Regeling vervallen per 01-07-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2015

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE OMMEN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      de gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

    • c.

      hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere, niet tot het gezin behorende persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingshuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Onder hulpbehoevende wordt ook verstaan een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 latende toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een andere die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in de artikelen 26 en 27 van de Wet investeren in jongeren vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met inkomen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm;

    • d.

      hulpbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen;

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden;

  • b.

    10% van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 6

De bijstandsverlening wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1 van de verordening ten aanzien van:

  • a.

    een hulpbehoevende

  • b.

    degene die, behoudens met de tot het gezin behorende personen, tezamen met één of meer op zijn verzorging aangewezen hulpbehoevenden, hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

Hoofdstuk 4A Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 6a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

Artikel 6b Intrekking WIJ

  • 1. Als gevolg van de intrekking van de Wet investering jongeren zijn de bepalingen van deze verordening vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

Artikel 6c

Deze verordening is vanaf 1 januari 2013 (ook) van toepassing op de belanghebbende op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 7

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. In bijzondere gevallen kan, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden, het college van burgemeester en wethouders ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 8

Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen.

Artikel 9

  • 1. De verordening treedt in werking met ingang van 1 november 2010;

  • 2. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen 2005 wordt, per gelijke datum, ingetrokken.

TOELICHTING

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt de gemeenteraad opgedragen een verordening inzake de toeslagen en de verlaging van de norm vast te stellen. In artikel 30 van de WWB zijn de eisen genoemd waaraan de verordening dient te voldoen. De verordening dient een zodanig karakter te hebben dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt. Er is derhalve gekozen voor een relatief eenvoudige opzet van de verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

De begrippen die in deze verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de wet. Met andere woorden; er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB/Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de WWB/Awb ook de verordening zou moeten worden gewijzigd.

Om een persoon als hulpbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op beroepsmatige zorg in een inrichting. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen. Uitgangspunt is, dat het niet wenselijk is om de verzorger vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 2

De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen is wegens invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) van toepassing op uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen.

In het geval de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. De mate waarin de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden gedeeld, zijn bepalend voor de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens zijn recht op een toeslag moeten aantonen.

In de gedachtegang van de wetgever worden de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk verklaard vanuit de woonsituatie. Iedere huishouding ziet zich geplaatst voor vaste lasten. Het maakt verschil of deze lasten alleen moeten worden opgebracht of in een gezamenlijke huishouding kunnen worden gedeeld. Genoemde schaalvoordelen hebben een bredere strekking dan enkel de woonlasten. Het schaalvoordeel speelt ook bij de duurzame gebruiksgoederen, zoals de inrichting van de woning en de aanschaf van huishoudelijke apparatuur, of het delen van de kosten van gas en elektra.

Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, is het bepalend of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is te veronderstellen dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Met dit uitgangspunt is de bewijsvoering inzake het feit dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld, neergelegd bij belanghebbende.

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen waarin de kosten kunnen worden gedeeld. Kostgangers, onderhuurders en kamerbewoners hebben recht op dezelfde toeslag als niet-commerciële medebewoners. In al deze gevallen is het uitgangspunt dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op een of andere wijze kunnen worden gedeeld. Indien dit niet het geval is, zal dit moeten worden aangetoond.

Kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, tellen niet mee als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Hierbij is overwogen dat in de Wsf 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Ook hier geldt dat de aanvrager door middel van het overleggen van gegevens zijn recht op een toeslag moet aantonen.

Zorgbehoevenden worden eveneens niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege de verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Bij meerdere medebewoners blijft de verlaging 10%, omdat hierbij geen sprake is van een noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voor wat betreft inwonende kinderen en hulpbehoevenden geldt dezelfde toelichting als genoemd bij artikel 3.

Artikel 5

Het college heeft op grond van artikel 27 WWB de mogelijkheid, de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Door “kosten van huur of hypotheeklasten” te hanteren, wordt duidelijk dat het hebben van kosten van water, gas licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.

Dak- en thuislozen zullen in de regel geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De intentie van artikel 27 WWB is niet dat gemeenten kunnen volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau van deze kwetsbare groep tekortschieten.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden staat, dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 6

Voor wat betreft hulpbehoevenden geldt dezelfde toelichting als genoemd bij artikel 3. De gemeente onderkent het belang van mantelzorg.

De normale toeslag geldt voor zowel de hulpbehoevende, als de verzorger.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 7

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Ommen bij het college.

In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders ten gunste afwijken van de bepalingen van deze verordening. Met nadruk is vermeld: in bijzondere gevallen. Artikel 16 van de WWB is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever.

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.