Regeling vervallen per 14-12-2010

Verordening rioolheffing 2010

Geldend van 13-11-2008 t/m 13-12-2010

Intitulé

VERORDENING RIOOLHEFFING 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    a. perceel: een onroerende zaak, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

    • c.

      verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

    • d.

      water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning als de waarde, die volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven om de kosten te bestrijden die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater en de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater en het nemen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Voor de belasting zoals is bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker beschouwd degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel wel of niet door eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

  • 3. Gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen lid van dat huishouden.

  • 4. Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Grondslag van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar:

    • a.

      een vast bedrag voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen;

    • b.

      het aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat naar het perceel wordt toegevoerd of opgepompt voor percelen die niet of niet in hoofdzaak tot woning dienen;

    • c.

      een percentage van de WOZ-waarde voor percelen die enkel regenwater afvoeren.

  • 2. Voor een perceel als bedoeld in lid 1b wordt het aantal kubieke meters leiding- en grondwater gesteld op het aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of

    opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water herrekend naar twaalf maanden. Daarbij wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. De hoeveelheid water die is verkregen door middel van een pompinstallatie wordt vastgesteld aan de hand van een door de belastingplichtige in te vullen aangiftebiljet.

  • 4. Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie, dan moet die installatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing als vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water plaatsvindt op grond van een andere wettelijke bepaling.

  • 5. De volgens het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6. Voor een perceel als bedoeld in lid 1c is de waarde in het economische verkeer de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, zoals deze voor het in artikel 6 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 7. Als voor het perceel als bedoeld in lid 1c geen waarde volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald volgens het bepaalde in de artikelen 17, 18 en 20 tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt per jaar:

  • 1. voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient: € 200,14;

  • 2. voor een perceel dat niet of niet in hoofdzaak tot woning dient, voor elke toegevoerde of opgepompte kubieke meter leiding- of grondwater:

    € 200,14 voor de eerste 500 m³;

    € 250,00 boven de 500 m³ tot en met 1.500 m³;

    € 300,00 boven de 1.500 m³ tot en met 3.000 m³;

    € 350,00 boven de 3.000 m³ tot en met 5.000 m³;

    € 400,00 boven de 5.000 m³ tot en met 7.500 m³;

    € 450,00 boven de 7.500 m³ tot en met 10.000 m³;

    € 500,00 boven de 10.000 m³ tot en met 15.000 m³;

    € 550,00 boven de 15.000 m³;

  • 3. voor een perceel dat enkel regenwater afvoert: 0,15% van de WOZ-waarde tot een maximum van € 200,14.

  • 4. Als sprake is van een veehouderijbedrijf, met of zonder woongedeelte, wordt het tarief als bedoeld in lid 2 berekend naar maximaal 500 kubieke meters toegevoerd of opgepompt leiding- of grondwater.

  • 5. voor de berekening van de belasting geldt een gedeelte van een kubieke meter voor een volle kubieke meter.

  • 6. Belastingbedragen tot € 10,- per object worden niet ingevorderd.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven via aanslag.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsduur

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij het begin van de belastingplicht.

  • 2. Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar begint, is de belasting verschuldigd over de in dat jaar resterende volledige kalendermaanden. De hoogte van de belasting wordt berekend door het tarief per belastingjaar te delen door twaalf en de uitkomst te vermenigvuldigen met het resterende aantal volledige kalendermaanden.

  • 3. Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat recht op ontheffing van de verschuldigde belasting voor de in dat jaar resterende volledige kalendermaanden. De hoogte van de ontheffing wordt berekend door het tarief per belastingjaar te delen door twaalf en de uitkomst te vermenigvuldigen met het resterende aantal volledige kalendermaanden.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en daar een ander eigendom in gebruik neemt.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid van dit artikel en in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, geldt dat als de belastingplichtige een machtiging voor automatische Betalingsincasso heeft afgegeven de op het aanslagbiljet verenigde aanslagbedragen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie bedraagt en maximaal tien. De eerste termijn vervalt dan één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen steeds een maand later. Deze machtiging voor automatische betalingsincasso is alleen mogelijk als het totaalbedrag van de op het aanslagbiljet vermelde aanslag(en) meer is dan € 45,00.

  • 3. Als de maandelijkse termijnen zoals genoemd in het tweede lid tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische incasso en gelden de betalingstermijnen zoals die in het eerste lid staan.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden vermelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven over de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 2009”, vastgesteld bij raadsbesluit van de gemeente Olst-Wijhe van 3 november 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2010”.

    Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 2 november 2009.

    De raad voornoemd,

    de griffier, de voorzitter,

    ………………………………………………………………..…………………………………………………………….

    B.A. Duursema. A.G.J. Strien.