Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent jeugdwet Verordening uitvoering Jeugdwet gemeente Oldenzaal 2019

Geldend van 01-03-2019 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent jeugdwet Verordening uitvoering Jeugdwet gemeente Oldenzaal 2019

De raad van de gemeente Oldenzaal;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2019, nr. 4/4, reg.nr. INTB-19-03945;

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voor-zieningen en overige voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor leve-ring van jeugdhulp en de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1. vierde lid en 12.4 tweede lid van de Jeugdwet; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening uitvoering Jeugdwet gemeente Oldenzaal 2019

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dat toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoons-kenmerken van de aanvrager;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      besluit: Besluit jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019;

    • d.

      cliënt: de jeugdige of zijn ouders als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • e.

      consultatie en diagnostiek: het inschakelen van de expertise van zorgaanbieders;

    • f.

      hulpvraag: behoefte van een cliënt aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingspro-blemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • g.

      individuele voorziening: op de cliënt toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • h.

      ondersteuningsbehoefte: ondersteuning die de inwoner nodig heeft, onderverdeeld in:

      • 1.

        ondersteuning bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij de inwoner in staat is om de regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voe-ren;

      • 2.

        ondersteuning bij het voeren van de regie over, en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden;

      • 3.

        specialistische/therapeutische ondersteuning bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsver-andering;

      • 4.

        behandeling voor de aanpak van een aandiening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (in-ter)persoonlijke vaardigheden zoals beschreven bij Ondersteuningsbehoefte 3.

    • i.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

    • j.

      uitvoeringsbesluit: het landelijke Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp;

    • k.

      wet: Jeugdwet.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuurs-recht.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en opvoedadvies;

    • b.

      preventie opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;

    • c.

      preventie opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

    • d.

      kortdurende en lichte ambulante ondersteuning.

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      individuele ondersteuning (onderverdeeld in vier niveaus);

    • b.

      groepsgerichte ondersteuning (onderverdeeld in vier niveaus);

    • c.

      ambulante spoedhulp;

    • d.

      behandeling en/of diagnostiek enkelvoudige ernstige dyslexie;

    • e.

      medicatiecontrole;

    • f.

      module wonen en verblijf;

    • g.

      module maatregelhulp;

    • h.

      beschikbaarheidsvoorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 13.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instellingen, rechter, OM of JJI

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • 2. Het college draagt tevens zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via gemeente

  • 1. Een individuele voorziening wordt toegekend door middel van een besluit van het college.

  • 2. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 10 en het onderzoek als bedoeld in artikel 8.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.6 van de wet treft het college zo spoedig moge-lijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Cliënten kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Hoofdstuk 3. Procedure melding, onderzoek, aanvraag en beschikking

Artikel 6. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een jeugdige en/of ouder(s) vormvrij worden gemeld bij de gemeente Oldenzaal.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college na melding onverwijld een tijdelijke voorziening in af-wachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 7. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 8. Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplos-sing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorzie-ning;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met an-dere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2. Tijdens het gesprek wordt de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkhe-den bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 3. Indien uit het onderzoek blijkt, dat een individuele voorziening noodzakelijk is, dan bepaalt het college een kostprijs op basis van de voor de cliënt geldende ondersteuningsbehoefte, intensiteit en duur om het gewenste resultaat te behalen.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 9. Advisering, consultatie en diagnostiek

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of een aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 8 is gevoerd.

    • b.

      het een melding of een aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 8 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

    • d.

      het college kan een zorgaanbieder voor consultatie en diagnostiek inschakelen ten behoeve van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een cliënt worden ingediend.

  • 2. Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de in-stemming van de cliënt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren, of;

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke verte-genwoordiger.

  • 4. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wet-telijke vertegenwoordiger. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aan-vraag, dan kan het college toch een besluit nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderja-rige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 5. De cliënt die een aanvraag indient voor een individuele voorziening, verstrekt het college indien noodzakelijk een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 6. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 11. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1. Cliënten kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 12. Regels voor pgb

  • 1. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura en is toerei-kend voor de aanschaf daarvan.

  • 2. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 3. De hoogte van een pgb bedraagt in ieder geval niet meer dan de prijs waarvoor het college deze dienst heeft gecontracteerd en is gebaseerd op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, de in-tensiteit en de duur van de benodigde ondersteuning.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het eerste tot en met derde lid gehanteerde tarief en;

    • b.

      dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt en;

    • c.

      dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.

  • 5. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van persoonsgebonden bud-getten:

    • a.

      er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van hulp en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met:

      • de te bieden deskundigheid en/of

      • het vereiste opleidingsniveau en/of

      • of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden;

    • b.

      voor een zelfstandig professional geldt dat het persoonsgebonden budget-tarief wordt bepaald op 90% van de voorziening in natura, waarbij rekening is gehouden met het feit dat deze aanbieder geen of lagere overheadkosten heeft dan een professionele organisatie met personeel;

    • c.

      het tarief voor het persoonsgebonden budget individuele ondersteuning (Ondersteuningsbe-hoefte 1 tot en met 4) voor de niet-professionele aanbieder, wordt vastgesteld op € 0,34 per minuut;.

    • d.

      gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 bedraagt het tarief voor groepsgerichte ondersteuning (Ondersteuningsbehoefte 1 tot en met 3) door een niet-professionele ondersteuner € 20,00 per dagdeel, en € 30,00 per etmaal voor Wonen en verblijf door een niet-professionele aanbieder, op basis van het bepaalde in artikel 2.6.13 lid 6 van de voormalige Regeling subsidies AWBZ;

    • e.

      ingaande 1 mei 2019 bedraagt zowel de vergoeding voor groepsgerichte ondersteuning (On-dersteuningsbehoefte 1 tot en met 3) door een niet-professionele ondersteuner als voor Wo-nen en verblijf door een niet-professionele aanbieder € 141,00 per kalendermaand waarin die voorziening wordt geboden, ongeacht de feitelijke omvang van de voorziening, overeenkom-stig de ministeriele regeling van 27 november 2018;

    • f.

      het college legt in de nadere regels de hoogte van de daadwerkelijke tarieven vast.

  • 6. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 7. Het college stelt in het besluit nadere regels vast over de hoogte van het pgb en de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 13. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn. 

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de hoogte van het pgb en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Hoofdstuk 4. Herziening, Intrekking, terugvordering en controle

Artikel 14. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of vol-ledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de individuele voorziening of op het pgb is aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de cliënt de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waar-voor het is bestemd.

  • 2. Als het college een beslissing op grond van het eerste lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 15. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Hoofdstuk 5. Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbescher-mingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermings-maatregelen of jeugdreclassering, rekening met de algemene en specifieke kwaliteitseisen en voor-waarden opgenomen in de inkoopbestekken van het regionale samenwerkingsverband OZJT/Samen 14.

Hoofdstuk 6. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

Het college wijst cliënten erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 18. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de op dat moment gelden-de procedure van behandeling van klachten binnen de gemeente Oldenzaal.

Artikel 19. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betref-fende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Ter uitvoering van lid 1 stelt het college de adviescommissie Participatie vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat de adviescommissie Participatie kan deelnemen aan periodiek over-leg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 20. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening uitvoering Jeugdwet 2015 wordt met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening uitvoe-ring Jeugdwet 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of tot uiterlijk 31 december 2019.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening uitvoering Jeugdwet 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening uitvoering Jeugdwet 2019, worden afgehan-deld krachtens de Verordening uitvoering Jeugdwet 2019.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissingen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening uitvoering Jeugdwet 2015, geschiedt op grond van de Verordening uitvoering Jeugdwet 2015.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019, voor zover dat nodig is voor de vaststelling van rechten en plichten.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening uitvoering Jeugdwet gemeente Oldenzaal 2019.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 25 februari 2019,

de griffier,

J.H. Brokers

de voorzitter,

P.G. Welman

Toelichting op de Verordening uitvoering Jeugdwet gemeente Oldenzaal 2019

(vastgesteld bij raadsbesluit van 25 februari 2019, nr. 873)

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de be-stuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daar-naast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ou-ders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te ver-sterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwe-gingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt af-gestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke onder-steuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld; voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of

  • persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet; over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en ter waar-borging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die

  • worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclasse-ring, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat ver-richten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inacht-neming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen. In deze verorde-ning is dat onder meer gebeurd door op onderdelen een meer compleet beeld te geven van de rech-ten en plichten van burgers en de gemeente. Maar ook door regels te stellen over de vereiste toe-stemming van ouders dan wel wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen bij het indienen van een aanvraag (artikel 10).

Artikel 8.1.1 lid 4 van de Jeugdwet geeft de gemeenteraad daarnaast nog de bevoegdheid in de ver-ordening vast te leggen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het ge-meentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

  • via de gemeente

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI) na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • via het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)

Vrij toegankelijke en individuele voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met be-hulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan geeft het college (althans een deskundige namens het college) een besluit af en schakelt de noodzakelijke jeugdhulp in.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugd-hulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daar-bij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening (over het vrij toegankelijke en niet vrij toegankelijke deel van de voor-zieningen).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling. Gecertificeerde in-stellingen voeren de kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdre-classering uit (artikel 3.2 Jeugdwet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaat-regel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegd-heid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instan-ties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die de gecertificeerde instel-ling nodig acht ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Ook in het kader van de jeugdre-classering moet de gemeente ervoor zorgen dat de jeugdhulp wordt ingezet die de rechter, het open-baar ministerie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting of de gecertifi-ceerde instelling nodig acht. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b Jeugdwet). Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking aan welke gecertificeerde instelling de maatregel gaat uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming geeft in zijn verzoekschrift een concreet advies over welke gecertificeerde instelling dat moet zijn. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.

Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepte-ren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1 onderdeel a. afsprakenoverzicht:

Dit overzicht speelt een rol in de informatieverstrekking aan cliënt en aanbieder en is van belang bij de definitieve beoordeling van de behaalde ondersteuningsresultaten.

Lid 1 onderdeel b. algemene voorziening:

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is (althans met een beperkte toe-gangstoets) voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. De wet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een algemene of vrij toegankelijke voorziening. Ook de praktijk spreekt over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat dit de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening.

Lid 1 onderdeel c. andere voorziening:

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet, bijvoorbeeld de Wmo, de Zorgverzekeringswet (Zvw), of de Wet langdurige zorg (Wllz).

Lid 1 onderdeel d. besluit: deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 1 onderdeel e. cliënt:

In de verordening wordt gesproken over "cliënten". Dit betreffen de jeugdige en hun ouders. Zowel het begrip jeugdige als het begrip ouder is gedefinieerd in artikel 1.1 Jeugdwet. Bij de ouder gaat het om de gezaghebbende ouder, de adoptiefouder, de stiefouder of een ander die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Een pleegouder is geen ouder in de zin van de Jeugdwet.

Lid 1 onderdeel f. consultatie: De mogelijkheid om een aanbieder te consulteren.

Lid 1 onderdeel g. hulpvraag:

De hulpvraag is de behoefte aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet. Als ie-mand die behoefte heeft aan jeugdhulp zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet ko-men. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 8 van deze verordening is noodzakelijk.

Lid 1 onderdeel h. individuele voorziening:

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp.

Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is toekenning en ook een verleningsbeschikking nodig.

Lid 1 onderdeel i. ondersteuningsbehoefte:

De toegangsmedewerker stemt met de jeugdige en/of het gezinssysteem af welke behoefte er is aan ondersteuning.

Lid 1 onderdeel j. pgb: deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 1 onderdeel k. uitvoeringsbesluit: deze bepaling spreekt voor zich

Lid 1 onderdeel l. wet: deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 2:

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bij-voorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de veror-dening en de wettelijke omschrijving. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als 'jeugdhulp', 'jeugdige', 'ouder' (zie artikel 1.1 van de wet). Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onderdeel a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzienin-gen en overige (algemene) voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aan-bod van voorzieningen binnen de gemeente. Dit artikel moet daarom een zo compleet mogelijk over-zicht bieden van alle algemene en individuele voorzieningen die het college ter beschikking staan.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie artikel 1.1 van de wet). Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. De te treffen voorziening kan zowel een algemene (vrij toegankelijke) voorziening zijn als een individuele (niet vrij toegankelijke) voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Er worden lokaal, regionaal en landelijk voorzieningen getroffen en (inkoop)afspraken gemaakt en/of contracten afgesloten door gemeenten. Als basis daarvoor dienen het Regionale en het Landelijke Transitie Arrangement. Op landelijke schaal wordt onder meer de inkoop van de onafhankelijke ver-trouwenspersoon, de uitwerking van een declaratiesysteem voor Jeugd GGZ, landelijke doventolk voorziening, landelijke kindertelefoon e.d. georganiseerd. Daarnaast wordt op regionaal niveau (Sa-men 14) samenwerking gezocht in het OZJT (Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp in Twente), de cri-sisinterventie etc.

Hoofdstuk 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseer-de toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp bestaat. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de cliënt daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze jeugdhulpaanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de cliënt.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instellingen, rechter, OM of JJI

Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling, in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (zie artikel 3.5 lid 1 Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) en de selectiefunctionaris van de JJI. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze partijen no-dig achten. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b Jeugdwet).

De leveringsplicht van het college op dit punt volgt rechtstreeks uit de wet. Desondanks is deze leve-ringsplicht in de verordening weergegeven, zodat voor de burger inzichtelijk is hoe de toegang kan verlopen.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via gemeente

Dit artikel regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente.

Lid 1 regelt dat een individuele voorziening altijd wordt toegekend op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de hulpvraag van cliënten en de ingediende aanvraag (lid 2).

Lid 3 gaat over toeleiding bij crisissituaties.

Lid 4 bepaalt dat de jeugdige en/of zijn ouders die een beroep willen doen op een algemene voorzie-ning hier direct naartoe kunnen. Ze hoeven hiervoor geen aanvraag in te dienen.

Hoofdstuk 3. Procedure melding, onderzoek, aanvraag en beschikking

Ten aanzien van de aanvraagprocedure wordt aansluiting gezocht bij de procedure zoals deze in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo) is geregeld. Deze procedure begint met een mel-ding. Vervolgens start het college een onderzoek, waarvan de uitkomsten worden teruggekoppeld naar de jeugdige en/of (ouder(s). Tot slot kan een aanvraag ingediend worden. Op grond van de Awb zal een belanghebbende echter te allen tijde in staat gesteld moeten worden om een aanvraag in te dienen. Voor de praktijk betekent dit dat als een belanghebbende bij zijn melding direct een aanvraag in wil dienen, dat dit altijd mogelijk moet zijn.

Artikel 6. Melding

Een hulpvraag kan door of namens de jeugdige gemeld worden. Van deze melding wordt een ont-vangstbevestiging verstuurd.

Artikel 7. Cliëntondersteuner

De verplichting om een cliëntondersteuner te bieden is neergelegd in de Wet Maatschappelijke On-dersteuning. Met name het wijzen op de beschikbare cliëntondersteuning zal een specifieke plek gaan innemen in de procedure. Cliëntondersteuning is gedefinieerd in artikel 1.1.1. van de Wmo, en moet gratis zijn.

Artikel 8. Onderzoek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Er wordt van uit gegaan dat persoonlijk (mondeling) contact tussen de gemeente en de cliënt plaatsvindt.

In lid 1 onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het gesprek benoemd. Indien de cliënt al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de cliënt en zijn situatie te krijgen.

In lid 2 is vastgelegd dat het college de cliënt informeert over de mogelijkheden te kiezen voor een pgb. Deze informatieplicht volgt uit artikel 8.1.6 van de wet.

Lid 4 geeft het college de ruimte nadere regels vast te stellen over de inhoud van het onderzoek en de daarbij te volgen werkwijze.

Artikel 9. Advisering, consultatie en diagnostiek

In dit artikel is bepaald dat het college bevoegd is om degene door of namens wie een hulpvraag is gemeld, alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.

Met het oog op het correct en weloverwogen vaststellen van de benodigde voorziening is het tevens mogelijk om een aanbieder te consulteren of diagnostiek te laten verrichten.

Artikel 10. Aanvraag

Deze bepaling bevat nadere regels over het indienen van de aanvraag.

In het eerste tot en met het vierde lid is vastgelegd wie een aanvraag kan indienen en wie daarmee moet instemmen. Deze bepalingen zijn afgeleid van zowel het huidige artikel 7 van de Wet op de jeugdzorg als paragraaf 7.3 van de Jeugdwet dat ziet op de vereiste toestemming bij het daadwerke-lijk verlenen van jeugdhulp.

Achtergrond van deze bepalingen is dat cliënten niet altijd uit zichzelf om hulp vragen, terwijl hulp toch hard nodig kan zijn. Tevens is het college de bevoegdheid gegeven om in een aantal genoemde ge-vallen zonder (volledige) aanvraag een besluit te nemen (vierde lid).

Een aanvraag kan worden gedaan door iedere cliënt. Dit betekent dat de jeugdige, zijn (stief)ouders of anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden een aanvraag kunnen doen zowel voor henzelf als voor hun kind. Anderzijds, maar dat is vooral theoretisch, kan een jeugdi-ge ook een aanvraag doen voor hulp aan zijn ouders.

In het tweede t/m het vierde lid is bepaald in welke gevallen de aanvraag instemming behoeft van degene op wie de jeugdhulp betrekking heeft als de aanvraag door een ander is ingediend en wan-neer hier zo nodig van kan worden afgeweken. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op zorg voor een andere cliënt dan de aanvrager, behoeft de aanvraag instemming van de cliënt. Zo kan bijvoor-beeld een vader een aanvraag doen voor opvoedingsondersteuning voor hem en zijn vrouw, om hen te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen. Aangezien dit hulp is die ook moeder betreft, is haar instemming noodzakelijk. Wanneer de aanvraag wordt gedaan voor een minderjarige ouder dan twaalf jaren is diens instemming vereist, tenzij hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Als de aanvraag wordt gedaan door een minderjarige, die ouder is dan twaalf, maar jonger dan zes-tien jaren, behoeft de aanvraag instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Wanneer de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, is het voldoende als één ouder instemt met de aanvraag, tenzij de andere ouder er blijk van geeft de instemming te weigeren. In uitzonderingssituaties kan het college op aanvraag van de minderjarige, die ouder is dan twaalf jaren, zonder de instemming van zijn wette-lijke vertegenwoordiger een indicatiebesluit nemen. Dit is mogelijk als de minderjarige de zorg wel-overwogen blijft wensen. Te denken valt aan weggelopen minderjarigen waarbij de ouders weigeren in te stemmen met de aanvraag, maar ook aan situaties waarbij tussen de minderjarige en zijn ouder of verzorger verschil van inzicht bestaat over zorg die noodzakelijk is. Deze bepaling is opgenomen om de rechtspositie van de minderjarige te versterken.

Lid 6 regelt tot slot dat het college in het besluit nadere regels zal vastleggen over de aanvraagproce-dure. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan hoe de aanvraag precies moet worden ingediend en wanneer een aanvraag als compleet wordt beschouwd.

Artikel 11. Criteria voor een individuele voorziening

In artikel 2.9 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting alvast een kader gegeven. Dit kan in nadere regels verder worden uitgewerkt (lid 2).

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het ei-gen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden (lid 1 onderdeel a). Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn omgeving (artikel

2.1 onderdeel d Jeugdwet). Pas als blijkt dat cliënten er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen.

In lid 1 onderdeel b is vastgelegd dat een algemene (vrij toegankelijke) voorziening voorrang heeft boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, dan hoeft het college geen indivi-duele voorziening te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als cliënten gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (lid 1 onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijv. Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijv. het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

Artikel 12. Regels voor pgb

Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb verstrekken. In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 on-derdeel c Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura (lid 1).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening in natura (artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de wet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De cliënt kan zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

Lid 4 is een uitwerking van artikel 8.1.1 lid 3 van de wet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

In artikel 12 , vijfde lid, onderdelen c, d en e zijn de tarieven opgenomen die gelden voor zorgverleners uit het sociale netwerk. Ingaande 1 mei 2019 zullen alle personen die vanuit een overeenkomst van opdracht werken en betaald krijgen uit een persoonsgebonden budget:

  • of minimaal het minimumuurloon moeten ontvangen,

  • of gebruik moeten maken van een “verklaring” op grond van de ministeriele regeling van 27 november 2018.

Op grond van de regeling is het mogelijk om een maandelijkse vergoeding te verstrekken van maxi-maal € 141,00 per kalendermaand waarin de voorziening wordt geboden. De omvang van de geboden voorziening in de betreffende kalendermaand speelt daarbij geen rol. Het bedrag (thans € 141,00) sluit aan bij de vrijwilligersvergoeding als bedoeld in het wetsvoorstel Belastingplan 2019 en kan in de toekomst dienovereenkomstig worden aangepast.

De gemeente Oldenzaal kiest ervoor om de vergoeding voor individuele ondersteuning te handhaven op basis van het voorheen geldende tarief van € 20,00 per uur. Overeenkomstig het nieuwe Twentse model wordt dit tarief thans uitgedrukt in minuten en bedraagt dus € 0,34 per minuut.

Voor groepsgerichte ondersteuning alsmede Wonen en verblijf blijft tot en met 30 april 2019 het tarief gehandhaafd op resp. € 20,00 per dagdeel en € 30,00 per maand. Ingaande 1 mei 2019 geldt voor deze voorzieningen een vergoeding overeenkomstig de ministeriele regeling van 27 november 2018. De gemeente Oldenzaal kiest daarbij voor het systeem van een vaste maandelijkse vergoeding per kalendermaand waarin de voorziening wordt ingezet, onafhankelijk van de omvang van die voorzie-ning in die maand..

In het zesde lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsge-bonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan.

Tot slot verplicht lid 7 het college in het besluit nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb evenals de voorwaarden en verplichtingen rondom het pgb.

Artikel 13. Beschikking

Indien de cliënt een aanvraag bij het college indient (artikel 10) of als overeenkomstig artikel 3 lid 2 verwijzing door de arts heeft plaatsgevonden, moet het college een schriftelijke beschikking opstellen. Hiertegen kan de cliënt bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de wet (artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb wordt hiertoe aangepast).

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volle-dig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Hoofdstuk 4. Herziening, Intrekking, terugvordering en controle

Artikel 14. Herziening, intrekking en terugvordering

Lid 1 regelt in welke gevallen het college een besluit tot het verlenen van een individuele voorziening kan intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de wet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb’s. Deze bepaling in de verordening breidt dit uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een ‘kan’- bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Intrekking of herziening van een jeugdhulp-voorziening kan leiden tot de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verstrekt. Lid 2 regelt dat het college in dat geval bevoegd is de geldswaarde van de teveel of ten onrechte verstrekte voorziening en/of pgb terug te vorderen. Terugvordering is niet gere-geld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Artikel 15. Controle

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

Hoofdstuk 5. Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 16.Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinder-beschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbe-schermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uit-voering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

De inkoop van zorg vindt voor de gemeente Oldenzaal plaats binnen het regionaal samenwerkings-verband OZJT/Samen14. In de inkoopbestekken die OZJT/Samen14 hanteert zijn specifieke kwali-teitseisen en criteria opgenomen die ook zien op de borging van een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit. In deze bepaling wordt dan ook verwezen naar de eisen die op dit vlak zijn opgenomen in de inkoopbestekken.

Hoofdstuk 6. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugd-zorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke ver-eisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het landelijke Uitvoeringsbesluit Jeugdwet (AmvB) wordt een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 18. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het alge-meen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedra-gingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klacht-behandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de be-voegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enke-le bepaling worden volstaan. In deze verordening is daartoe een algemene bepaling opgenomen om te voorkomen dat als de verordening over klachten wijzigt deze verordening ook aangepast moet worden.

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten cliënten zich richten tot de instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 19. Inspraak en medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waar-onder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

Lid 1 verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugd-beleid als op andere terreinen. De gemeente Oldenzaal wijst in deze verordening de adviescommissie Participatie aan als adviesorgaan dat betrokken wordt bij de voorbereiding en ontwikkeling van het jeugdbeleid.

In lid 4 wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 20. Nadere regels en hardheidsclausule

Lid 1 biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Lid 3 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepa-lingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rech-ten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behande-ling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid opgenomen.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.