Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe

Geldend van 23-05-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe

De raad van de gemeente Olst-Wijhe;

Gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

besluit:

vast te stellen de

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe;.

  • b.

    d e raad : de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe;

  • c.

    de wet : de Wet werk en bijstand (WWB);

  • d.

    algemene bijstand : de uitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB, alsmede een uitkering bedoeld in artikel 5 lid 1 van de IOAW en IOAZ;

  • e.

    bijzondere bijstand : de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • f.

    bijstand : algemene en bijzondere bijstand;

  • g.

    bijstandsnorm : de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c WWB of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 lid 4, IOAW respectievelijk artikel 5 lid 4, IOAZ;

  • h.

    langdurigheidstoeslag : de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 WWB;

  • i.

    maatregel : het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB; artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ;

  • j.

    recidiveboete : bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;

  • k.

    beslagvrije voet; beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475 e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering;

  • l.

    plicht tot arbeidsinschakeling : de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1 onder a en b van de WWB;

  • m.

    voorziening : een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de WWB, artikel 34 eerste lid van de IOAW en artikel 34 eerste lid van de IOAZ;

  • n.

    aanvullende verplichtingen : de, overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 lid 1 en 57 onder a van de WWB alsmede de individueel opgelegde verplichtingen die in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan en trajectovereenkomst zijn opgenomen;

  • o.

    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan : het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten van daarvan waardoor een onnodig beroep op de bijstand wordt gedaan;

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 18 WWB en artikel 20 IOAW/IOAZ, dan wel de uit de wet, artikel 17 lid 2 WWB, de artikelen 28, tweede lid, artikel 29, eerste lid, of artikel 30 c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of de verplichtingen op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ, voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. De opgelegde maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. De maatregel kan niet meer bedragen dan de bijstandsnorm waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel zou zijn geweest.

Artikel 3. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan twee jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1. Een maatregel wordt toegepast op de uitkering respectievelijk de bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 WWB over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien verlaging van de bijstand overeenkomstig lid 1 van dit artikel niet mogelijk is, wordt de bijstand verlaagd gedurende de eerstvolgende maand(en) nadat aan belanghebbende binnen een jaar na de beëindigingdatum van de uitkering opnieuw een uitkering is toegekend. De termijn van een jaar vangt aan op de verzenddatum van het beëindigingbesluit.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand wanneer:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 en 3 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 WWB verleende bijzondere bijstand’.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 en 3 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet (tijdig) heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW/IOAZ werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW/IOAZ; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de gedraging, de individuele omstandigheden of het bestaan van dringende redenen.

Artikel 7. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

    • d.

      het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm;

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening.

  • 2. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Hoofdstuk 2. NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 8. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichting op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAW en artikel 38 IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën met bijbehorende maatregel:

1. Eerste categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 5% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand (trajectplan).

2. Tweede categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 10% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • d.

    het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB en artikel 10 lid 1 WWB respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36 lid 1 IOAZ en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ, waaronder begrepen sociale (arbeids-) activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

3. Derde categorie

  • 1.

    Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB en artikel 10 lid 1 WWB respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36 lid 1 IOAZ en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ, waaronder begrepen sociale (arbeids-) activering, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

  • c.

    het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a WWB, indien van toepassing.

  • d.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig (traineren) laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b WWB respectievelijk artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 WWB respectievelijk 38 lid 1 IOAW en artikel 38 lid 1 IOAZ.

  • e.

    het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB

  • 2.

    In afwijking van artikel 8 lid 3, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW/IOAZ en de belemmerende gedragingen, zoals bedoeld in het derde lid onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit arbeid.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het derde lid van artikel 8 onder 2. binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

4. Vierde categorie

  • 1.

    Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de bijstand gedurende één maand:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • c.

    het door eigen toedoen niet starten met een uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

  • d.

    onverminderd artikel 2, lid 2, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • e.

    de hoogte van de maatregel als bedoeld in artikel 8 lid 4 onder d is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 2.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het vierde lid onder d binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, legt het collegevoor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

    • a.

      de hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

    • b.

      het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het vierde lid onder 3. binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 3. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 9. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, lid 2 WWB, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van de bijstandnorm (inclusief vakantietoeslag) gedurende een periode die overeenkomt met de in het eerste lid bedoelde periode.

  • 3. Ingeval de duur van de in het eerste lid bedoelde periode niet, dan wel in onvoldoende mate kan worden vastgesteld bedraagt de duur van de verlaging met 10% ten hoogste 60 maanden.

  • 4. Een maatregel van 10% van de bijstand voor de duur van 1 maand indien de belanghebbende:

    • a.

      geen medewerking verleent aan het in naam van belanghebbende doen van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (artikel 57, aanhef en onder a WWB);

    • b.

      niet voldoet aan de verplichting zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard (artikel 55 WWB);

    • c.

      later terugkeert van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de WWB is toegestaan;

    • d.

      niet (tijdig) voldoet aan verplichtingen in verband met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand (artikel 55 WWB).

Artikel 10. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden, gerekend vanaf de start van de verrekening.

  • 2. Artikel 16 is met betrekking tot de maatregel, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 4. SAMENLOOP EN RECIDIVE

Artikel 12. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van een in deze verordening genoemde verplichting en van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ, wordt geen verlaging opgelegd.

  • 3. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 13. Recidive

  • 1. In geval van recidive wordt het percentage van de verlaging of de duur van de op te leggen maatregel verdubbeld.

  • a. van recidive is sprake wanneer de belanghebbende zich binnen 24 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • b. de recidivetermijn vangt aan op de verzenddatum van het besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd of wordt afgezien van maatregeloplegging wegens dringende redenen.

  • 2. Indien de belanghebbende zich blijft schuldig maken aan verwijtbare gedragingen kunnen zowel hoogte en duur van de maatregel worden verdubbeld totdat belanghebbende voldoet aan de door het college opgelegde verplichtingen.

Hoofdstuk 5. BLIJVENDE OF TIJDELIJKE WEIGERING IOAW/IOAZ

Artikel 14. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Indien het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

  • 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 10, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 10 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de maatregel hierop aangepast.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in hun levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 17.

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 18. Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 19. De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie..

  • 2. Op dat tijdstip worden ingetrokken;

  • - de Afstemmingsverordening gemeente Olst-Wijhe 2005, en;

  • - de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 6 mei 2013.

De raad voornoemd,

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Artikel 3. Afzien van het opleggen van een maatregel

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

Artikel 6. Horen van belanghebbende

Artikel 7. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Hoofdstuk 2. NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 8. Indeling in categorieën

Hoofdstuk 3. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 9. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 10. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete.

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Hoofdstuk 4. SAMENLOOP EN RECIDIVE

Artikel 12. Samenloop van gedragingen

Artikel 13. Recidive

Hoofdstuk 5. BLIJVENDE OF TIJDELIJKE WEIGERING IOAW/IOAZ

Artikel 14. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Hoofdstuk 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. Hardheidsclausule

Artikel 16 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

Artikel 17.

Artikel 18. Beleid

Artikel 19. De inwerkingtreding

Artikel 20. Citeertitel