Regeling vervallen per 20-07-2022

Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie

Geldend van 18-10-2013 t/m 19-07-2022

Intitulé

Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie

De raad van de gemeente Ommen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 juli 2013 ;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

Overwegende:

  • -

    dat de op 12 juli 2012 vastgestelde wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen op een per Koninklijk Besluit bepaalde datum in werking treedt;

  • -

    dat als gevolg daarvan het verstrekken van toeslagen voor kinderopvang is overgedragen aan de Belastingdienst;

  • -

    dat dit aanleiding is om voor te stellen de huidige Verordening Wet kinderopvang Ommen in te trekken;

  • -

    dat het wenselijk is de in de hiervoor genoemde verordening vastgelegde regels voor de toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie te handhaven;

Besluit:

De volgende Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wet kinderopvang

VERORDENING KINDEROPVANG SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de verordening: de Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie

  • c.

    sociaal-medische indicatie: de door het college van burgemeester en wethouders, naar aanleiding van een door een (jeugd)arts van het Centrum voor Jeugd en Gezin  (CJG) gegeven, gemotiveerd, vastgestelde behoefte aan kinderopvang op grond van in artikel 2, lid 1, van de in deze verordening opgenomen criteria.

Artikel 2 Criteria voor de indicatie

  • 1. Een ouder komt in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie indien de gezinssituatie voldoet aan één van de volgende criteria:

    • a.

      Er bestaat voor het kind een zodanige problematiek bij de verzorging door de ouder(s) dat opvang in een kinderdagverblijf, buitenschoolse- of gastouderopvang een aanvullende adequate oplossing is, terwijl alle andere verzorgingsmogelijkheden onvoldoende sluitend zijn.

    • b.

      Bij gezamenlijke opname van ouder en kind in een GGZ-instelling, indien andere verzorgingsmogelijkheden of voorliggende voorzieningen onvoldoende sluitend zijn.

    • c.

      Er is sprake van een al dan niet tijdelijke overbelasting van het gezin indien sprake is van overbelasting of gedeeltelijke onmacht van één of beide ouders door een fysieke en/of psychische aandoening om zorg te verlenen aan het kind (waaronder ook wordt begrepen pedagogische zorg).

  • 2. Aan de in het eerste lid genoemde criteria is niet voldaan indien:

    • a.

      een passende voorliggende voorziening bestaat;

    • b.

      er sprake is van een oppasprobleem voor het volgen van een (medische) behandeling.

§ 2. AANVRAAG VAN EEN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 3 Te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 2 van de verordening bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder; indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • b.

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de noodzaak .

  • 2. De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 4 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie (met een maximum van 12 maanden);

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht (met een maximum van 6 dagdelen per week).

Artikel 6 Weigeringsgrond

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de verordening.

§ 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2van de verordening;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

§ 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodig de gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 9 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van de verordening;

  • b.

    de ouder of de partner al een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen;

  • c.

    indien uit de berekening van de eigen bijdrage, als bedoeld in artikel 12 lid 2, blijkt dat de eigen bijdrage gelijk is aan de tegemoetkoming

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van ten hoogste een kalenderjaarjaar

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 12 De hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming bestaat uit de kosten van het aantal geïndiceerde dagdelen (met een maximum van 5 uur per dagdeel) van de noodzakelijke kinderopvang, berekend op basis van het voor het kalenderjaar voor de kinderopvangvoorziening, dat de kinderopvang verzorgt, geldende uurtarief

  • 2. Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage bepaald.

    De hoogte van de eigen bijdrage is de draagkracht die wordt berekend op grond van de bijzondere bijstand. Bij een inkomen gelijk aan de geldende bijstandsnorm is de draagkracht nihil en daarboven wordt 35% van het inkomen als draagkracht meegenomen. Verder wordt vermogen boven het vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 Wet Werk en Bijstand in mindering gebracht. In de toelichting is dit nader uitgewerkt.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling of de ouder tot de doelgroep behoort als bepaald in artikel 2 van de verordening;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    het maximale bedrag van de tegemoetkoming, berekend op de wijze zoals in artikel 12;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

§ 5. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 16 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

§ 6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 17 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

§ 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 3 dagen na haar bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wet kinderopvang Ommen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien de toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvangkosten sociaal-medische indicatie gemeente Ommen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ommen d.d. 3 oktober 2013.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
J.A.R. Tenkink M.J. Ahne

Algemene toelichting

INLEIDING

Vanwege een wijziging in de Wet kinderopvang is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang aanzienlijk versmald. Een belangrijk deel van de doelgroepen waarvoor de gemeente verantwoordelijk was is per 1 januari 2013 overgeheveld naar de belastingdienst.

Voor de gemeente rest nog slechts de groep ouders van kinderen met een sociaal-medische indicatie waarvoor de gemeente via het gemeentefonds nog steeds middelen ontvangt.

De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.

Om uitvoering te geven aan het verstrekken van een tegemoetkoming voor ouders van kinderen met een sociaal-medische indicatie is deze verordening opgesteld. Deze regels van deze verordening hebben betrekking op de definiëring van de doelgroep, de sociaal-medische indicatie, de verlening van de tegemoetkoming, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen.

Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten tweeregelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening de Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie;

  • 2.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMING

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.

Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.

Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.

Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de verordening behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar

Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld zal de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in lid a en b spreken voor zich.

Lid c: Of er sprake is van een sociaal-medische indicatie wordt bepaald door het Centrum voor jeugd en Gezin (CJG) dat werkzaam is in de gemeente. Het CJG vermeldt in het indicatieadvies de feiten en omstandigheden op grond waarvan het van mening is dat er sprake is van omstandigheden zoals genoemd in artikel 2 van de verordening. Ook vermeld het CJG de duur van de geldigheid van de indicatie (maximaal een jaar) en de benodigde omvang van de kinderopvang (maximaal 6 dagdelen per week).

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 2 Criteria voor de indicatie

De verordening bevat criteria voor het bepalen van de noodzaak tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal-medische indicatie.

Kinderdagopvang in het kader van een sociaal-medische indicatie moet gezien worden als een tijdelijke oplossing voor problemen die voortkomen uit de complexe situatie van de ouder en/of het kind. Het is aanvullend en heeft de bedoeling het verzorgingsprobleem in de complexe situatie voor de ouder te verlichten.

Een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid toetst of ouders en verzorgers in aanmerking komen voor kinderdagopvang op basis van een sociaal-medische indicatie. In het advies van de betreffende organisatie aan het college wordt aangegeven voor hoeveel uren dagopvang per week de ouders of verzorgers in aanmerking komen.

De verordening gaat uit van een maximum omvang van de kinderopvang van 6 dagdelen per week.

Onderdeel a van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in het kind gelegen factoren. Bij het indiceren vanuit het kind gezien, dient allereerst de medische en sociale situatie van het kind in kaart te zijn gebracht door deskundige hulpverleners en vanuit die situatie kan aanvullend kinderdagopvang een deel van de oplossing van de verzorgingsproblematiek zijn. Ook kan in een pedagogische noodsituatie kinderdagopvang een aanvullende plaats hebben.

Onderdeel b van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van een gezamenlijke opname van ouder en kind in een GGZ-instelling. Als ouder en kind gezamenlijk worden opgenomen in een GGZ instelling kan in een eerste crisis- periode aanvullend kinderopvang worden geboden. Voordat hiertoe wordt overgegaan moet duidelijk zijn dat alle andere mogelijkheden/voorliggende voorzieningen ontoereikend zijn. Aanvullende opvang kan aan de orde zijn gedurende de eerste 3 maanden voor maximaal 3 dagen per week en biedt de instelling de mogelijkheid het programma/de therapie van de ouder af te stemmen op het opvangen van het kind.

Onderdeel c van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in de ouder gelegen factoren. Indicatie vanuit de ouder is mogelijk als sprake is van een overbelasting of gedeeltelijke onmacht door een somatische ziekte, een psychische ziekte van de ouder(s) en/ of verzorger(s) waarbij al maximale hulp is ingezet. Hulp kan bijvoorbeeld worden verkregen vanuit de GGZ (bij huishoudelijke zorg, psychiatrische zorg, enz). Pas als vanuit die situatie problemen blijven bestaan met de verzorging van het kind, dan kan er een indicatie bestaan voor kinderopvang.

Onderdeel a van het tweede lid bepaalt dat eerst de mogelijkheden tot het doen van een beroep op voorliggende voorzieningen bekeken moeten worden, voordat de noodzaak tot opvang bepaald kan worden. Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: mantelzorg, een indicatie Ondersteunende Begeleiding geïndiceerd bij het CIZ, de peuterspeelzaal plus, gespecialiseerde gezinszorg, overblijfmogelijkheden op school, enz..

Onderdeel b van het tweede lid bepaalt dat een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in dit kader niet mogelijk is als sprake is van een oppasprobleem, bijvoorbeeld omdat de ouder wordt opgenomen voor een operatie.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 4 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) (art. 1 lid c van de verordening)

Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt met het CJG over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn maar niet langer dan een jaar. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 6 Weigeringsgrond

Een indicatie wordt geweigerd indien de ouder niet behoort tot de personen bedoeld in artikel 2 van de verordening.

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een Landelijk register kinderopvang.

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd.

Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 9 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor maximaal een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen.

Artikel 12 De hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming wordt gerelateerd aan de voor de voorziening voor kinderopvang dat moment geldende uurtarief en wordt gemaximeerd tot 5 uur per dagdeel. Het aantal dagdelen waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt wordt gebaseerd op de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht (art. 5 lid b van de verordening) met een maximum van 6 dagdelen per week.

Het is redelijk om bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming de draagkracht van de ouders zelf te betrekken.

Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage bepaald.

Er bestaat alleen recht op een vergoeding voor zover er bij de alleenstaande, alleenstaande ouder of echtpaar (samenwonenden) onvoldoende draagkracht aanwezig is om de kosten zelf te betalen. Dit betekent:

  • -

    dat als er geen draagkracht is, er recht bestaat op een vergoeding op grond van deze verordening ter hoogte van de noodzakelijke kosten voor kinderopvang

  • -

    dat als er wel draagkracht is de kosten geheel of gedeeltelijk zelf kunnen worden betaald en er geen of geen volledig recht op een vergoeding is ter hoogte van de noodzakelijke kosten voor kinderopvang op grond van deze verordening,

De draagkracht is 35 procent van de ruimte tussen het inkomen en de geldende bijstandsnormen en verder wordt er rekening gehouden met het vermogen meer dan de geldende vermogensvrijlating.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f).

Artikel 14 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g van artikel 13 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht om tussentijdse wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden te melden.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.

Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode zal de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 16 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Artikel 17 Inlichtingenplicht

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoord niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Datum in werkingtreding spreekt voor zich.

 

Artikel 19 Hardheidsclausule

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 20 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.