Regeling vervallen per 23-05-2013

Afstemmingsverordening gemeente Olst-Wijhe 2005

Geldend van 02-02-2012 t/m 22-05-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING GEMEENTE OLST-WIJHE 2005

De raad van de gemeente Olst-Wijhe

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, Wet werk en bijstand (WWB); de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand , bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB.

besluit:

vast te stellen de

Afstemmingsverordening gemeente Olst-Wijhe 2005.

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    benadelingsbedrag: het netto-bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • h.

    plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1 onder a en b van de WWB;

  • i.

    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten van daarvan waardoor een onnodig beroep op de bijstand wordt gedaan;

  • j.

    inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17 lid 1,2 en 4 van de WWB en de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI);

  • k.

    aanvullende verplichtingen: de, overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 lid 1 en 57 onder a van de WWB alsmede de individueel opgelegde verplichtingen die in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan en trajectovereenkomst zijn opgenomen;

  • l.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet (artikel 17) of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. De opgelegde maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand wanneer:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

    • d.

      het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm dan wel:

    • e.

      het bedrag waarmee de terug te vorderen bijstand wordt verhoogd in geval van schending van de inlichtingenplicht, en

    • f.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit omdaarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

      • a.

        de vereiste spoed zich daartegen verzet;

      • b.

        de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

      • c.

        de belanghebbende niet (tijdig) heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

      • d.

        het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de gedraging, de individuele omstandigheden of het bestaan van dringende redenen.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak maatregel inzake het niet verstrekken van inlichtingen (artikel 17, eerste lid WWB)

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien verlaging van de bijstand overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel niet mogelijk is, wordt de bijstand verlaagd met terugwerkende kracht middels herziening van de uitkering (en terugvordering van dientengevolge teveel verstrekte uitkering).

  • 4. Indien verlaging van de bijstand overeenkomstig lid 1, 2 en 3 van dit artikel niet mogelijk is, wordt in geval van het niet verstrekken van inlichtingen, het (bruto)benadelingsbedrag verhoogd met 10%.

  • 5. Indien verlaging van de bijstand overeenkomstig lid 1, lid 2 en lid 3 van dit artikel niet mogelijk is, wordt de bijstand verlaagd gedurende de eerstvolgende maand(en) nadat aan belanghebbende binnen een jaar na de beëindigingsdatum van de uitkering opnieuw een uitkering is toegekend.

  • 6. De termijn van een jaar vangt aan op de verzenddatum van het beëindigingsbesluit.

  • 7. Indien er zeer sterke aanwijzingen c.q. vermoedens zijn dat belanghebbende verwijtbaar verplichtingen die aan de bijstand zijn verbonden niet of niet volledig nakomt of heeft nagekomen, kan, in afwachting van nader onderzoek, uitbetaling van de bijstand (-suitkering) worden opgeschort.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak ingeval van overige maatregelen

  • 1. Voor zover de maatregel niet het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. Indien verlaging van de bijstand overeenkomstig lid 1 van dit artikel niet mogelijk is, wordt de bijstand verlaagd gedurende de eerstvolgende maand(en) nadat aan belanghebbende binnen een jaar na de beëindigingsdatum van de uitkering opnieuw een uitkering is toegekend. De termijn van een jaar vangt aan op de verzenddatum van het beëindigingsbesluit.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen zoals genoemd in deze verordening kunnen de daaraan ingevolge deze verordening te verbinden maatregelen gelijktijdig worden toegepast.

Artikel 9. Heroverweging

Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet (plicht tot arbeidsinschakeling) niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën met bijbehorende maatregel:

EERSTE CATEGORIE

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 5% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand (trajectplan).

TWEEDE CATEGORIE

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 10% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

DERDE CATEGORIE

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale (arbeids-) activering.

VIERDE CATEGORIE

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid.

3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste 8 weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, dan wel vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit het verzuim binnen een door hem gestelde termijn te herstellen.

  • 2. Als de belanghebbende het verzuim niet tijdig herstelt kan het college na het verstrijken van de termijn:

    a. de gevraagde bijstand weigeren, dan wel;

    b. het besluit tot toekenning van de bijstand intrekken met ingang van de eerste dagwaarover het recht op bijstand is opgeschort.

  • 3. Indien het te laat verstrekken van gevraagde gegevens niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 4. Wanneer het te laat verstrekken van gegevens zonder gevolgen voor de bijstand plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgenvoorde bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet dan wel het niet verlenen van de gevraagde medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering (artikel 17, lid 2 WWB) niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2. Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het totale bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald het benadelingsbedrag). Onverminderd de terugvordering van het benadelingsbedrag alsmede het gestelde in artikel 2, tweede lid van deze verordening, wordt de maatregel als volgt vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- tot € 6000,- 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6000,- of meer wordt aangifte gedaan bij het OpenbaarMinisterie.

4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbendeals gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

    bijstand (artikel 55 WWB)

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van de bijstandnorm (inclusief vakantietoeslag) gedurende een periode die overeenkomt met de in het eerste lid bedoelde periode.

  • 3. Ingeval de duur van de in het eerste lid bedoelde periode niet, dan wel in onvoldoende mate kan worden vastgesteld bedraagt de duur van de verlaging met 10% ten hoogste 60 maanden.

  • 4. Een maatregel van 10% van de bijstand voor de duur van 1 maand indien de belanghebbende:

    • a.

      geen medewerking verleent aan het in naam van belanghebbende doen van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (artikel 57, aanhef en onder a WWB);

    • b.

      niet voldoet aan de verplichting zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard (artikel 55 WWB);

    • c.

      later terugkeert van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de WWB istoegestaan;

    • d.

      niet (tijdig) voldoet aan verplichtingen in verband met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 16. Recidive

  • 1.

    • a.

      In geval van recidive wordt het percentage van de verlaging of de duur van de op te leggenmaatregel verdubbeld.

    • b.

      Van recidive is sprake wanneer de belanghebbende zich binnen 24 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

    • c.

      De recidivetermijn vangt aan op de verzenddatum van het besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd of wordt afgezien van maatregeloplegging wegens dringende redenen.

  • 2. Indien de belanghebbende zich blijft schuldig maken aan verwijtbare gedragingen kunnen zowel hoogte en duur van de maatregel worden verdubbeld totdat belanghebbende voldoet aan de door het college opgelegde verplichtingen.

4A. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 16A. Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 16B. Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

  • 1. Onder ‘het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling’ als bedoeld in artikel 9, lid 2 onder c, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel  evalueren van een plan van aanpak.

  • 2. Onder ‘gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren’ als bedoeld in artikel 9 lid 3 onder a, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het in onvoldoende mate invulling geven aan de verplichting om gedurende de periode van 4 weken na melding, zoals bedoeld in artikel 44 van de wet, te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing.

5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan twee jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19. Beslissingsbevoegdheid college

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 20. Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 21. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening gemeente Olst-Wijhe 2005.

Inhoudsopgave

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak maatregel inzake het niet verstrekken van inlichtingen (artikel 17, eerste lid WWB)

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak ingeval van overige maatregelen

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Artikel 9. Heroverweging

2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10 Indeling in categorieën

3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgenvoorde bijstand

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 16. Recidive

4A. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 16A. Wijziging betekenis begrippen

Artikel 16B. Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Afzien van het opleggen van een maatregel

Artikel 18. Hardheidsclausule

Artikel 19. Beslissingsbevoegdheid college

Artikel 20. Beleid

Artikel 21. De inwerkingtreding

Artikel 21. Citeertitel