Regeling vervallen per 01-07-2012

Verordening Langdurigheidstoeslag Intergemeentelijke Sociale Dienst BOL 2011

Geldend van 01-06-2011 t/m 30-06-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Intergemeentelijke Sociale Dienst BOL 2011

De Raad van de gemeente Onderbanken,

gezien het advies van de Commissie WAS van 10 mei 2011,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Onderbanken d.d. 19 april 2011,

gelet op artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling van ISD BOL, de artikel 147 Gemeentewet en artikel 8 en 36 van de Wet werk en bijstand,

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende: Verordening Langdurigheidstoeslag Intergemeentelijke Sociale Dienst BOL 2011

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand.

    • b.

      Langdurig: een ononderbroken periode van 60 maanden.

    • c.

      Referteperiode: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • d.

      Peildatum: de datum waarop de periode van 60 maanden, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van deze verordening, is bereikt.

    • e.

      Laag inkomen: een inkomen dat per maand niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm WWB dan wel de toepasselijke inkomensvoorziening WIJ.

    • f.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan' moet worden gelezen 'de referteperiode'. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien. Voor personen tot 27 jaar geldt artikel 7 lid 1 1e gedachtenstreepje WIJ.

    • g.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    • h.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

    • i.

      WIJ: Wet investeren in jongeren.

    • j.

      Gezin: onder het gezin wordt verstaan: de gehuwden tezamen, de gehuwden met de tot hun last komende kinderen en de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.

    • k.

      In deze verordening wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

    • l.

      Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf

II. RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 3 – Langdurig laag inkomen

  • 1. Belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en voldoen aan de overige in de wet gestelde voorwaarden, kunnen in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

  • 2. De referteperiode mag maximaal 13 weken onderbroken zijn met een inkomen hoger dan 100% bijstandsnorm.

  • 3. De referteperiode wordt verlengd met de periode dat iemand in detentie verblijft.

  • 4. De referteperiode wordt verlengd met de periode dat iemand in het buitenland verblijft niet zijnde het toegestane vakantieverlof.

Artikel 4 – Uitsluitingsgronden

Geen recht op de langdurigheidstoeslag heeft de belanghebbende die langdurig een laag inkomen heeft en die tijdens of na afloop van de referteperiode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt.

Artikel 5 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden € 244,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 219,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 171,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

III. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6 – Overgangsrecht 2011

  • 1. Voor belanghebbenden die in 2010 een langdurigheidstoeslag hebben ontvangen en niet voldoen onder het gestelde van artikel 1 lid 1 onder c, is er sprake van overgangsrecht.

  • 2. Op grond van dit overgangsrecht is er voor belanghebbenden genoemd in lid 1 recht op de langdurigheidstoeslag ter hoogte van de bedragen zoals genoemd in artikel 5 lid 1 van deze verordening.

  • 3. Voorwaarde om voor dit overgangsrecht in aanmerking te komen, is dat belanghebbende aan alle overige voorwaarden voldoet, zoals genoemd in artikel 3 en 4 van deze verordening.

  • 4. Dit overgangsrecht is alleen van toepassing op het kalenderjaar 2011.

Artikel 7 - Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken, Landgraaf.

Artikel 8 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2011 onder gelijktijdige intrekking van de "Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL", met dien verstande dat aanvragen met een peildatum van vóór 1 juni 2011 nog op grond van deze voorgaande "Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL" worden afgehandeld.

Artikel 10 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 mei 2011

De voorzitter
De griffier

Toelichting verordening langdurigheidstoeslag

ALGEMEEN

Op 1 januari 2009 is het wetsvoorstel 31 559 in werking getreden. Daarmee is de langdurigheidstoeslag (LDT) beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd naar de gemeenten. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en weinig financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven, extra ondersteuning nodig hebben.

Door inwerkingtreding van voornoemd wetsvoorstel is artikel 36 WWB ingrijpend gewijzigd. In dat artikel is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag.

Bevoegdheid gemeenten

In het artikel 36 WWB, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In artikel 8 WWB is bepaald dat de gemeenteraad middels een verordening regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.

Met ingang van 1 januari 2009 hebben de gemeenteraden van de BOL-gemeenten de Verordening WWB vastgesteld.

Vanaf 2009 was het volgende beleid bepaald:

Laag inkomen: inkomen tot 100% bijstandsnorm.

Referteperiode: 36 maanden.

Bedragen: € 342 voor alleenstaanden

€ 437 voor alleenstaande ouders

€ 488 voor gehuwden

Beleidswijzigingen vanaf 2011

De gemeenteraden van de BOL-gemeenten hebben in december 2010 besloten om vanaf 2011 het beleid t.a.v. de langdurigheidstoeslag te wijzigen. Deze raadsbesluiten zijn genomen in het kader van het Meerjarenbeleidsplan 2011-2014 ISD BOL. Het centrale thema in dit beleidsplan is "Kiezen voor werk". Ook in het minimabeleid, waar de langdurigheidstoeslag onderdeel van uitmaakt, is het uitgangspunt dat de uitstroom naar betaald werk niet belemmerd mag worden door het minimabeleid. Met het nieuwe beleid willen de gemeenten de drempel naar werk verlagen en de armoedeval verminderen.

Aanleiding voor deze beleidswijzigingen zijn de uitkomsten van verschillende onderzoeken (Minima-effectrapportage, MER 2009 ISD BOL door het Nibud en het afstudeeronderzoek "Minimabeleid: vangnet of hangmat") waaruit is gebleken dat het minimabeleid negatief werkt op de uitstroom. Als gevolg hiervan hebben de gemeenteraden besloten om maatregelen in te voeren die de armoedeval verminderen. Verder zijn de raden van mening dat tijdelijk werk (bv. via een uitzendbureau) niet mag leiden tot verlies van de langdurigheidstoeslag. Dit werkt namelijk belemmerend t.a.v. re-integratie.

Verder hebben de BOL-gemeenten ook een financiële taakstelling t.a.v. het minimabeleid. Dit betekent dat er ook bij de langdurigheidstoeslag bezuinigingen zijn doorgevoerd.

In deze verordening zijn de volgende beleidswijzigingen verwerkt:

  • 1.

    De referteperiode is verlengd van 3 naar 5 jaar.

    De referteperiode van de langdurigheidstoeslag wordt verhoogd van 3 jaar naar 5 jaar. Dit teneinde klanten die perspectief hebben op activering/werk niet te snel te laten wennen aan de langdurigheidstoeslag en daarmee klanten demotiveren om uit te stromen (het lock-in effect). Met een referteperiode van 5 jaar komt een klant pas voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking wanneer hij/zij minimaal 5 jaar een inkomen op WWB-niveau heeft. Deze verhoging van de referteperiode werkt ook positief m.b.t. verminderen van de armoedeval.

    Door de referteperiode terug te brengen naar 5 jaar is de langdurigheidstoeslag alleen beschikbaar voor personen die voorlopig niet naar arbeid bemiddeld kunnen worden. Voor personen die wel nog kansen hebben op de arbeidsmarkt, is er dan geen sprake van een armoedeval vanwege o.a. de langdurigheidstoeslag. Voor deze doelgroep is het premiebeleid beschikbaar.

    Klanten met (meer) kansen op de arbeidsmarkt maken gebruik van het premiebeleid indien zij uitstromen naar werk c.q. in het kader van participatie aan de slag gaan. Zo wordt juist werken aan werk gestimuleerd en niet belemmerd.

    Met de beschikbare middelen is ervoor gekozen om de langdurigheidstoeslag beschikbaar te stellen aan mensen die deze het hardste nodig hebben (langdurig in de bijstand, i.c. vanaf 5 jaar).

  • 2.

    Tijdelijk werk is mogelijk, waardoor het recht op de langdurigheidstoeslag niet verloren gaat.

    De langdurigheidstoeslag wordt zodanig vormgegeven dat bij kortdurende uitstroom naar werk, het recht op langdurigheidstoeslag blijft behouden. Dit om te voorkomen dat cliënten minder/niet gemotiveerd zijn om (kortdurend) werk te accepteren, waardoor zij het recht op langdurigheidstoeslag verliezen. Hierdoor komt een grotere groep in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag.

  • 3.

    De bedragen van de langdurigheidstoeslag zijn verlaagd.

    Met name vanuit oogpunt van de armoedeval is dit besluit genomen. Uitgangspunt bij het verlagen van de langdurigheidstoeslag is dat dit samen moet gaan met de verhoging van de uitstroompremie. Met andere woorden: indien een klant uitstroomt naar werk en daardoor het recht op langdurigheidstoeslag vervalt, wordt dit gecompenseerd door de uitstroom-premie die de klant dan ontvangt. Hierdoor wordt uitstroom bevorderd en niet "afgestraft" door het verlies van de langdurigheidstoeslag. De positieve prikkel wordt hierdoor gelegd bij uitstroom.

Personen die (nog) geen perspectief hebben op uitstroom, kunnen vooralsnog geen gebruik maken van de uitstroompremie. Voor deze doelgroep kan de verlaging van de langdurigheidstoeslag gecompenseerd worden met premies voor participatie (vrijwilligerswerk). In de uitvoeringsregels re-integratie zijn er regels opgenomen om een premie te verstrekken voor vormen van participatie (vrijwilligerswerk bv.). Hierdoor wordt het leveren van een bijdrage aan de samenleving bevorderd. Dit legt tevens de verbinding tussen re-integratiebeleid en minimabeleid, door ook in het minimabeleid (i.c. de langdurigheidstoeslag) de nadruk op participatie/re-integratie te leggen.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Lid 1 onder a:

Hierin is vastgelegd wat onder ‘wet’, ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ wordt verstaan. Daarmee is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 WWB aan de gemeenteraad heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c WWB, danwel artikel 5 lid 1 3e aandachtsstreepje WIJ. Van belang is nog dat volgens de omschrijving van ‘laag inkomen’ er sprake van moet zijn dat het inkomen per maand maximaal 100% van de bijstandsnorm mag zijn.

Lid 1 onder b / c

Er is in de verordening voor gekozen om de referteperiode te bepalen op 60 maanden. Hiervoor is gekozen, om de langdurigheidstoeslag alleen te bestemmen voor personen die langdurig op bijstand zijn aangewezen en zo de re-integratie niet te belemmeren. Dit vermindert tevens de armoedeval.

Lid 1 onder e

Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat ligt op 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van bijvoorbeeld 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm.

Lid 1 onder k:

In het tweede lid is vastgelegd dat onder belanghebbende mede wordt verstaan het gezin. Daarmee wordt bereikt dat voor het recht op en de hoogte van de toeslag de gezinssituatie bepalend is. Beide partners moeten immers aan de voorwaarden voldoen.

Lid 1 onder l:

Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de WWB. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gezin’, ‘langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de WWB, artikel 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt. De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is. Dit is de datum waarop belanghebbende langdurig een laag inkomen en geen vermogen heeft. Het is aan de gemeente om de peildatum vast te stellen. Die datum kan in het verleden liggen. In dat geval dient de toeslag met terugwerkende kracht verleend te worden. Peildatum is tevens ingangsdatum (artikel 36 lid 4 WWB).

Artikel 2

De uitvoering van de langdurigheidstoeslag is in handen van het Dagelijks Bestuur van ISD BOL.

Artikel 3 lid 2:

Belanghebbenden die in de referteperiode maximaal een periode van 13 weken inkomen uit arbeid hebben verkregen, hebben recht op de langdurigheidstoeslag. Hiervoor is gekozen om reïntegratie op de arbeidsmarkt vanuit de WWB te bevorderen. Zonder deze aanvullende bepaling, zou een klant zijn recht op de langdurigheidstoeslag voor 5 jaar kwijt zijn. Dit is belemmerend voor de re-integratie, met name bij kortdurende re-integratie.

Er is gekozen voor 13 weken om de volgende reden: het gaat om kortdurende uitstroom van personen die niet/nauwelijks perspectief hebben op uitstroom. Hierbij is aansluiting gezocht bij een gangbaar aantal weken dat iemand (tijdelijk) kan uitstromen via een uitzendbureau .

Indien iemand meer dan 13 weken kan uitstromen tijdens de referteperiode (of meerdere keren), dan zal er in de regel sprake zijn van grotere kansen op de arbeidsmarkt en mag de langdurigheidstoeslag geen belemmering zijn om uit te stromen. Hier ligt de prikkel bij de klant om duurzaam uit te stromen.

Voor de doelgroep die kan uitstromen naar werk, is de uitstroompremie beschikbaar, die het verlies van de langdurigheidstoeslag compenseert.

Wanneer iemand maximaal 13 weken uitstroomt naar werk, is er geen sprake van uitzicht op inkomensverbetering, zoals bedoeld in artikel 36 eerste lid WWB.

Er is gekozen voor het opnemen van een maximaal aantal weken in de verordening en niet een maximum-bedrag. Dan hoeft niet de hoogte van het inkomen nagegaan te worden. Bovendien is het inkomen voor deze uitzondering van ondergeschikt belang. Een WWB- of WIJ-klant die tijdelijk kan uitstromen naar werk, verliest niet direct zijn langdurigheidstoeslag. Hiervoor moet hij niet alsnog afgestraft worden door de hoogte van het inkomen. Dat is niet relevant. Het gaat erom dat een klant die gemotiveerd is en in staat is om tijdelijk te gaan werken (vanuit de doelgroep minder kansrijken), zijn langdurigheidstoeslag moet kunnen behouden bij kortdurende uitstroom.

Ook voor de uitvoering is dit eenvoudiger te checken. Voor de klant is deze werkwijze minder belastend dan het inleveren van loonstroken. Het aantal weken dat gewerkt is, kan via SUWI-NET gecheckt worden.

Lid 3:

Uit artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB volgt dat gedetineerden geen langdurigheidstoeslag kunnen ontvangen. Uit niets blijkt dat detentie in de referteperiode, anders dan het huidige artikel 36 WWB, dan wel van invloed zou zijn op het recht op langdurigheidstoeslag. Daarom is in deze verordening geregeld dat de referteperiode wordt verlengd met de periode van detentie. Gedurende de detentie zal een belanghebbende immers over het algemeen maar weinig kunnen ondernemen om d.m.v. arbeid zijn inkomenspositie te verbeteren.

Lid 4:

Een bijstandsgerechtigde mag een bepaalde periode per jaar met behoud van uitkering in het buitenland verblijven (artikel 13 lid 1 onderdeel e WWB). Het gaat in dit lid uiteraard niet om deze periode. Het gaat in dit artikel om verblijf in het buitenland anders dan het toegestane verblijf in het buitenland van maximaal 4 weken.

Artikel 4

In dit artikel worden de uitsluitingsgronden genoemd, die voortvloeien uit de voorwaarde dat geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Als sprake is van gehuwden dan geldt dat de aanspraak op langdurigheidstoeslag vervalt als op één van beide partners de uitsluitingsgrond van toepassing is. Beide partners moeten immers aan de voorwaarden voldoen.

Aangenomen wordt dat er wel uitzicht op inkomensverbetering is als de belanghebbende student of scholier is. De passage ‘uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs’ is ontleend aan artikel 23, eerste lid, onderdeel a Wet investeren in jongeren. Daaronder vallen de studies die aanleiding kunnen geven tot studiefinanciering o.g.v. de WSF2000 en opleidingen op grond van de WTOS.

Artikel 5

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is verlaagd ten opzichte van de bedragen die voor 2010 golden.

In het tweede lid is geregeld op welke hoogte van de langdurigheidstoeslag iemand recht heeft, indien er tijdens de referteperiode sprake is van normswijzigingen (bv. alleenstaande ouder naar alleenstaande). De situatie op de peildatum is bepalend hiervoor.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 6

In dit artikel is het overgangsrecht geformuleerd. Dit overgangsrecht is bedoeld voor personen die in 2010 de langdurigheidstoeslag hebben ontvangen en vanwege het verlengen van de referteperiode van 3 naar 5 jaar in 2011 geen recht meer zouden hebben op de langdurigheidstoeslag. Concreet is de doelgroep voor het overgangsrecht derhalve: belanghebbenden die 3 tot 5 jaar een inkomen op bijstandsniveau hebben.

Het overgangsrecht houdt in dat deze doelgroep in 2011 in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag zoals deze in artikel 5 van deze verordening zijn genoemd.

Het overgangsrecht is alleen voor het jaar 2011.

Voor de doelgroep die vanaf 2011 gebruik kan maken van het overgangsrecht, zijn de alternatieven van het premiebeleid beschikbaar die het verlagen van de langdurigheidstoeslag en het verhogen van de referteperiode compenseren, namelijk de uitstroompremie en de participatiepremie.

De uitstroompremie is beschikbaar voor de klant die uitstroomt naar werk. Hierdoor vervalt het recht op langdurigheidstoeslag, hetgeen gecompenseerd wordt door de uitstroompremie die de klant dan ontvangt. Hierdoor wordt uitstroom bevorderd en niet "afgestraft" door het verlies van de langdurigheidstoeslag.

Personen die (nog) geen perspectief hebben op uitstroom, kunnen vooralsnog geen gebruik maken van de uitstroompremie. Voor deze doelgroep kan de verlaging van de langdurigheidstoeslag gecompenseerd worden met premies voor participatie (vrijwilligerswerk). In de uitvoeringsregels re-integratie zijn er regels opgenomen om een premie te verstrekken voor vormen van participatie (vrijwilligerswerk bv.). Hierdoor wordt het leveren van een bijdrage aan de samenleving bevorderd. Dit legt tevens de verbinding tussen re-integratiebeleid en minimabeleid, door ook in het minimabeleid (i.c. de langdurigheidstoeslag) de nadruk op participatie/re-integratie te leggen.

Artikel 8

Lid 1:

In de afstemmingsverordening wordt op gemeentelijk niveau vastgelegd op welke wijze de bijstand wordt afgestemd indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Voor die gevallen waarin onverkort toepassen van de verordening zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid is de hardheidsclausule opgenomen.

Lid 2:

Deze bepaling is in de verordening opgenomen voor het geval zich een situatie mocht voordoen die niet onder de bepalingen van de verordening te brengen is. In een dergelijk geval beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking na vaststelling door de 3 gemeenteraden van de BOL-gemeenten. De invoeringsdatum is 1 juni 2011.

De "Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL" die vanaf 1/1/2009 van kracht was, wordt tegelijkertijd ingetrokken. Deze verordening uit 2009 blijft wel van kracht voor aanvragen met een peildatum vóór 1 juni 2011.

Er is een maximale termijn waarop bekeken wordt of iemand in voorgaande jaren recht heeft op een langdurigheidstoeslag. Deze termijn (periode tussen aanvraagdatum en peildatum) is bepaald op 5 jaar. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bestuursrecht. Op grond hiervan mag van een belanghebbende in het algemeen verwacht worden dat hij zijn aanspraken jegens de overheid uiterlijk binnen 5 jaar te gelde maakt. Burgers die derhalve nog recht hebben op een langdurigheidstoeslag met een peildatum vóór de invoeringsdatum van deze nieuwe verordening (1 juni 2011), kunnen derhalve nog een beroep doen op de verordening uit 2009.