Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater (Beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater 2019)

Geldend van 11-10-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater (Beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater 2019)

Het college van de gemeente Oldenzaal;

gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid, titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 27 en 28 van de Participatiewet (PW);

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater 2019

Artikel 1. Verlaging in verband met woonsituatie

Het college maakt gebruik van de verlagingsmogelijkheid zoals bepaald in artikel 27 van de Participatiewet. De uitkering wordt verlaagd met:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm als voor de uitkeringsgerechtigde woonkosten geheel ontbreken;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm als voor de uitkeringsgerechtigde woonkosten gedeeltelijk ontbreken.

Artikel 2. Norm voor schoolverlaters

Voor schoolverlaters gelden gedurende de eerste zes maanden afwijkende normen.

  • 1.

    De norm voor een thuiswonende schoolverlater wordt overeenkomstig artikel 28 van de wet vastgesteld op 30% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    De norm voor een uitwonende schoolverlater wordt overeenkomstig artikel 28 van de wet vastgesteld op 50% van de gehuwdennorm.

Artikel 3. Inwerkingtreding

  • 1. De beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater (geldend op 1 januari 2015) wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2019.

  • 2. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2019.

Artikel 4. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater 2019’.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 1 oktober 2019

Het college van burgemeester en wethouders

de secretaris

de burgemeester  

Toelichting behorende bij het Beleidsregel verlaging in verband met woonsituatie en schoolverlater 2019 (vastgesteld bij besluit van het college van 1 oktober 2019)

Artikel 1. Verlaging in verband met woonsituatie

Burgemeester en wethouders verlagen de norm op grond van artikel 27 Participatiewet als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. Als een uitkeringsgerechtigde helemaal geen woonkosten heeft verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gehuwdennorm. Dak- en thuislozen vallen ook onder deze bepaling. Alleen als een dak- en thuisloze regelmatig aantoonbare kosten maakt voor dak- en thuislozenopvang, dan stellen burgemeester en wethouders de verlaging vast op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB.

Als woonkosten gedeeltelijk ontbreken, verlagen burgemeester en wethouders de norm met 10 procent van de gehuwdennorm. Dit speelt bijvoorbeeld in situaties waarin de kosten van huur of hypotheek van de uitkeringsgerechtigde worden betaald door de ex-partner. Vaak blijven de overige woonkosten, zoals aan de woning gerelateerde verzekeringen en heffingen, gas, water en licht, dan nog wel voor rekening van de uitkeringsgerechtigde.

Het is formeel niet mogelijk de norm van een belanghebbende op wie de kostendelersnorm van toepassing is te verlagen wegens het hebben van lagere woonkosten. Op grond van artikel 27 Participatiewet kan uitsluitend de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, worden verlaagd. In een situatie waarbij sprake is van kosten delen, dient de van toepassing zijnde bijstandsnorm berekend te worden op grond van artikel 22a Participatiewet.

Artikel 2. Norm voor schoolverlaters

Op grond van artikel 28 van de wet kan het college voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding de norm gedurende maximaal zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lagere vaststellen, als voor het onderwijs of beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wtos.

De uitkeringsgerechtigde stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Burgemeester en wethouders stemmen daarom de uitkering voor schoolverlaters zoveel mogelijk af op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De bedoeling van deze norm is de schoolverlater financieel te stimuleren richting arbeidsmarkt, overeenkomstig de gedachte van werk boven uitkering.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.