzieningen. Dit is het geval als een jeugdige jeugdhulp ontvangt op grond van de Jeugdwet en niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven in verband met een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid. Tevens dient er gekeken te worden of ouders en/of het sociaal netwerk de jeugdige kunnen vervoeren.

Door de 14 Twentse gemeenten zijn gezamenlijk afspraken gemaakt voor Vervoer op maat. In deze vervoersvoorziening zijn alle vervoersstromen gebundeld, zoals leerlingenvervoer; regiotaxi; vervoer in het kader van de Jeugdwet en Wmo. Voor de gemeente Oldenzaal zijn afspraken gemaakt met Hulshof taxicentrale en Nijhuis taxi en touringcar B.V.

Indien een consulent vastgesteld heeft dat een vervoersvoorziening noodzakelijk is, dan vindt er afstemming plaats tussen de zorgaanbieder en de vervoerder.

5. Hoe leveren wij jeugdhulp?

5.1 Wijze van verstrekking

Er zijn twee vormen waarin wij jeugdhulp kunnen verstrekken:

  • In natura;

  • In de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

5.2 Zorg in natura

“Zorg in natura” betekent dat wij als gemeente de hulp voor de jeugdige inkopen. Wij gaan hiervoor contracten aan met zorgleveranciers. Zij leveren de benodigde hulp. Wij zijn als gemeente ook eindverantwoordelijk voor de daadwerkelijke levering van de benodigde hulp. Jeugdigen of ouders krijgen op basis van een doorverwijzing of beschikking het recht op een bepaalde voorziening, gedurende een afgebakende hoeveelheid tijd. De zorgaanbieder wordt rechtstreeks door de gemeente betaald.

5.3 Persoonsgebonden budget (PGB)

Een persoonsgebonden budget wordt in de volksmond ook wel PGB genoemd. Als wij een PGB verstrekken betekent dit dat wij via het zogenaamde trekkingsrecht een geldbedrag via de Sociale Verzekerings Bank (SVB) aan de jeugdige en/of de ouders ter beschikking stellen. Hiermee kan zelf de benodigde voorziening ingekocht worden. Het PGB voor zowel jeugd als volwassenen sluit zoveel mogelijk op elkaar aan in verband met rechtsgelijkheid. Dit is geregeld op basis van de PGB-bepalingen in de Jeugdwet en Wmo.

5.4 Onder welke voorwaarden wordt een PGB toegekend?

In de Jeugdwet (artikel 8.1.1 lid 3) worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • 1.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht;

  • 3.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.

Indien een jeugdige of ouder de voorkeur geeft aan een PGB, dan wordt gevraagd om een toelichting ten aanzien van de genoemde voorwaarden. Hierbij kan de belanghebbende gebruik maken van het PGB-plan formulier van de gemeente.

5.4.1 Bekwaamheid van de aanvrager

De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een

verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorg voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst over te leggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar, het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

5.4.2 Motivering door de aanvrager

De tweede voorwaarde bepaalt dat de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt moeten stellen dat het bestaande aanbod van zorg in natura, door hen niet passend wordt geacht.

Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het PGB omwille van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Als de gemeente weigert ondersteuning in de vorm van een PGB te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.

Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een PGB te willen ontvangen, zijn:

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op veel korte momenten per dag worden geboden;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • als het noodzakelijk is om 24-uurs ondersteuning of jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • als de ondersteuning of jeugdhulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

5.4.3 Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.

Kwaliteitseisen in de Jeugdwet

Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uitgangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.

Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten middels het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.

De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:

  • de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Gemeenten hebben, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele jeugdhulp.

5.5 Weigeren PGB

Wij weigeren een PGB wanneer:

  • voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening.

  • het college eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken.

Bovenstaande weigeringsgronden komen voort uit de wet.

Volgens de Jeugdwet mogen we een PGB alleen weigeren voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag.

5.6 Besteding PGB

  • We kennen geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • PGB-budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:

    • °

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woonwerkverkeer, verlofregelingen, pensioenvoorziening en spaarloon.

    • °

      Vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt.

    • °

      Maximaal 13 weken PGB in EU-landen

  • Budgethouders kunnen maximaal 13 kalenderweken ondersteuning inkopen in het buitenland (binnen de EU). Wanneer een budgethouder langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vóóraf toestemming vragen aan de gemeente om het PGB in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het maatschappelijke ondersteuningsplan en budgetplan.

  • PGB-budgethouders mogen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:

    • °

      Kosten voor bemiddeling.

    • °

      Kosten voor het voeren van een PGB-administratie.

    • °

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB.

    • °

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het PGB, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal.

    • °

      Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo en Jeugdwet vallen.

    • °

      Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    • °

      Ondersteuning inkopen buiten EU-landen. Controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk.

  • Aandachtspunt: de cliënt mag geen eigen bijdrage uit het PGB betalen.

5.7 Verantwoording PGB

De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en gemeente.

De verantwoording wordt voor budgethouders eenvoudiger, doordat de gemeente vooral vooraf toetst, het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij betalen facturen) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.

Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vragen wij de budgethouders zoals eerder verwoord om in de (tussen)evaluatie van het maatschappelijk ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

5.8 Tarieven

Bij de bepaling van het PGB-tarief voor de Jeugd is er voor gekozen het PGB-tarief 10% lager vast te stellen dan het ZIN tarief. De reden hiervoor is dat wanneer het PGB besteed wordt er in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten. Het gaat vaak om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overheadkosten dan ZIN aanbieders.

Verder hoeft men bij een PGB niet aan de vereisten te voldoen die bij ZIN via contracten worden gevraagd en brengt het PGB-proces minder administratieve lasten met zich mee. De klant voert dan zelf coördinerende activiteiten uit.

5.9 Jeugd niet-professional

Wanneer het PGB wordt uitgevoerd door een niet-professional worden de door de VNG geadviseerde tarieven gehanteerd (Ledenbrief VNG, 15 mei 2014). Deze tarieven zijn aanzienlijk lager dan de tarieven voor professionals. Verschil tussen professional en een niet-professional kan onder andere blijken uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

De tarieven zijn vastgesteld in het Besluit jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2015.

6. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2018.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 13 maart 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 13 maart 2018,

Het college van burgemeester en wethouders

de secretaris, de burgemeester,.