Vaststelling Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Vaststelling Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2021

Burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen,

Gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de jeugdwet;

Gelet op de artikel 10, artikel 13, lid 9 en artikel 28 van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2019”

Overwegende dat op grond van bovengenoemde artikelen het college nadere regels kan stellen;

BESLUITEN:

Vast te stellen het “ Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2021”

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

De artikelen van deze paragraaf hebben zowel betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet

Artikel 1 Regels voor toekennen Persoonsgebonden budget (pgb)

Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.

Een pgb draagt bij aan de mogelijkheden van de inwoner om regie te voeren over het eigen leven en kan een oplossing zijn bij ondersteuningsvormen die niet of onvoldoende geleverd worden door aanbieders die ondersteuning in natura leveren.

Artikel 2 Goedkeuring Persoonlijk budgetplan

Toestemming voor verzilvering van de ondersteuning in de vorm van een pgb wordt gegeven nadat het persoonlijk budgetplan is goedgekeurd. In dit plan staat hoe het pgb ingezet gaat worden en hoe de zorg bijdraagt aan de doelen die geformuleerd zijn in het ondersteuningsplan.

Bij de wijze waarop het pgb wordt ingezet wordt beoordeeld:

  • 1.

    of de aanvrager in staat is tot waardering van zijn eigen belangen;

  • 2.

    of de aanvrager kan motiveren waarom hij/zij een pgb wenst;

  • 3.

    of de met het pgb ingekochte diensten en goederen van voldoende kwaliteit zijn en passen bij het resultaat dat behaald moet worden met de ondersteuning;

  • 4.

    of de diensten en goederen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Om de kwaliteit van de ondersteuning te borgen mag een hulpverlener die via een pgb wordt ingehuurd nooit meer dan 48 uur per week ondersteuning verlenen. Dit geldt zowel voor een professionele als voor een informele hulpverlener.

De omvang van de ondersteuning en daarmee de hoogte van het pgb wordt gebaseerd op de duur en omvang van de maatwerkvoorziening indien deze in natura zou zijn verstrekt.

Artikel 3 Persoonsgebonden budget voor informele hulp

Aan de hand van de volgende vragen wordt bekeken of met informele hulp het beoogde resultaat behaald kan worden;

  • 1.

    kan de aanvrager zijn keus om een informele hulp in te schakelen goed motiveren?

  • 2.

    is de informele hulp in staat om de gevraagde hulp te bieden (belasting niet te zwaar)?

  • 3.

    leidt de informele hulp tot een gelijkwaardig of beter resultaat in vergelijking met de inzet van professionele hulp?

  • 4.

    is de kwaliteit van de geboden hulp voldoende geborgd?

5. heeft de informele hulp op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de budgethouder bij zijn besluitvorming om over te gaan tot informele hulp?

Artikel 4 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget sociaal netwerk

  • 1.

    De hulp is minimaal gelijkwaardig of aantoonbaar beter dan van een professionele hulpverlener;

  • 2.

    Er wordt geen pgb verstrekt voor behandeling binnen de JGGZ.

Artikel 5 Beheer persoonsgebonden budget

Regie kunnen voeren is een belangrijke voorwaarde voor het succesvol inzetten van een pgb.

  • 1.

    Indien de aanvrager niet zelf het budget kan beheren kan de aanvrager een beheerder of vertegenwoordiger aanwijzen. De beheerder of vertegenwoordiger is tevens verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden ondersteuning.

  • 2.

    Indien iemand uit het sociale netwerk van de aanvrager het budget beheert, zal de aanvrager moeten aantonen dat hij/zij hiervoor bekwaam is.

  • 3.

    Indien de beheerder een bemiddelingsbureau is moet dit bemiddelingsbureau het mede door Per Saldo opgestelde keurmerk dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut.

  • 4.

    De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn.

Artikel 6 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget zorgaanbieder

De pgb zorgaanbieder dient aan de volgende eisen te voldoen:

  • 1.

    Het door de zorgaanbieder in te zetten personeel is qua opleidingsniveau en werkervaring passend en is in het bezit van een geldige VOG conform de daaraan door de Wmo en de Jeugdwet gestelde eisen;

  • 2.

    De zorgaanbieder hanteert voor het in te zetten personeel de van toepassing zijnde CAO;

  • 3.

    .De zorgaanbieder garandeert dat hij voldoet aan de kwaliteitseisen die ten aanzien van de ondersteuning voortvloeien uit specifieke wet- en regelgeving en alle van toepassing verklaarde onderliggende regelgeving van de wetgever of branchevereniging;

  • 4.

    Vrijwilligers die door de zorgaanbieder structureel worden ingezet bij de ondersteuning dienen te beschikken over een geldige VOG;

  • 5.

    Indien de zorgaanbieder ondersteuning verleent in het kader van de Jeugdwet, dient de zorgaanbieder SKJ geregistreerd te zijn;

  • 6.

    De zorgaanbieder is aangesloten bij een beroepsvereniging;

  • 7.

    De zorgaanbieder maakt gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak, waaruit blijkt hoe aan de te bereiken doelen wordt gewerkt;

  • 8.

    De zorgaanbieder hanteert een systeem van kwaliteitsbewaking;

  • 9.

    De zorgaanbieder is bekend en werkt met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • 10.

    De zorgaanbieder is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

  • 11

    De zorgaanbieder beschikt over een regeling voor medezeggenschap;

  • 12

    De zorgaanbieder beschikt over een adequate klachtenprocedure en een onafhankelijke klachtencommissie; indien een dergelijke commissie ontbreekt, is de zorgaanbieder aangesloten bij een brancheorganisatie met een waarborgfonds/klachtenbureau.

Artikel 7 Besteding persoonsgebonden budget

De pgb budgethouder mag vanuit het budget de volgende uitgaven doen:

  • 1.

    Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon- werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening;

  • 2.

    Vervoerskosten, als er sprake is van begeleiding met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar de begeleiding wordt geboden.

    De pgb budgethouder mag vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:

    • 1.

      Kosten van bemiddeling;

    • 2.

      Kosten voor het voeren van de pgb-administratie;

    • 3.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb;

    • 4.

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb, kosten van informatiemateriaal;

    • 5.

      Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo en de Jeugdwet vallen;

    • 6.

      Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen;

    • 7.

      Eigen bijdrage van het CAK.

Artikel 8 Geen persoonsgebonden budget

Een pgb wordt niet toegekend wanneer er sprake is van crisishulp of crisisopvang.

Een combinatie van zorg in natura en pgb binnen één maatwerkvoorziening is binnen de Wmo niet mogelijk.

Paragraaf 2 Maatschappelijke ondersteuning

De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 9 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Persoonlijk plan:  plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Artikel 10 Indienen persoonlijk plan

In aanvulling op hetgeen in artikel 3 van de verordening is bepaald brengt het college de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 11 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

  • g.

    de mogelijkheden om samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verschuldigd zal zijn, en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt, eventueel in het bijzijn van de ouder(s), of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel10 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 12 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger dient een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2.

    Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 13 Advisering

Het college kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 14 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De bepalingen van dit artikel zijn aanvullend op hetgeen is vermeld in artikel 11, lid 1 onder b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als:

  • a.

    hij feitelijk of residentieel dakloos is en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • b.

    hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;

  • c.

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Een cliënt (alsmede eventuele kinderen van deze cliënt) kan in aanmerking komen voor opvang als:

  • a.

    deze de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van deze cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld, en de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • b.

    deze de situatie – waarbij de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld - , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.

  • c.

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als:

  • a.

    hij psychische- of psychosociale problemen heeft en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en

  • b.

    hij de situatie van psychische of psychosociale problemen – met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;

  • c.

    beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2 van dit besluit onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de aanvraag van de cliënt.

Artikel 14A Nadere regels kwaliteiteisen voor voorzieningen beschermd wonen in pgb

Nadere regels op grond van artikel 14, lid3 en 17 van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Ommen 2019

1. Begripsbepalingen

a. Voorziening beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Begeleiding en toezicht is 24 uur per dag op de locatie zelf aanwezig en is in staat direct ook die begeleiding te bieden aan cliënten die nodig is of begeleiding vindt op afgesproken tijden plaats (planbare zorg) en is 24 uur per dag (telefonisch) oproepbaar en waar nodig binnen 30 minuten ter plaatse om die begeleiding te bieden aan cliënten die nodig is. Er is ook hier regelmatig contact met de cliënt om na te gaan hoe het gaat met de cliënt (signalerende functie).

b. Zorgaanbieder: zorginstelling die in opdracht van een inwoner met een toekenning voor beschermd wonen in pgb een voorziening beschermd wonen aanbiedt aan die inwoner.

2. Maatschappelijk resultaat

Een voorziening beschermd wonen:

• Wordt veilig, doeltreffend en cliëntgericht geboden aan de cliënt.

• Is afgestemd op de reële behoefte en de persoonlijke situatie van de cliënt en op andere vormen van zorg, ondersteuning of hulp die de cliënt ontvangt.

• Biedt een zo integraal mogelijke dienstverlening voor de cliënt waar nodig en gewenst in samenhang met onder meer andere vormen van maatschappelijke ondersteuning alsmede voorzieningen van publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

• Is bedoeld voor het realiseren van resultaten bij cliënten op de volgende doelen:

a. het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie;

b. het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

c. het stabiliseren van het psychiatrisch ziektebeeld;

d. het bieden van een veilige woonomgeving;

e. het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

De resultaten worden op individueel niveau gemonitord, bijvoorbeeld met het instrument ‘zelfredzaamheidmatrix’.

• Middelen voor dagbesteding worden planmatig ingezet en worden benut om de mogelijkheden van cliënten op betaald werk, onbetaald werk en onderwijs in te zetten.

• Is dusdanig inricht dat er op korte termijn (binnen een jaar) of middellange termijn (1 – 3 jaar) stappen kunnen worden gezet naar zelfstandig wonen.

• Betreft de ondersteuningsbehoefte van de cliënt die in de geldige en doorlopende GGZ-C-indicatie of meest actuele toekenningsbeschikking beschermd wonen naar aard en omvang is verwoord en bedoeld. De onder de AWBZ gebruikelijke prestatiebeschrijvingen ten aanzien van de zorgzwaartepakketten GGZ-C 1 t/m 6 zijn hierbij van toepassing. Voor de overgangsrechtcliënten is hierbij het overgangsrecht zoals omschreven in de Wmo 2015 van toepassing.

• Betreft een veilige woonomgeving en begeleiding die er op gericht is dat de cliënt zo spoedig mogelijk weer in staat wordt gesteld zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

3. Medewerkers

Een voorziening beschermd wonen:

• Wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat betekent onder meer dat de zorgaanbieder goede ondersteuning biedt, de uitvoering organiseert van de geboden ondersteuning zodat hij tijdig, doelmatig en deskundig in de ondersteuningsbehoeften van de cliënt voorziet. De volgende criteria worden gehanteerd:

o De zorgaanbieder werkt met bewezen effectieve interventies, waarbij er ruimte is voor professionele autonomie en innovatie van de ondersteuning.

o De ondersteuning wordt uitgevoerd door deskundige medewerkers met een mbo- /hbo werk en –denkniveau op het gebied van begeleiding. De zorgaanbieder zoekt daarbij naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers.

o De beschikbare personeelsformatie staat in verhouding tot de cliëntpopulatie een ondersteuningsbehoeften.

o Daar waar ook cliënten met kinderen dan wel jongvolwassenen betrokken zijn draagt de zorgaanbieder zorg voor voldoende deskundigheid op het gebied van de ondersteuning aan kinderen en jongvolwassenen.

o De vakinhoudelijke specialisten zijn in voldoende mate beschikbaar wanneer nodig.

o De medewerkers houden rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten.

• Wordt uitgevoerd door werknemers die in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Vrijwilligers die in contact komen met cliënten dienen eveneens te beschikken over een VOG.

4. Veiligheid

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Heeft een Verklaring Omtrent Gedrag voor Rechtspersonen (VOG RP).

• Sluit daar waar mogelijk en gewenst aan bij de wensen van de cliënt betreffende het zoveel mogelijk werken met een vaste contactpersoon (vaste contactpersonen) voor de cliënt voor de duur van het traject.

• Respecteert de rechten van de cliënt en neemt deze in acht.

• Zorgt voor zo weinig mogelijk verhuisbewegingen voor cliënten, tenzij dit een bewuste keuze is vanuit de doelen die nagestreefd worden bij cliënten.

• Kan alleen bij zwaarwegende redenen en na maximale inspanning van de zorgaanbieder om deze redenen weg te nemen de ondersteuning aan cliënten eenzijdig worden beëindigd. Voorbeelden van zwaarwegende redenen kunnen zijn:

o een ernstige mate van bedreiging of intimidatie die voortzetting van beschermd wonen ongewenst maakt aangezien de veiligheid van zorgverlener en/of overige cliënten in gevaar is of dreigt te komen;

o een onherstelbaar verstoorde relatie tussen zorgaanbieder en cliënt;

o hygiënische omstandigheden die ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor de zorgverlener en/of de overige cliënten;

o het niet nakomen van essentiële verplichtingen of regels, ook niet na herhaaldelijk (schriftelijk) aandringen of waarschuwen door de zorgaanbieder.

Daar waar er onder die omstandigheden aanleiding is vanuit de zorgaanbieder om het bieden van de voorziening beschermd wonen vroegtijdig en eenzijdig te beëindigen, draagt de zorgaanbieder vanuit de ‘zorgplicht’ maximaal zorg voor dat de reeds door de zorgaanbieder aangevangen ondersteuning zoveel mogelijk wordt voortgezet totdat de noodzakelijke ondersteuning bij een andere zorgaanbieder wordt geboden.

• Heeft geen veroordeling, aanwijzing, maatregel of boete opgelegd gekregen van

o een gemeente of;

o een door een gemeente aangewezen toezichthouder Wmo of

o een Inspectie-instelling of

o een zorgkantoor of

o een zorgverzekeraar

o een rechter

in de periode van drie jaar voorafgaand aan de startdatum van de inzet van de ondersteuning die van invloed is op de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de geboden ondersteuning.

5. Uitstroom

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Treft reeds bij instroom voorwaarden om de uitstroom te bevorderen. Hierbij is terugkeer naar de herkomstgemeente uitgangspunt, tenzij er redenen zijn om terugkeer naar de herkomstgemeente juist niet te wensen. Dit betekent dat:

1) de zorgaanbieder er voor zorgdraagt dat de cliënt zich bij instroom in de voorziening direct inschrijft bij één of meerdere woningcorporaties die woningen heeft in de gemeente van herkomst;

2) de tijdelijke woonplek past bij het inkomensniveau van de cliënt;

3) indien de cliënt is ondergebracht in een woning die de zorgaanbieder huurt van een woningcorporatie de huur niet hoger is dan volgens de regels van ‘passend toewijzen’ toegestaan is;

4) de zorgaanbieder waarborgt dat – gedurende de periode beschermd wonen - de positieve elementen vanuit het sociale netwerk (alsmede dagactiviteiten) in de herkomstgemeente optimaal en blijvend worden benut;

5) de zorgaanbieder er voor zorgdraagt dat de cliënt, op het moment dat uitstroom in beeld komt, een reëel beeld heeft van zijn huisvestingsmogelijkheden en actief reageert op passende huisvesting van de woningcorporaties of particuliere zorgaanbieders. Indien van toepassing zorgt de zorgaanbieder ervoor dat de cliënt gebruik maakt van de mogelijkheden die de corporaties bieden om cliënten versneld te huisvesten.

• Maakt bij uitstroom afspraken met de cliënt over passende huisvesting in een passende woonomgeving en over de mogelijkheden die de cliënt heeft in het geval van terugval.

6. Medezeggenschap

De aanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Heeft een regeling voor medezeggenschap voor cliënten.

• Betrekt cliënten(vertegenwoordigers) bij organisatievraagstukken, waaronder kwaliteit en veiligheid en geeft cliënten(vertegenwoordigers) daarin ook invloed.

7. Cliëntervaringen

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Meet (periodiek) de individuele cliëntervaringen. De meting bevat alle facetten van de ondersteuning. De zorgaanbieder voert aantoonbaar en in samenspraak met de cliëntenvertegenwoordigers verbeteringen door op basis van de uitkomsten van de meting.

8. Toegankelijkheid

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Draagt zorg voor de toegankelijkheid van beschermd wonen voorzieningen, diensten en ruimten die worden ingezet voor mensen met een beperking of psychische en psychosociale problemen die beschermd wonen (conform VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap).

9. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Beschikt over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en bevordert de kennis en het gebruik van deze meldcode.

10. Klachten en calamiteiten

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Beschikt over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van onder meer beschermd wonen voorzieningen.

• Doet onverwijld melding aan de toezichthouder Wmo (GGD IJsselland) van iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij het bieden van beschermd wonen en verstrekt naar aanleiding van een melding gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, en gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens, voor zover deze voor het onderzoek van de melding noodzakelijk zijn. Persoonsgegevens ten aanzien waarvan de zorgaanbieder of de beroepskracht op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, worden uitsluitend zonder toestemming van betrokkene verstrekt, indien deze niet meer in staat is de toestemming te geven dan wel dit noodzakelijk kan worden geacht ter bescherming van cliënten (conform artikel 3.4 lid 2 en 3 Wmo 2015).

11. Bestemmingsplan

De aanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Draagt zorg dat de te benutten locatie(s) voldoen aan het lokale bestemmingsplan en de vergunnings-technische eisen alsmede andere wet- en regelgeving die van toepassing is ten aanzien van gezondheid, veiligheid en leefbaarheid en heeft nadrukkelijk oog voor de woonomgeving van de beschermd wonen locaties. Dat betekent dat de zorgaanbieder bereikbaar is voor omwonenden en instanties en bij overlast zorgt voor een open communicatie, zodat daarmee de leefbaarheid van de direct omgeving wordt gewaarborgd.

12. Administratie

De zorgaanbieder van een beschermd wonen voorziening in pgb:

• Voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming.

Artikel 15 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb's

  • 1.

    De bepalingen onder 1.1 tot en met 1. 5 zijn uitsluitend van toepassing op voorzieningen die vóór 1 mei 2014 zijn verstrekt.

    • 1.1

      De eigen bijdrage bedraagt bij een nieuwe voorziening nimmer meer dan de aanschafwaarde van de maatwerk voorziening, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.

    • 1.2

      Bij verstrekking van een nieuwe voorziening is maximaal gedurende een periode van zeven jaar een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij de voorziening eerder wordt beëindigd.

    • 1.3

      Belanghebbende is gedurende de gehele periode dat hij de beschikking over de voorziening heeft een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.

    • 1.4

      De onderhoudskosten kunnen jaarlijks geïndiceerd worden volgens de consumenten prijsindexcijfers (c.p.i.) alle huishoudens.

    • 1.5

      Als grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage worden onderstaande bedragen voor onderhoud, reparatie en verzekering op jaarbasis gehanteerd:

  • .

    Middel

  • .

    Bedrag onderhoud, reparatie en

  • .

    verzekering

  • .

    Scootmobiel

  • .

    € 260,-

  • .

    Fiets met ondersteuning

  • .

    € 260,-

  • .

    Tillift

  • .

    € 260,-

  • .

    Traplift

  • .

    € 130,-

  • 1.6

    Als grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage voor voorzieningen die na 30 april 2014 zijn verstrekt worden de bedragen zoals die zijn vermeld op het prijzenformulier van Harting Bank op jaarbasis gehanteerd.

Artikel 16 Maatwerkvoorziening voor woonvoorzieningen

  • 1.

    De maatwerkvoorziening voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    De volgende kostenposten voor een woningaanpassing komen, voor zover van toepassing, voor een maatwerkvoorziening in aanmerking:

  • i.

    de aanneemsom (hieronder begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • ii.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • iii.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, kunnen deze kosten in aanmerking komen voor vergoeding;

  • iv.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp;

  • v.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • vi.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de tegemoetkoming is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • vii.

    de marktprijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • viii.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

  • ix.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • x.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • xi.

    andere dan de onder i tot en met x genoemde kosten, mits hiervoor vooraf toestemming is verkregen van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening indien:

  • a.

    door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • b.

    aan de onder a genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing.

  • 4.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening verklaart de eigenaar of de belanghebbende dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 5.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Met de gereedmelding verklaart de eigenaar of de belanghebbende dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend. De gereedmelding gaat vergezeld van afschriften van alle op de werkzaamheden betrekking hebbende rekeningen, voor zover dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de maatwerkvoorziening

  • 7.

    Tegemoetkoming in de kosten voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek als volgt gemaximeerd:

  • a.

    Aantal m² waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorziening kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

  • .

    Soort vertrek

  • .

    Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

  • .

    Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

  • .

    woonkamer

  • .

    30

  • .

    6

  • .

    keuken

  • .

    10

  • .

    4

  • .

    eenpersoons slaapkamer

  • .

    10

  • .

    4

  • .

    tweepersoons slaapkamer

  • .

    18

  • .

    4

  • .

    toiletruimte

  • .

    2

  • .

    1

  • .

    badkamer

- wastafelruimte

- badruimte

- doucheruimte

  • .

    2

  • .

    4

  • .

    3

  • .

    1

  • .

    2

  • .

    2

  • .

    eenpersoons zit/slaapkamer

  • .

    8

  • .

    8

  • .

    entree/gang/hal

  • .

    5

  • .

    2

  • .

    berging

  • .

    6

  • .

    4

  • b.

    Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20m².

  • c.

    Het aantal m² verharding ten behoeve van de aanleg van een terras, dan wel aanpassing van een bestaand terras direct bij een woonruimte dat ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 6m².

  • 8

    In bestaande situaties worden voor onderstaande voorzieningen de daarachter vermelde standaardbedragen gehanteerd. Deze bedragen zijn exclusief BTW.

    Uitgangspunt hierbij is een adequate voorziening, waarbij rekening is gehouden met het begrip sober en doelmatig/goedkoopst adequaat.

  • .

    Voorziening

  • .

    Materiaalprijs

  • .

    Arbeid (tijd à

  • .

    € 41,60 per uur)

  • .

    Totaal

  • .

    Opklapbare beugel

  • .

    Zie prijslijst LINIDO

  • .

    0,75 uur

 
  • .

    Wastafelcombinatie

  • .

    € 305,-

  • .

    2,5 uur

  • .

    € 409,-

  • .

    Antislip coating Slidex

  • .

    Vloeroppervlak max. 10 m2

  • .

    Vloeroppervlak tot

  • .

    5 m2

  • .

    Vloeroppervlak vanaf 5 m2 tot 10 m2

  • .

    Incl. + voorrijkosten

  • .

    € 368,90

  • .

  • .

  • .

    € 422,45

  • .

    Aangepaste keuken

  • .

    Voor het vervangen van een bestaande niet aangepaste keuken door een aangepaste keuken

  • .

    Standaard

  • .

    € 461,-

  • .

    (montagekosten)

  • .

  • .

    Meerprijs hittebestendig werkblad

  • .

  • .

    Meerprijs mechanisch in hoogte verstelbaar

  • .

  • .

    Meerprijs elektrisch in hoogte verstelbaar

  • .

  • .

    Extra: hak- en breekwerk

  • .

    € 3.168,-

  • .

  • .

  • .

    € 476,-

  • .

  • .

    € 3.548,-

  • .

    € 5.686,-

  • .

  • Max. € 600,60

  • .

    Verwijderen bad

 
 
  • .

    € 2.297,40

  • .

    Verwijderen douchebak

 
 
  • .

    € 766,50

  • .

    Verbreden toegangsdeur met kozijn van buitenberging (voor stalling scootmobiel)

 
 
  • .

    € 1.786,20

  • .

    Sproei-fohninstallatie Cymec

  • .

  • .

    Cleanoseat CS 05 aansluiting voor afstandsbediening

 
  • .

    Excl. montagekosten

  • .

    € 794,12

  • .

  • .

  • .

  • .

    € 1.046,22

  • 9.

    Bij het aanpassen c.q. vervangen van de keuken en badkamer wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijk te achten levensduur. Voor een keuken wordt als algemeen gebruikelijke levensduur een termijn van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer een termijn van 20 jaar. Als de algemeen gebruikelijk te achten levensduur is bereikt dan is wat betreft vervanging sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie. In dat geval komen alleen de meerkosten van de aan de beperking gerelateerde aanpassingen voor vergoeding in aanmerking. Indien vervanging binnen de hierboven genoemde termijnen plaatsvindt, wordt rekening gehouden met een afschrijvingspercentage. Voor de hoogte van de maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.

  • 10.

    Bij woningsanering met betrekking tot CARA worden voor de maatwerkvoorziening de volgende normbedragen per m² gehanteerd:

    • 1.

      Vloerbedekking linoleum € 14,72

    • 2.

      Legkosten € 8,28

    • 3.

      Ondervloer egalisatie, hardboard € 6,76

    • 4.

      Ondervloer egalisatie, zachtboard/hardboard € 12,45

    • 5.

      Ondervloer egalisatie, cement gebonden € 3,40

    • 6.

      Overgordijnen, breed 1,20 m € 20,06

    • 7.

      Vitrage, breed 1,20 m € 10,67  

    • 11.

      De maatwerkvoorziening als bedoeld in lid 10 van dit artikel wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven wordt geen maatwerkvoorziening verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de voorziening als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De voorziening bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • a.

    100% indien het artikel niet ouder is dan twee jaar;

  • b.

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • c.

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • d.

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • .

    Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 12.

    Bij verhuizing wordt geen maatwerkvoorziening voor woningsanering verstrekt, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

  • 13.

    Indien het gebruik van de rolstoel vervanging van de vloerbedekking door een rolstoelbestendig tapijt/vloerbedekking noodzakelijk maakt wordt een maatwerkvoorziening verleend. Lid 10, 11 en 12 van dit artikel zijn overeenkomstig van toepassing.

  • 14.

    De maatwerkvoorziening in de kosten voor keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt maximaal:

  • .

    Keuring van liften

  • .

    Begin keuring

  • .

    Kosten

  • .

    Excl. BTW

  • .

    Frequentie periodieke

  • .

    keuringen

  • .

    Kosten excl. BTW

  • .

    stoelliften

  • .

    ja

  • .

    € 307,55

  • .

    1 x per 4 jaar

  • .

    € 223,67

  • .

    rolstoelplateauliften

  • .

    ja

  • .

    € 307,55

  • .

    1 x per 4 jaar

  • .

    € 223,67

  • .

    sta-plateauliften

  • .

    ja

  • .

    € 307,55

  • .

    1 x per 4 jaar

  • .

    € 223,67

  • .

    woonhuisliften

  • .

    ja

  • .

    € 476,33

  • .

    1 x per 1,5 jaar

  • .

    € 272,95

  • .

    hefplateauliften

  • .

    ja

  • .

    € 483,58

  • .

    1 x per 1,5 jaar

  • .

    € 277,52

  • .

    balansliften

  • .

    ja

  • .

    € 483,58

  • .

    1 x per 1,5 jaar

  • .

    € 79,73

  • .

    De maatwerkvoorziening in de kosten voor onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt maximaal:

  • .

    Onderhoud van:

  • .

    Frequentie periodiek onderhoud:

  • .

    Kosten excl. BTW

  • .

    stoelliften

  • .

    1 x per jaar

  • .

    € 154,30

  • .

    rolstoelplateauliften

  • .

    1 x per jaar

  • .

    € 154,30

  • .

    sta-plateauliften

  • .

    1 x per jaar

  • .

    € 154,30

  • .

    woonhuisliften

  • .

    2 x per jaar

  • .

    € 223,67

  • .

    hefplateauliften

  • .

    2 x per jaar

  • .

    € 154,30

  • .

    balansliften

  • .

    1 x per jaar

  • .

    € 154,30

  • .

    Op bovengenoemde tarieven kan een toeslag van maximaal 50% worden toegekend voor:

    • -

      installaties die geplaatst zijn buiten de woning;

    • -

      installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen ;

    • -

      installaties, die zijn uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 17 Maatwerkvoorziening in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering

  • 1.

    Indien nodig wordt, zolang de voorziening wordt gebruikt, jaarlijks een bedrag voor onderhoud en reparatie verstrekt.

    De hoogte van het onderhoudsbedrag bedraagt per kalenderjaar maximaal 4% van de bruto consumentenprijs inclusief de individuele aanpassingen. Het bedrag wordt op declaratiebasis uitbetaald, onder overlegging van de desbetreffende facturen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening in de kosten van verzekering voor een scootmobiel en elektrische rolstoel bedraagt € 50,- per jaar. Het bedrag wordt op declaratiebasis uitbetaald, onder overlegging van de desbetreffende facturen.

Artikel 18 Financiële tegemoetkoming eigen auto en taxi

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto bedraagt €285,- per jaar.

  • 2.

    Voor zover de vervoersbehoeften van gezinsleden (gehuwden, samenwonende partners, ouder en minderjarig kind of twee inwonende kinderen) niet samenvallen, wordt in totaal niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend, als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Artikel 19 Verstrekking Wmo-vervoerspas

  • 1.

    Een cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer kan een Wmo-vervoerspas voor het regionaal vervoerssysteem worden verstrekt bestemd voor sociaal vervoer. Met deze vervoerspas kan de cliënt op jaarbasis maximaal 1.500 kilometer tegen een gereduceerd tarief reizen.

  • 2.

    Wanneer blijkt dat de cliënt met de toegekende 1.500 kilometer op jaarbasis onvoldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, kan in bijzondere gevallen het aantal kilometers waarvoor tegen een gereduceerd tarief kan worden gereisd worden verhoogd.

Artikel 20 Toegangscriteria voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

De algemene voorziening richt zich op het uitvoeren van schoonmaakwerk van de dagelijks in gebruik zijnde ruimtes. Een inwoner komt in aanmerking voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De inwoner staat ingeschreven in de gemeente Ommen;

  • 2.

    De inwoner kan geen gebruik maken van andere wettelijke regeling, waaronder een Wlz indicatie;

  • 3.

    De inwoner kan door een (lichamelijke) beperking of door chronische, psychische of psychosociale problemen niet zelf zorgen voor een schoon en leefbaar huis;

  • 1.

    De inwoner heeft geen huisgenoten om het huishouden te doen / de inwoner heeft huisgenoten, maar zij zijn niet in staat zijn om het (volledige) huishouden te doen;

  • 2.

    Door of namens de inwoner kan aan andere mensen worden uitgelegd welke huishoudelijke klussen moeten gebeuren (de inwoner of iemand in zijn directe omgeving kan regie houden).

Artikel 21 Toegangscriteria voor de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp

De onder artikel 20 genoemde toegangscriteria zijn tevens van toepassing op de maatwerkvoorziening aangevuld met bepaalde factoren waardoor voor de inwoner aanvullende ondersteuning in het huishouden gewenst is. Factoren die de omvang of frequentie van het schoonmaakwerk kunnen beïnvloeden zijn bijvoorbeeld[1]:

  • 1.

    Gezondheid inwoner: bij aandoeningen als astma of longemfyseem moet het huis zoveel mogelijk stofvrij zijn en aanwezigheid van aandoeningen waardoor vaker geknoeid wordt;

  • 2.

    Bedlegerigheid en incontinentie of andere aandoeningen waardoor het bed of kleding sneller kan vervuilen;

  • 3.

    Langdurig ziek (in ieder geval zes weken of langer) of slechtziendheid;

  • 4.

    Ernst van de problematiek bij inwoners c.q.. de mate waarin zij niet in staat zijn om zelf op te ruimen en schoon te maken.

[1] Onderzoek Maatstaf hulp bij het huishouden, Gemeente Amsterdam (februari 2017)

Artikel 22 Resultaten van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp

Onder de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp vallen de volgende resultaten:

  • 1.

    Schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Wasvoorziening (beddengoed wassen en beschikken over schone kleding)

Paragraaf 3 Jeugdhulp

Artikel 23 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de uitvoering van  de bepalingen van de Jeugdwet

Artikel 24 Melding hulpvraag

  • 1.

    In aanvulling op hetgeen in artikel 10 is bepaald treft het college zo spoedig mogelijk in spoedeisende gevallen een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 25 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • c.

    het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • e.

    de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

  • f.

    de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

  • g.

    de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • h.

    hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s), en

  • i.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure men vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

Artikel 26 Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2.

    Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de jeugdige of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 27 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De huisarts, medisch specialist of jeugdarts die een cliënt behandelen, stellen het college in kennis van hun verwijzing naar een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

Paragraaf 4 Inwerkingtreding en citeerartikel

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze regeling treedt met ingang van 1 januari 2021 in werking. Met ingang van deze datum wordt het op 29 oktober 2019 vastgestelde Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2019 ingetrokken.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als “Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Ommen 2021”.

Ondertekening

Namens deze burgermeester en wethouders van de gemeente Ommen,

8 december 2020

Toelichting

Paragraaf 1  Algemene bepalingen

De artikelen van deze paragraaf hebben zowel betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet.

Paragraaf 2 Maatschappelijke ondersteuning

Artikel 9. Begripsbepaling

Persoonlijk plan: Deze definitie is ontleend aan artikel 2.3.2, tweede lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

In het persoonlijk plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijk netwerk – de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, worden door het college onderzocht. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van de cliënt versterkt.

Artikel 10. Indienen persoonlijk plan

In dit artikel is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 11, tweede lid.

Artikel 11. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn in overwegende mate overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De Memorie van Toelichting op deze bepaling verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek “het gewenste resultaat van het onderzoek om ondersteuning” opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “ de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Overeenkomstig het derde lid wordt de cliënt geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten - onder andere ten aanzien van de verwerking van zijn (bijzondere) persoonsgegevens – en de vervolgprocedure.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is ( zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige “vervolgvraag” heeft. Waar het betreft de onderwerpen genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, ontslaat dit het college niet van diens onderzoek verplichting in algemene zin. In sommige gevallen kan dit echter op basis van al beschikbare informatie en hoeft het niet tijdens het gesprek nogmaals inhoudelijk besproken te worden.

Artikel 12. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of maatschappelijke opvang in aanmerking komt. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (een vertegenwoordiger is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 13. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht .Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 3:3 van de Awb, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 echter soms onontbeerlijk zijn. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In het uitvoeringsbesluit is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Artikel 14. Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De gemeente Zwolle is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Deze bepaling is letterlijk overgenomen uit de Wmo verordening van de gemeente Zwolle.

Artikel 14A. Nadere regels kwaliteitseisen voor voorzieningen beschermd wonen in pgb

Sinds 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 van kracht. Hierin wordt de mogelijkheid van een voorziening beschermd wonen in de verstrekkingsvormen ‘in natura’ en in een persoonsgebonden budget (pgb) geboden. In het bestuurlijk overleg beschermd wonen en maatschappelijke opvang regio IJssel-Vecht, waarvan Zwolle centrumgemeente is, is in lijn met de Wmo 2015 besloten dat een voorziening beschermd wonen ingekocht met een pgb een gelijkwaardig alternatief moet zijn voor een voorziening beschermd wonen in natura. Er bestaan afhankelijk van de verstrekkingsvorm verschillen in productomschrijving, kwaliteitseisen en hoogte van bekostiging. Een eerste stap is het verbeteren (en gelijkschakelen) van de kwaliteit van de ondersteuning bij beide verstrekkingsvormen.

Artikel 15 tot en met 18

De bepalingen van deze artikelen zijn overgenomen uit het voormalige Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Ommen 2014. Deze bepalingen zijn in een aantal gevallen nog van toepassing.

Artikel 19. Verstrekking Wmo-vervoerspas

Op grond van dit artikel kan aan een cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer een Wmo-taxivervoerspas worden verstrekt. Met deze vervoerspas kan de cliënt op jaarbasis maximaal 1.500 kilometer reizen tegen een gereduceerd tarief.

Het tweede lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om het aantal kilometers dat in lid 1 is genoemd te verhogen indien blijkt dat de cliënt onvoldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden. Hierbij valt onder meer te denken aan bezoek van een partner of kind, verblijvende in een instelling.

Artikel 20. Toegangscriteria voor de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp

De inwoner is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een schoon en leefbaar huis. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. Voor gebruikelijke hulp (de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de huisgenoten waarmee een gezamenlijk huishouden wordt gevoerd), wordt vanuit de gemeente geen ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden geboden. Vrijwillige ondersteuning door bijvoorbeeld een mantelzorger of iemand uit het sociaal netwerk, gaat ook voor op de ondersteuning van de gemeente.

Indien eigen (particuliere) mogelijkheden, gebruikelijke hulp en hulp vanuit het sociaal netwerk geen of onvoldoende oplossing bieden, kan de inwoner ondersteuning ontvangen via de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp.

De taken binnen de algemene voorziening Huishoudelijke Hulp richten zich op het uitvoeren van schoonmaakwerk van de dagelijks in gebruik zijnde ruimtes (woonkamer, als dagelijks in gebruik zijnde slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap). Het gaat om een mix van de volgende activiteiten binnen de bovengenoemde vertrekken: stof afnemen, stofzuigen, dweilen, opruimen, keuken opruimen en schoonmaken, bed verschonen en schoonmaken van het sanitair.

De algemene voorziening wordt aangeboden voor 72 uur op jaarbasis. Hierbij is uitgegaan dat het om huishoudelijk werk gaat, waarbij een deel nog door de inwoner zelf kan worden gedaan. Iedere inwoner die gebruik maakt van de algemene voorziening ontvangt hetzelfde aantal uren. De inwoner heeft zelf de regie over de besteding van de uren (bijvoorbeeld één keer in de twee weken drie uur).

Artikel 21. Toegangscriteria voor de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp

Als op basis van onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner wordt geconcludeerd dat de inwoner middels een algemene voorziening onvoldoende ondersteund wordt, kan een maatwerkvoorziening worden aangeboden. Vanwege bepaalde factoren kan voor de inwoner aanvullende ondersteuning in het huishouden gewenst zijn. Factoren die de omvang of frequentie van het schoonmaakwerk kunnen beïnvloeden zijn bijvoorbeeld[1]:

  • 1.

    o Gezondheid inwoner: bij aandoeningen als astma of longemfyseem moet het huis zoveel mogelijk stofvrij zijn en aanwezigheid van aandoeningen waardoor vaker geknoeid wordt;

  • 2.

    o Bedlegerigheid en incontinentie of andere aandoeningen waardoor het bed of kleding sneller kan vervuilen;

  • 3.

    o Langdurig ziek (in ieder geval zes weken of langer) of slechtziendheid;

  • 4.

    o Ernst van de problematiek bij inwoners c.q.. de mate waarin zij niet in staat zijn om zelf op te ruimen en schoon te maken.

Deze opsomming is niet uitputtend. De consulent van het Samen Doen team maakt de afweging door middel van een objectief onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie of bepaalde aanwezige factoren leiden tot inzet van een maatwerkvoorziening.

Artikel 22. Resultaten van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp

Ad 1. Schoon en leefbaar huis

Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als dagelijks in gebruik zijnde slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen zodanig schoongemaakt te worden om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Het gaat om een mix van de volgende activiteiten binnen de bovengenoemde vertrekken: stof afnemen, stofzuigen, dweilen, opruimen, keuken opruimen en schoonmaken, bed verschonen en schoonmaken van het sanitair.

Ad 2. Wasvoorziening

Ondersteuning vanuit dit resultaat wordt geboden voor het wassen van beddengoed en linnengoed en het beschikken over schone kleding wanneer een inwoner een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het wassen, het drogen, strijken van de bovenkleding, vouwen van de was en terugleggen van de was in de garderobekast. Deze module wordt alleen ingezet als inwoner helemaal niet op eigen kracht over schone kleding en beddengoed kan voorzien of helemaal geen ondersteuning kan worden geboden vanuit het sociaal netwerk of via een voorliggende voorziening zoals een was- en strijkservice.

Modules maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp

De maatwerkvoorziening wordt aangeboden voor de uren die nodig zijn om het huis ‘schoon en leefbaar’ te houden en/of om de inwoner te laten beschikken over schone kleding. De maatwerkvoorziening is opgebouwd uit de volgende modules:

MODULES

UREN[2]

  • 1.

    Basisuren schoon en leefbaar huis

104 uur per jaar

  • 1.

    Extra uren voor medische beperking

26 uur per jaar

  • 1.

    Schone en draagbare kleding, beddengoed

33 uren per jaar

De genoemde uren voor de drie verschillende modules staan vast en zijn voor iedere inwoner met een maatwerkvoorziening gelijk. De consulent van het Samen Doen team bepaalt welke modules worden ingezet.

- De basisuren schoon en leefbaar huis worden ingezet als de algemene voorziening ontoereikend is, vanwege bepaalde factoren die ervoor kunnen zorgen dat voor de inwoner aanvullende ondersteuning in het huishouden nodig heeft;

- De module ‘extra uren voor medische beperking’ wordt ingezet als een inwoner vanwege medische belemmeringen (bijvoorbeeld door ernstige fysieke beperkingen, medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische beperking die leiden tot een snellere vervuiling van het huis) extra noodzakelijke schoonmaak nodig heeft.

- De module ‘extra uren voor medische beperking’ kan alleen worden ingezet als ook de module ‘basisuren schoon en leefbaar huis’ is ingezet.

Noot

Wanneer een inwoner iets wil dat buiten de algemene- of maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp valt (bijvoorbeeld schoonmaken van de niet gangbare ruimtes), kan de inwoner dit bij de aanbieder afnemen als private dienstverlening (dus wel btw-plichtig).

[1] Onderzoek Maatstaf hulp bij het huishouden, Gemeente Amsterdam (februari 2017)

[2] Hierbij is uitgegaan van de rapporten van KPMG | Plexus en bureau HHM voor de gemeente Utrecht (Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, september 2016), Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning HHM (2019) en voor de gemeente Amsterdam (Maatstaf hulp bij het huishouden, februari 2017).

Paragraaf 3 Jeugdhulp

Artikel 23. Begripsbepaling

Bij deze definitie van hulpvraag wordt een relatie gelegd naar artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet.

Artikel 24. Melding hulpvraag

Dit artikel is een aanvulling op hetgeen in artikel 2 van de verordening is vermeld. Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) een beroep willen doen op een overige voorziening geldt niet de meldingsprocedure in de zin van dit besluit. Men kan rechtstreeks een beroep doen op een overige voorziening.

Artikel 25. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder(s) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouder(s) te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouder(s) het een en ander wordt besproken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld, overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s) en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Artikel 26. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Beslistermijnen Awb

In het besluit is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouder(s) ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 27. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In dit artikel is bepaald dat de huisarts, medisch specialist of jeugdarts die een cliënt behandelen het college in kennis stellen van hun verwijzing. Deze bepaling is echter niet afdwingbaar.

Paragraaf 4 Inwerkingtreding en citeerartikel

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeerartikel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze regeling en legt vast hoe de regeling dient te worden aangehaald.

Bijlage 2: Vergoedinglijst beschermd wonen regio IJssel-Vecht

Hoogte persoonsgebonden budgetten beschermd wonen 2021

 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

PERSOONSGEBONDEN BUDGET

 

zzp excl. behandeling, excl. dagbesteding

 
 
 
 
 

zzp excl. behandeling, incl. dagbesteding

 
 
 
 
 
 

op basis van 365 dagen

 

1GGZC*

2GGZC*

3GGZC

4GGZC

5GGZC

6GGZC

1GGZC*

2GGZC*

3GGZC

4GGZC

5GGZC

6GGZC

 

Excl. Vervoer

pgb (niet wonend in wooninitiatief)

€ 15.390

€ 26.992

€ 29.916

€ 37.899

€ 41.066

€ 56.070

€ 24.962

€ 36.565

€ 39.487

€ 47.471

€ 50.639

€ 65.641

 
 

pgb (wonend in wooninitiatief)

€ 19.325

€ 30.926

€ 33.851

€ 41.834

€ 45.001

€ 60.005

€ 28.897

€ 40.499

€ 43.422

€ 51.406

€ 54.574

€ 69.576

 

Incl. Vervoer

pgb (niet wonend in wooninitiatief)

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

€ 26.105

€ 37.707

€ 40.631

€ 48.614

€ 51.783

€ 66.785

 
 

pgb (wonend in wooninitiatief)

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

€ 30.040

€ 41.642

€ 44.565

€ 52.549

€ 55.717

€ 70.720

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

* Deze toekenning wordt niet meer afgegeven vanaf 1-1-2015 in de regio IJssel-Vecht bij herindicaties

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Maximale tarieven

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Begeleiding inclusief 24/7 beschikbaarheid

€ 68,11 per direct cliëntgebonden uur

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Dagbesteding

€ 799,80 per maand

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Dagbesteding inclusief vervoer

€ 895,34 per maand

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Wooninitiatief

€ 3.931,47 per jaar

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Bijlage

Bijlage 3: Vergoedingenlijst beschermd wonen regio IJssel-Vecht 2021

Het Pgb beschermd wonen mag u als volgt inzetten:

U woont in een kamer in een voorziening van een zorgaanbieder voor meerdere mensen of u heeft een huis/ appartement met een eigen voordeur in een complex voor beschermd wonen. Er is 24 uur per dag, 7 dagen in de week, ondersteuning beschikbaar op de locatie of

U woont in een accommodatie van een zorgaanbieder en u heeft begeleiding op afspraak, er is 24 uur per dag, 7 dagen in de week, begeleiding oproepbaar die indien noodzakelijk binnen een half uur bij u is.

In beide gevallen betaalt u huur en eventueel kosten voor eten aan de aanbieder. Hiervoor mag u niet uw Pgb gebruiken.

De ondersteuning bestaat uit een integraal pakket van individuele begeleiding en zo nodig begeleiding bij de persoonlijke verzorging en bij het huishouden. Indien u een indicatie voor dagbesteding heeft mag u de kosten hiervoor ook uit het pgb betalen. Indien medisch noodzakelijk mogen ook de vervoerskosten die nodig zijn om op de dagbestedingslocatie en weer thuis te komen uit het Pgb betaald worden.

Onderdelen:

I. Individuele begeleiding en 24/7 op de locatie aanwezigheid van begeleiding/ toezicht

Ondersteuning bij tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven:

  • 1.

    begeleiding in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg);(bevorderen zelfredzaamheid).

  • 2.

    begeleiding bij de mogelijke integratie in de samenleving, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van casemanagement) (bevorderen participatie).

De begeleiding is 24/7 op de locatie om ernstige (gezondheids-)problemen te voorkomen.

Of

II. Individuele begeleiding plus 24 uur beschikbaarheid per dag

Ondersteuning bij tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven:

  • 1.

    begeleiding in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg);(bevorderen zelfredzaamheid).

  • 2.

    begeleiding bij de mogelijke integratie in de samenleving, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van casemanagement) (bevorderen participatie).

Daarnaast realisatie van “beschikbaarheid van begeleiding”, waardoor de cliënt erop kan rekenen dat de zorgaanbieder naast planbare zorg ook 24/7 telefonisch beschikbaar is en indien noodzakelijk binnen 30 minuten beschikbaar ter plaatse.

Dagbesteding plus eventueel vervoer (indien geïndiceerd)

Dagbesteding is een structurele tijdsbesteding met een concreet en goed omschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt niet verstaan:

  • 1.

    een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden;

  • 2.

    een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

Vervoer betreft het bieden van vervoer naar en van de plaats voor dagbesteding, voor zover de cliënt uit oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.

Wooninitiatief

Van een wooninitiatief is sprake als:

  • 1.

    Minimaal 3 en maximaal 26 bewoners van het betreffende wooninitiatief wonen en zorg ontvangen via een PGB (uit hetzij Wlz, Wmo, Jeugdwet of Zvw);

  • 2.

    Cliënten wonen in 1 huis of geclusterd binnen een straal van 100 meter;

  • 3.

    Er een gemeenschappelijke ruimte aanwezig is voor gezamenlijke activiteiten;

  • 4.

    De PGB-budgetten gebundeld worden en hiervoor zorg wordt ingekocht.

Deze toeslag mag gebruikt worden voor:

  • 1.

    alarmsystemen

  • 2.

    uitluisterapparatuur

  • 3.

    brandveiligheid

  • 4.

    domotica

  • 5.

    onderhoud van onder punt 1 t/m 4 genoemde punten

  • 6.

    zorg gerelateerde investeringen in gemeenschappelijke ruimten