Regeling vervallen per 01-07-2021

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent het uitvoeren van Bijzondere Bijstand

Geldend van 14-10-2020 t/m 30-06-2021

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent het uitvoeren van Bijzondere Bijstand

Algemeen

De wijze waarop de verlening van bijstand voor bijzondere noodzakelijke bestaanskosten (kortweg: bijzondere bijstand) lokaal plaatsvindt, wordt in hoofdzaak door de gemeente zelf bepaald. De bijzon-dere bijstand heeft het karakter van een op de individuele omstandigheden afgestemde voorziening voor bijzondere bestaanskosten. Als er sprake is bijzondere omstandigheden waardoor iemand hoge-re kosten heeft dan waarin (een inkomen ter hoogte van) de algemene bijstand voorziet, kan bijzon-dere bijstand worden verleend.

De bijstand van deze kosten is niet genormeerd; de gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de noodzaak en hoogte van de bijzondere bijstand. Daartoe moeten uitvoeringsre-gels worden vastgesteld.

Bij dit besluit hoort tevens een vergoedingenlijst waarvan de bedragen jaarlijks geactualiseerd wor-den.

Definitie bijzondere bijstand

De definitie van bijzondere bijstand is te vinden in artikel 5 sub d en artikel 35 Participatiewet:

De bijstand die wordt verstrekt voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de Individuele inko-menstoeslag , de Individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer be-draagt dan de bijstandsnorm (draagkracht).

Het recht op bijzondere bijstand voor bepaalde kosten hangt dus af van de omstandigheden in het individuele geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Het kan hierbij om zeer diverse kostensoorten gaan. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het recht op bijzondere bijstand niet naar kostensoort is begrensd.

Voorliggende voorziening

Ingevolge artikel 15 Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan wor-den gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passen te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Onder voorliggende voorziening wordt verstaan elke voorziening buiten de Participatiewet waarop aanspraak bestaat ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

Hieruit volgt dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt als een voorziening noodzakelijk is, maar een voorliggende voorziening toch geen vergoeding geeft (bijvoorbeeld om budgettaire reden).

Als de voorliggende voorziening de kosten echter als niet noodzakelijk beschouwt, dan bestaat er in principe ook geen recht op bijzondere bijstand.

Als een aanvraag bijzondere bijstand wordt afgewezen omdat de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, dan dient vast te staan dat de aanvrager ook daadwerkelijk een be-roep kan doen op deze voorliggende voorziening. Als de aanvrager bijvoorbeeld niet meer kan aan-vragen bij de voorliggende voorziening omdat hij te laat is, dan kan de aanvraag niet worden afge-wezen met de motivering dat hij een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Onderzocht moet dan worden of de aanvrager verwijtbaar heeft gehandeld en of de bijzondere bijstand daarom ook moet worden afgewezen. Daarnaast kan bezien worden of de bijzondere bijstand als lening ver-strekt moet worden.

Doelgroep

Alle inwoners van Oldenzaal die op het moment van aanvraag een inkomen hebben waaruit de bij-zondere noodzakelijke kosten niet kunnen worden voldaan, kunnen een aanvraag indienen. Studenten behoren niet tot de doelgroep als het gaat om Individuele inkomenstoeslag en de collectieve ziekte-kostenverzekering.

Draagkracht

Onder draagkracht wordt verstaan dat gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat een bepaalde grens te boven gaat. Men wordt in staat geacht met de draagkracht een gedeelte van de kosten zelf te voldoen. De vaststelling van de draagkracht vindt plaats met inachtneming van de volgende pun-ten:

  • Het in aanmerking te nemen vermogen

    Als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen ingevolge de Partici-patiewet, dan wordt dit vermogen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draag-kracht. Er geldt een uitzondering voor de vervanging/aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en de kosten van woninginrichting. Als men aan de overige voorwaarden voldoet geldt hiervoor een vermogensvrijlating van twee keer de voor hen geldende bijstandsnorm (zie: onderdeel kos-tensoorten). Voor autobezit geldt een extra vrijlating van € 7.000,00, aangezien een auto tot die waarde als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

  • Er wordt rekening gehouden met het inkomen na beslag en WSNP waarover cliënt daadwerkelijk kan beschikken (CRvB). Dit geldt niet indien er een schuldregeling in het kader van een minnelijk traject is gesloten.

  • Het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstands-norm.

  • Een eventueel verstrekte Individuele inkomenstoeslag wordt niet meegenomen bij de vaststelling van de draagkracht.

Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt vastgesteld voor een jaar en gaat in op de eerste van de maand waarin bijzon-dere bijstand wordt aangevraagd. De draagkracht dient binnen het jaar te worden gebruikt. Als met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt aangevraagd gaat de draagkracht in op de eerste van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (dus ook met terugwerkende kracht).

Draagkrachtpercentage

Bij een inkomen tot 110% van de betreffende bijstandsnorm wordt geen draagkracht aanwezig ge-acht. Dat betekent dat de bijzondere kosten volledig met bijzondere bijstand kunnen worden vergoed. De betreffende bijstandsnorm wordt berekend met toepassing van het kostendelersprincipe (artikel 22a Participatiewet). Bedraagt het inkomen meer dan 110% van de bijstandsnorm, dan wordt de draagkracht vastgesteld op 25% van de inkomensoverschrijding. Dat houdt in dat 75% van het in-komen boven 110% van de betreffende bijstandsnorm wordt vrijgelaten. Dat betekent dat bij aanvra-gers van bijzondere bijstand, die over een inkomen anders dan bijstand beschikken, een beoordeling van de kostendelersnorm dient plaats te vinden, voordat de draagkracht kan worden vastgesteld. Voor de berekening van de draagkracht kan gebruik worden gemaakt van het berekeningsmodel (Bijlage 1).

Voor de kosten in verband met bewindvoering, mentorschap en/of curatele geldt een afwijkende be-rekening. Voor deze kosten geldt dat de draagkracht wordt berekend op basis van 100% van het inkomen boven 110% van de bijstandsnorm (Bijlage 2).

Draagkrachtberekening

Ten aanzien van de draagkrachtberekening zijn een aantal bijzonderheden te onderkennen:

  • Met ingang van 1 augustus 2018 is de aftrek buitengewone lasten komen te vervallen. Overwe-ging daarbij is dat iedereen een beroep kan doen op een inkomensafhankelijke huurtoeslag, zodat er geen grond is om aan te nemen dat er buitengewone woonlasten zijn.

  • Beslag en WSNP leidt tot een lager besteedbaar bedrag, en dus een lagere draagkracht. Hieron-der wordt verstaan alles wat onder een schuldtraject is vastgesteld, en niet de eigen afgesproken betalingsregelingen.

  • Inkomen waar beslag op ligt wordt daarom niet in aanmerking genomen bij de draagkrachtbere-kening.

  • Indien er sprake is van een WSNP-traject wordt de draagkracht berekend over de middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk kan beschikken. Het gaat dan om het vrij te laten be-drag (vtlb), zijnde de beslagvrije voet en verhogingen op grond van het vtlb-rapport. Sinds 1 juli 2019 is in het Vtlb-rapport opgenomen dat de rechter-commissaris het vtlb kan verhogen in ver-band met kosten beschermingsbewind als de maatregel noodzakelijk wordt geacht voor een goed verloop van de regeling én als de schuldenaar aantoont dat geen gratis voorziening beschikbaar is en/of de aanvraag voor bijzondere bijstand is afgewezen.

  • Inhoudingen in het kader van een minnelijk schuldentraject leiden niet tot een lager beschikbaar inkomen. Vanuit het vrijwillige oogpunt wordt deze schuldregeling niet gelijkgesteld aan een wet-telijk WSNP-traject.

  • Bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering kan voor de duur van maximaal een jaar toegekend worden. Overige periodieke bijzondere bijstand kan voor een langere periode toege-kend worden. Hiervoor geldt wel dat er jaarlijks een controle plaatsvindt ten aanzien van de draagkracht.

Drempelbedrag

Op grond van artikel 35, tweede lid Participatiewet kan de gemeente een drempelbedrag hanteren (in 2019: max. € 134-). Bij de verlening van bijzondere bijstand wordt in de gemeente Oldenzaal geen drempelbedrag toegepast. Hierop geldt één uitzondering, namelijk kosten voor bewindvoering (zie vergoedingenlijst).

Op het moment dat zich incidentele kosten voor bewindvoering voordoen (bijvoorbeeld intakekosten), dan zal het drempelbedrag eerst verrekend worden met deze incidentele kosten.

Voor de periodieke kosten gaan we uit van een maandelijkse verrekening. Als zich geen incidentele kosten voordoen dan komen de gedeclareerde nota’s van de periodieke kosten pas voor bijstand in aanmerking indien en voor zover zij 1/12-e deel van het drempelbedrag overschrijden. Bij voortijdige beëindiging wordt dit niet gecorrigeerd.

Aanvraagtermijn

Bijzondere bijstand moet zo snel mogelijk worden aangevraagd. Er moet altijd een bewijsstuk van de gemaakte kosten worden overgelegd.

Uitzonderingen op deze beleidslijn zijn de verlening van bijzondere bijstand voor incidentele kosten zoals verhuis- en inrichtingskosten (inclusief de kosten van duurzame gebruiksgoederen) en be-windvoering. Voor de verhuis- en inrichtingskosten zal klant wel vooraf een aanvraag in moet dienen. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van deze kosten vast te stellen. Ten aanzien van bijzondere bijstand voor bewindvoering wordt bepaald dat er maximaal één maand met terugwerkende kracht toegekend kan worden.

Kostensoorten

De volgende kostensoorten kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

1. Woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen

Als algemene regel geldt dat de kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen dienen te worden voldaan uit de algemene bijstand (of een ander inkomen) door middel van reservering vooraf (sparen) of achteraf (lenen). Als dat niet mogelijk is kan voor de noodzakelijke kosten bijstand worden verstrekt op de volgende manieren:

  • 1.

    als borgstelling voor een bij de (Stads)bank af te sluiten lening;

  • 2.

    als leenbijstand;

  • 3.

    om niet.

Als het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm dient het meerinkomen evenals het aanwezige vermogen volledig te worden ingezet. Indien het aflossingsbedrag dat in de bijstandsnorm is begre-pen (5%) alsmede het meerinkomen onvoldoende is om de aflossing te bekostigen, is bijzondere bijstand mogelijk ter hoogte van het verschil.

Ad.1

In bepaalde situaties is de Stadsbank alleen bereid een lening te verstrekking indien de gemeente borg staat voor de te verstrekken lening. Dit geniet dan de voorkeur, omdat de Stadsbank ten op-zichte van de Participatiewet een voorliggende voorziening is.

Ingevolge artikel 51 Participatiewet bestaat de mogelijkheid om aanvullende bijstand te verstrekken voor rente en aflossing van een lening bij de Stadsbank, indien de aflossingsverplichting, in verband met de hoogte van de lening, het maximale aflossingsbedrag (5% van de bijstandsnorm) te boven gaat.

Mede in verband met de hoge (rente)kosten die hieraan verbonden zijn, hanteert de gemeente Ol-denzaal de volgende werkwijze:

  • De Stadsbank verstrekt een maximale lening ter hoogte van de aflossingscapaciteit over een periode van 3 jaar. Voor zover betrokkene noodzakelijk behoefte heeft aan een hoger bedrag, zal door de gemeente Oldenzaal een aanvullende bijstand tot dat noodzakelijke bedrag worden toegekend. De aanvullende bijstand wordt gedurende de eerste 3 jaren als leenbijstand ver-strekt, waarbij de aflossing voorlopig op nihil wordt gesteld. Indien gedurende de looptijd van de lening de persoonlijke en/of financiële omstandigheden wijzigen, kan dat leiden tot het tus-sentijds opleggen van een aflossing t.b.v. de lening bij de gemeente Oldenzaal. Na afloop van de driejaarstermijn wordt bezien of de leenbijstand kan worden omgezet in bijstand om niet.

Er worden dus geen betalingen meer verstrekt voor rente en aflossing van de leningen bij de Stads-bank, zodat in voorkomende gevallen geen borgstelling meer nodig is. Bij voortijdige verhuizing naar een andere gemeente houdt zowel de Stadsbank als de gemeente Oldenzaal een vordering op be-trokkene.

Ad. 2

Bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening (leenbijstand) is slechts mogelijk indien geen le-ning afgesloten kan worden bij de Stadsbank en de noodzaak vaststaat.

In de Handleiding Debiteuren is de aflossingsverplichting en –duur bepaald.

Ad. 3

In bijzondere individuele situaties kan bijzondere bijstand om niet worden verleend. Maar pas als de eerder genoemde mogelijkheden ((Stads)bank, lening, leenbijstand) niet aan de orde zijn.

Hierop geldt één uitzondering: voor de vervanging van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (met name: wasmachine, koelkast, stofzuiger) kan onder de volgende voorwaarden bijstand om niet worde verstrekt:

  • reserveringsmogelijkheden in het verleden hebben ontbroken en de aflossingscapaciteit is naar de toekomst al volledig ingezet, zonder dat dit het gevolg is geweest van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • personen met tenminste drie jaar een minimuminkomen (110%) en onvoldoende eigen middelen, worden niet in staat geacht de vervanging van de meest noodzakelijke goederen zelf te bekosti-gen of hiervoor een lening af te sluiten;

  • uit onderzoek moet blijken dat het tegoed op de betaalrekening en/of spaarrekening ontoereikend is om de aanschaf te bekostigen; een bedrag ter hoogte van twee keer het geldende normbedrag per kalendermaand genoemd in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 Participatiewet wordt vrijgela-ten;

  • er moet sprake zijn van het voeren van een zelfstandig huishouden;

  • gelet op de gemiddelde levensduur van duurzame gebruiksgoederen kan eens per 8 jaar bijstand worden verstrekt;

  • de reparatiekosten wegen niet op tegen de resterende levensduur.

Voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de Vergoedingenlijst bijzondere bijstand.

Indien de periode van 3 jaar voorafgaand aan de bijstandsaanvraag is onderbroken door een periode van zes maanden of langer, gedurende welke periode een inkomen is ontvangen boven de bijstands-norm, dan gaat de periode van drie jaar daarna opnieuw in.

Bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand om niet wordt het eventuele meerinkomen, indien er sprake is van een onderbreking met een periode korter dan zes maanden, buiten beschouwing gela-ten, zulks om te voorkomen dat dit een belemmering zou kunnen zijn voor het aanvaarden van werk.

De grens is gelegd op zes maanden omdat verondersteld mag worden dat indien de periode dat men de beschikking heeft over een inkomen boven de bijstandsnorm langer is dan zes maanden, er ruim-te is om te reserveren voor de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen.

2. Medische kosten

In het kader van armoedebestrijding en het terugdringen van het niet-gebruik van bepaalde voorzie-ningen is bij zorgverzekeraar Menzis een collectieve aanvullende verzekering afgesloten voor alle Oldenzaalse minima met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm, het Garantpakket.

In het pakket van deze collectieve verzekering is een aantal kosten opgenomen die voorheen uit de bijzondere bijstand werden vergoed. Deze verzekering heeft het wenselijk gemaakt de verstrekkin-gen van de basisverzekering en de bijzondere bijstand af te stemmen. Het is daarom niet meer mo-gelijk om bijzondere bijstand te verstrekken voor (eigen bijdragen van) medische kosten die zijn op-genomen in het Garantpakket. Uitzondering hierop zijn personen met een inkomen hoger dan 130% van de bijstandsnorm, maar die vanwege WSNP of beslag beschikken over een inkomen lager dan 110% van de bijstandsnorm. Voor deze doelgroep kan eventueel wel bijzondere bijstand verstrekt worden voor medische kosten, omdat zij zich niet collectief kunnen verzekeren. Voor de (hoogte van de) vergoedingen zal dan aangesloten worden bij de laagste aanvullende collectieve verzekering van Menzis.

De inhoud van het Garantpakket wordt jaarlijks regionaal vastgesteld in overleg met Menzis. Voor de actuele vergoedingen wordt verwezen naar de Vergoedingenlijst.

Begrippen

Voorliggende voorziening

Bijzondere bijstand kan worden toegekend voor noodzakelijke kosten waarvoor geen toereikende voorliggende voorziening bestaat. In relatie tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor medi-sche kosten is de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet de belangrijkste voor-liggende voorziening. De kostensoorten die in de basisverzekering zijn opgenomen zijn kosten die zonder meer als noodzakelijk worden beschouwd. Een en ander impliceert dat medische kosten die niet in de basisverzekering zijn opgenomen, strikt genomen niet als noodzakelijk worden beschouwd en niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Overigens is er op het terrein van de ziekte-kosten nog een aantal voorliggende voorzieningen zoals de Wlz en de Wmo.

Aanvullende verzekering

Naast de van overheidswege gecreëerde voorzieningen waar de burger een beroep op kan doen, heeft hij de mogelijkheid zich te verzekeren tegen het risico van (hoge) kosten. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering past hierin. Naast het begrip voorliggende voorziening kent de Partici-patiewet het begrip: ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid'. De wetgever gaat ervan uit dat de burger van eigen verantwoordelijkheid blijk geeft, door zich te verzekeren tegen normaal gangba-re risico's. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering en in dit geval het Garantpakket wordt gezien als een daad van genoegzaam besef. Als de klant daarin tekort schiet, heeft dit gevolgen voor het recht op bijzondere bijstand. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die niet willen en mensen die niet kunnen afsluiten.

Bijzondere bijstand en de basisverzekering

De Participatiewet biedt de mogelijkheid bijzondere bijstand toe te kennen indien de voorliggende voorziening een bepaalde kostensoort niet volledig of maar voor een bepaalde periode vergoedt. De noodzaak van de verstrekking staat hierbij niet ter discussie, maar de overheid heeft, doorgaans om budgettaire redenen, ervoor gekozen de vergoeding te beperken. Er is dan sprake van een eigen bijdrage voor de verzekerde.

Bijzondere bijstand is niet mogelijk wanneer in de voorliggende voorziening het te vergoeden bedrag nadrukkelijk aan een maximum is verbonden. In een dergelijk geval is de overheid van mening dat met dit maximumbedrag de kosten adequaat worden vergoed. De voorliggende voorziening wordt in dat geval als toereikend beschouwd. Voor de meerkosten is dan ook geen bijzondere bijstand moge-lijk.

Eigen risico basisverzekering

Uitgangspunt van de zorgverzekering is dat door de zorgtoeslag het stelsel voor iedereen betaalbaar is. Dat betekent dat voor het verplicht eigen risico geen bijzondere bijstand kan worden verleend.

Ten gevolge van het afschaffen van de landelijke compensatieregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten (CER en Wtcg) hebben gemeenten extra budget gekregen om deze doelgroep te compenseren. Het Garantpakket 3 is hierdoor zodanig uitgebreid dat de meest voorkomende kosten-soorten worden vergoed; dat geldt ook voor het eigen risico.

Naast het verplicht eigen risico maakt de Zorgverzekeringswet het mogelijk dat verzekerden kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Als de verzekerde hiervoor kiest moet dit zelf worden opgevangen en wordt voor dit eigen risico geen bijzondere bijstand verstrekt.

Bijzondere bijstand en het Garantpakket

De kosten die in de aanvullende verzekering zijn opgenomen zijn strikt juridisch gezien in het kader van de bijzondere bijstand niet als noodzakelijke medische kosten aan te merken. Vanuit die optiek ligt het dan ook niet op de weg van de gemeente aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken wanneer de vergoedingen in het aanvullende pakket de gemaakte kosten niet volledig dekken.

Niet willen deelnemen

Wanneer cliënten geen gebruik willen maken van de collectieve verzekering, kunnen zij geen aan-spraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten die in het Garantpakket zijn opgenomen.

Niet kunnen deelnemen

Wanneer iemand niet kan deelnemen ligt dit uiteraard anders. Bij de aanvraag bijzondere bijstand moet beoordeeld worden of er sprake is van niet kunnen of niet willen deelnemen aan het Garantpak-ket. Als er reden is om bijzondere bijstand te verstrekken, dan wordt deze gebaseerd op de vergoe-dingen die het Garantpakket biedt.

Eigen beleid

De gemeente heeft een zekere vrijheid zelf beleid te formuleren over de vraag welk niveau van ver-goedingen voor ziektekosten zij wenselijk acht voor haar inwoners. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat er een consistent pakket aan vergoedingen ontstaat dat uitvoerbaar is, de betrokkenen duidelijkheid biedt en recht doet aan wet- en regelgeving.

In dat kader zijn in de bijgaande Vergoedingenlijst enkele medische kosten opgenomen die noodza-kelijk worden geacht. Voor die kosten kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt als aanvragers niet kunnen deelnemen aan het Garantpakket en in zeer bijzondere situaties. In beide gevallen is extra onderzoek nodig.

3. Woonkosten

3.1 Algemeen

Woonkosten zijn algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die uit het inkomen en de eventue-le huurtoeslag moeten worden voldaan. In een aantal situaties zijn de woonlasten zo hoog, dat een aanvulling op het inkomen nodig is. Voor de Participatiewet is de Wet op de huurtoeslag een voorlig-gende voorziening die, gezien aard en doel, toereikend en passend is. Als het actueel inkomen daalt, wordt de huurtoeslag hierop aangepast. Als er recht bestaat op huurtoeslag is bijzondere bijstand dus niet mogelijk.

Alleen in bijzondere individuele omstandigheden, wanneer men niet in aanmerking komt voor huur-toeslag en waarbij de huisvesting in gevaar komt, kan een tijdelijke woonkostentoeslag (WKT) als bijzondere bijstand worden verstrekt als:

  • -

    De huurprijs boven de maximum huurgrens ligt (zie 3.2);

  • -

    De woonlasten van de eigen woning meer bedragen dan de basishuur (zie 3.3 t/m 3.5).

De woonkostentoeslag wordt berekend aan de hand van het inkomen en vermogen, de hoogte van de woonkosten en de huishoudsituatie.

Voor de wijze van berekening wordt gebruik gemaakt van het “Formulier Woonkostentoeslag” van Schulinck. Indien er sprake is van een eigen woning dan wordt tevens rekening gehouden met de bedragen voor onderhoudskosten die jaarlijks door Stimulansz worden vastgesteld.

3.2 Huurprijs boven de maximum huurgrens

In de situatie waarbij de rekenhuur de maximale huurgrens overstijgt en er geen recht bestaat op een huurtoeslag, is een WKT mogelijk uiterlijk voor 6 maanden. De berekeningsmethodiek (formulier woonkostentoeslag van Schulinck) komt overeen met de berekening van de huurtoeslag. Daarnaast is de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid Participatiewet, niet van toe-passing. Dat betekent dat het eigen vermogen eerst ingezet moet worden om de woonlasten zelf te voldoen. Wel kan een bedrag van twee keer het geldende normbedrag genoemd in Hoofdstuk 3, pa-ragraaf 3.2 en 3.3 Participatiewet worden vrijgelaten.

Aan de bijstandsverlening zijn de volgende verplichtingen verbonden:

  • binnen een maand na aanvraag inschrijven als woningzoekende bij de WBO voor goedkopere woonruimte;

  • het accepteren van woonruimte: de huur moet minder bedragen dan de maximum huurgrens.

Men krijgt de mogelijkheid om binnen 6 maanden goedkopere woonruimte te zoeken. Deze termijn kan de gemeente telkens met 3 maanden verlengen, als buiten eigen toedoen nog geen goedkope-re huisvesting is gevonden. Om voor verlenging in aanmerking te komen moet men kunnen aanto-nen dat men:

  • staat ingeschreven bij de WBO;

  • heeft gereageerd op vrijkomende huurwoningen.

Als men zich niet aan de opgelegde verplichting houdt, beëindigt de gemeente de WKT. Dit geldt ook als men zelf de kosten boven de maximale huurgrens voor zijn rekening wil nemen.

3.3 Eigen woning

Personen met een eigen woning kunnen ook voor WKT in aanmerking komen. De vermogensvrijla-ting als bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid Participatiewet is niet van toepassing. Dat betekent dat het eigen vermogen eerst ingezet moet worden om de woonlasten zelf te voldoen. Wel kan een bedrag van twee keer het geldende normbedrag genoemd in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 Parti-cipatiewet worden vrijgelaten. De regels voor krediethypotheek zijn van toepassing.

Zoals hiervoor vermeld is de vermogensvrijlating als bedoeld in de Participatiewet niet van toepas-sing. De reden hiervan is dat betrokkene met het eigen vermogen in staat wordt geacht de woonlas-ten van de eigen woning te voldoen. Dat geldt ook voor het vermogen dat in de woning aanwezig is.

Dat betekent dat indien de waarde van de woning meer bedraagt dan de hypotheekschuld, de even-tueel te verstrekken woonkostentoeslag wordt verstrekt in de vorm van een geldlening (artikel 48, lid 2, onder a Participatiewet). Is er sprak van een krediethypotheek dan wordt ook de woonkosten-toeslag daarin meegenomen.

Zodra de woning is verkocht of de uitkering wordt beëindigd moet de lening worden afgelost. De overwaarde in de woning kan worden gebruikt om de bijstand terug te betalen c.q. de lening af te lossen.

3.4 Woonkosten eigen woning boven de huurgrens

Als de totale netto woonkosten (woonkosten minus belastingteruggave en rijkssubsidie) hoger zijn dan de maximale huurgrens, is aan de bijstandverlening de verplichting verbonden dat men op zoek gaat naar woonruimte met woonkosten die onder die huurgrens liggen.

Hiertoe moet betrokkene binnen 1 maand na aanvraag de eigen woning bij een erkend makelaar te koop hebben aangeboden.

De aanvrager krijgt 12 maanden de tijd om andere woonruimte te verkrijgen, waarvan de lasten niet meer bedragen dan de maximale huurgrens. Deze termijn kan steeds met 3 maanden worden verlengd, als buiten eigen toedoen nog geen goedkopere huisvesting is gevonden. Om voor verlenging in aanmerking te komen moet men kunnen aantonen dat:

  • de woning nog steeds bij een erkend makelaar te koop staat aangeboden;

  • de vraagprijs van de eigen woning in overeenstemming is met de marktprijs; hierbij kan de WOZ waarde als uitgangspunt dienen;

  • de verkoper moet de verkoopprijs aanpassen aan de recente ontwikkelingen op de huizenmarkt.

Als men zich niet aan de opgelegde verplichting houdt, beëindigt de gemeente de WKT. Dit geldt ook als men zelf de kosten boven de maximale huurgrens voor zijn rekening wil nemen.

3.5 Woonkosten eigen woning

Als woonkosten worden in aanmerking genomen: hypotheekrente, brand- en opstalverzekering, ei-genaargedeelte onroerende zaakbelasting, rioolrecht (eigenaargedeelte), waterschapslasten (ei-genaargedeelte) en onderhoudskosten (volgens normen Stimulansz).

De hypotheekrente kan de aanvrager in mindering brengen op het belastbaar inkomen en vormt een mogelijkheid voor een teruggaaf. Bij de toekenning van een WKT geldt de voorwaarde dat de aanvrager bij de belastingdienst een (actuele) voorlopige teruggaaf aanvraagt. Een bewijs hier-van moet vóór toekenning van de bijstand worden ingeleverd. (Desgewenst kan het team BUA een proefberekening maken van de actuele belastingteruggaaf).

Als de aanvrager achteraf een teruggave ontvangt, controleert de gemeente of (een deel van) de teruggave verband houdt met de voor de woonkosten verstrekte bijzondere bijstand. Als dit het geval is zal er een terugvordering / verlaging van de WKT plaatsvinden. Als men geen voorlopige terug-gaaf aanvraagt, kan dit aanleiding zijn om de WKT op te schorten, te beëindigen en terug te vorde-ren.

Bij het vaststellen van de woonkosten wordt geen rekening gehouden met de aflossingen en met de premie levensverzekering die vaak gekoppeld is aan een hypothecaire geldlening.

Het is van belang –vooral bij aanwezigheid van een tweede hypotheek– na te gaan voor welke doel-einden een hypotheek is bestemd. Blijkt (een gedeelte van) de hypothecaire lening te zijn afgesloten voor andere doeleinden dan de aankoop van het eigen huis, bijv. voor financiering van een auto, ca-ravan, woninginrichting of verbouwing, dan kan voor dat gedeelte geen woonkostenvergoeding wor-den toegekend. De hypotheek is dan (voor een deel) te vergelijken met een consumptief krediet.

4. Schulden

Algemeen

Vanaf 1 juli 2012 is schuldhulpverlening voor de gemeente een wettelijke taak geworden. De ge-meente moet binnen bepaalde termijnen bij financiële problemen in actie komen als men om hulp vraagt. Als door eigen toedoen vervolgens de hulpverlening wordt gestaakt wordt men voor een pe-riode van twee jaar uitgesloten van hulpverlening.

Bij schulden is sprake van een verstoorde betalingsrelatie tussen schuldeiser en schuldenaar. De gemeente is hierin geen partij en wil dat ook niet worden. Wij zijn wel bereid te bemiddelen tussen schuldenaar en schuldeiser, maar alleen wanneer beide partijen hun verantwoordelijkheid willen ne-men om het probleem op te lossen. Wij willen het probleem niet overnemen.

Met een sluitende samenwerking, effectieve preventie en vroegtijdige signalering kunnen schulden vaker worden voorkomen.

Bijstand

Kosten die de afbetaling van schulden betreffen kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van de wet. De overheid biedt via de Participatiewet iedere burger immers de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien.

De Participatiewet bepaalt daartoe in artikel 13, eerste lid, dat degene die bijstand vraagt ter gedeel-telijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schulden-last, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.

In afwijking van het bepaalde in voornoemd artikel 13 kan het college ingevolge artikel 49 bijzondere bijstand verlenen:

  • in de vorm van borgtocht en

  • indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de borgtocht geen uitkomst biedt in de vorm van bijstand.

Daarnaast is het ook mogelijk om bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening of borgtocht indien het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft (artikel 48).

Een schuld wordt in het algemeen niet aangemerkt als een zeer dringende reden. Er moeten dusda-nig voor de persoon of het gezin dreigende omstandigheden zijn, die leiden tot onbedoelde en/of on-gewenste effecten. Denk hierbij aan een groot maatschappelijk afbreukrisico indien er geen bijstand wordt verleend voor de schuld. Dit zou het geval kunnen zijn bij een huurschuld bij een gezin met jonge kinderen.

De oorzaak van het ontstaan van de schuld kan tevens van belang zijn om te bepalen of bijstand kan worden verleend en in welke vorm (lening of “om niet”).

Als er bijvoorbeeld sprake is van een plotselinge onvoorzienbare inkomensdaling waardoor er een schuld is ontstaan hoeft er immers geen sprake te zijn van een tekortschietend besef van verant-woordelijkheid. Het kan ook zijn dat de huurschuld is ontstaan in een periode dat slechts werd be-schikt over een inkomen onder bijstandsniveau en daarnaast onvoldoende middelen beschikbaar waren om de huur te voldoen.

5. Aanvulling op algemene bijstand aan jongeren

Omdat de ouders onderhoudsplichtig zijn voor jongeren tot 21 jaar ligt de basisnorm aanzienlijk lager dan bij personen van 21 jaar en ouder (artikel 20 Participatiewet). In bepaalde situaties kan de ge-meente extra bijstand verlenen in de vorm van bijzondere bijstand. Dit kan noodzakelijk zijn als:

  • de middelen van de ouders niet toereikend zijn;

  • de jongere zijn aanspraak op de onderhoudsplicht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde kan maken. In dat geval kan de gemeente de verstrekte bijstand wel op de ouders verhalen.

Inrichting

Voor de vaststelling of de accommodatie van verblijf als inrichting in de zin van de Participatiewet aangemerkt moet worden, wordt aangesloten bij de richtlijn van de gemeente Enschede (zie Schulinck). In hoofdlijn betekent dit dat ziekenhuizen; psychiatrische instellingen en beschermd wonen wél als PW-inrichting worden aangemerkt, maar blijf-van-mijn-lijfhuizen en sociale pensions (maatschappelijke opvang) niet.

Alleenstaande jongeren van 18 tot 21 jaar (niet verblijvend in inrichting)

Als de noodzakelijke kosten hoger zijn dan de basis jongerennorm (artikel 20 Participatiewet), kan ingevolge artikel 12 Participatiewet met inachtneming van het voorgaande, (aanvullende) bijzondere bijstand worden verleend indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    beide ouders zijn overleden;

  • 2.

    betrokkene uit huis is geplaatst op grond van een officiële maatregel (o.a. Jeugdwet);

  • 3.

    het onverantwoord is om betrokkene bij zijn/haar ouders te laten wonen (bijv. mishandeling);

  • 4.

    de jongere de zorg heeft voor één of meer kinderen (de feitelijke woonsituatie is dan bepalend);

  • 5.

    de jongere al langer dan één jaar buitenshuis woont voordat bijstand wordt aangevraagd en geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het be-staan.

In alle overige situaties gaat de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders boven bijstandsverlening. Enkel de omstandigheid dat ouders in het buitenland wonen kan geen reden zijn voor verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van het bestaan.

De hoogte van de (aanvullende) bijzondere bijstand wordt als volgt bepaald:

  • Voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar wordt de bijstand gemaximeerd tot 50% van de gehuwdennorm (artikel 21 onder b Participatiewet) met inachtneming van kostende-lers en het niet hebben van woonlasten.

  • Bij gehuwden waarvan één van beide of allebei 18, 19 of 20 jaar zijn tot maximaal de bijstands-norm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21 sub b van de Participatiewet met inachtneming van de kostendelersnorm en het niet hebben van woonlasten.

Alleenstaande jongeren van 18 tot 21 jaar (verblijvende in een inrichting)

Dit is een weinig voorkomende categorie die geen recht heeft op algemene bijstand. Er kan aan-spraak worden gemaakt op bijzondere bijstand indien redelijkerwijs de onderhoudsplicht jegens de ouders niet te gelde kan worden gemaakt. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand kan gelijk worden gesteld aan de landelijke basisnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder ver-blijvende in een inrichting (artikel 23 Participatiewet).

6. Voormalige alleenstaande ouder

Een alleenstaande ouder die nog één kind tot zijn of haar last heeft, gaat er in inkomen op achteruit als het kind 18 jaar wordt. Tot 1 januari 2015 bestond de mogelijkheid om dan met bijzondere bijstand een compensatie te bieden aan die alleenstaande ouder.

Met de invoering van de Participatiewet in 2015 is ook de norm alleenstaande ouder komen te verval-len en is de norm voor een alleenstaande van toepassing. Een alleenstaande ouder wordt vanaf die datum gecompenseerd door een extra toeslag via de Belastingdienst (ALO kopje).

Daarmee is ook de toeslag voormalige alleenstaande ouder in het kader van de bijzondere bijstand komen te vervallen.

Sinds 1 januari 2015 kan dus geen bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag voormalig alleen-staande ouder worden toegekend.

7. Tegemoetkoming kosten kinderopvang

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wk) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. Sinds 2013 wordt de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag vol-ledig door de Belastingdienst verzorgd (inclusief het werkgeversdeel). De gemeente verstrekte hier bovenop een KOA-kopje. Met ingang van 1 januari 2020 wordt dit zogenaamde KOA kopje afge-schaft. Deze aanvulling bovenop de kinderopvangtoeslag is afgeschaft, omdat de tegemoetkoming van de Belastingdienst verhoogd is. Het verschil dat voor rekening van de ouder (uitkeringsgerech-tigde) blijft wordt redelijk geacht. Hierin vindt geen compensatie plaats. Hierbij is rekening gehouden met de volgende argumenten:

  • betrokkene wordt er van bewust dat aan kinderopvang kosten zijn verbonden die de ouder zelf moet betalen, ook als betrokkene naar werk is uitgestroomd;

  • gebruik van kinderopvang i.v.m. re-integratie is een investering voor de toekomst;

  • als gebruik wordt gemaakt van kinderopvang is er in de thuissituatie sprake van een zekere be-sparing van kosten (eten, drinken e.d.).

Overgangsrecht: voor personen die op 31 december 2019 recht hadden op een KOA-kopje wordt een gewenningsperiode van drie maanden toegepast op basis van het tarief van 2019. De hoogte van het KOA-kopje kan echter niet meer bedragen dan de daadwerkelijke kosten.

8. Bijzondere bijstand voor andere kosten

Voorgaande kosten zijn voor wat de bijzondere bijstand betreft niet limitatief. Er kan ook voor andere kosten bijzondere bijstand worden verleend, mits aan de uitgangspunten wordt voldaan:

  • er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten;

  • de kosten kunnen niet uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag en het vermogen worden voldaan;

  • er is geen sprake van een voorliggende voorziening, die gezien aard en doel toereikend en pas-send is;

  • de voorliggende voorzienig heeft de kosten niet als niet noodzakelijk aangemerkt.

Voor de meest voorkomende overige kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend zijn in de Vergoedingenlijst de voorwaarden en normbedragen opgenomen.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 17 december 2019,

het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

de burgemeester,

Bijlage 1

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2

afbeelding binnen de regeling