Regeling vervallen per 10-01-2017

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m 09-01-2017

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2016

Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Onderbanken2016

HOOFDSTUK 1. Begrippen en algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In aanvulling op de begripsbepalingen uit de Verordening worden hier enkele nadere begrippen omschreven:

  • a.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • b.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Onderbanken;

  • c.

    Verordening Wmo: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2015;

  • d.

    CAK: het Centraal Administratiekantoor dat voor het college de eigen bijdrage berekent en int;

  • e.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    Pgb: persoonsgebonden budget;

  • g.

    Wlz: Wet Langdurige Zorg.

  • h.

    Gebruikelijk hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van (groot-)ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten

  • i.

    Professionele hulp: hulp die wordt geleverd door één van onderstaande partijen:

    • a.

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;

    • b.

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wetinkomstenbelasting 2001 is afgegeven;

    • c.

      een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) of het kwaliteitsregister Jeugd, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1,onderdeel j of k.

  • j.

    Hulp sociaal netwerk: hulp die wordt geleverd door een persoon die niet onder de definitie van professionele hulp en niet onder de definitie van gebruikelijke zorg valt.

Artikel 2.Toepassingsbereik

Deze nadere regels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente Onderbanken.

Zelfredzaamheid- en participatieproblemen kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    Wonen en het voeren van een huishouden inclusief begeleiding;

  • b.

    Verplaatsen in, en nabij de woning en vervoer in de woon- en leefomgeving (ten behoeve van het aangaan van sociale verbanden (maatschappelijk, recreatief, sportief en religieus)

  • c.

    Opvang, Beschermd wonen, Dagbesteding en Kortdurend verblijf

Artikel 3. Spoedeisende situaties

In spoedeisende situaties, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, kan het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

HOOFDSTUK 2. Toegang, Procedures en Onderzoek

De volgende artikelen vormen de basis voor een zorgvuldige toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening binnen de Wmo.

Artikel 4. Toegangsprocedure

  • 1.

    De procedure begint met een melding bij de gemeente (of bij een andere organisatie die daarvoor gemandateerd is, bijvoorbeeld een sociaal wijkteam). Die melding kan door de cliënt zelf of door iemand anders (mantelzorger, wettelijke vertegenwoordiger of een hulpverlener) worden gedaan. Niet iedere melding hoeft geregistreerd te worden. De melding kan schriftelijk, telefonisch, fysiek bij het loket of digitaal gedaan worden.

  • 2.

    De ontvangen melding dient bevestigd te worden (schriftelijk, digitaal). Maar niet iedere melding hoeft bevestigd te worden. Een persoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan worden doorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo 2015 valt. Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding eventueel onder de Wmo 2015 zou kunnen vallen en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Vanaf dat moment begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen.

  • 3.

    Er volgt dan een gesprek met de melder. Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, kan de melder in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

    • a.

      Dit gesprek vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde, mantelzorger en desgewenst familie, indien aanwezig. Het gesprek is tevens de start voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en persoonskenmerken.

    • b.

      Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt 7 dagen de tijd die binnen de afhandelingstermijn van 6 weken valt. De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.

    • c.

      Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college krijgt de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen (artikel 2.3.2, vierde lid onder d, van de Wmo 2015).

    • d.

      Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Denk aan een aanpassing aan een reeds geleverde rolstoel. Het registreren van de melding is in dit geval wel van belang, omdat de termijn van zes twee weken (voor afhandeling van de aanvraag) dan gaat lopen.

    • e.

      Van het gesprek of onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Het verslag moet een weergave zijn van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt kan aangeven dat hij dit verslag niet wenst te ontvangen. De vorm van het verslag is vrij. Het kan ook een ingevulde vragenlijst zijn. Het is mogelijk dat de gemeente het verslag tevens opvat als een plan waarin het arrangement van voorzieningen en afspraken is neergelegd. In dat geval zullen gemeente en cliënt het verslag beiden moeten ondertekenen.

    • f.

      Wat betreft de geldigheid van het onderzoek wordt er vanuit gegaan dat dit geldig blijft, zolang de omstandigheden bij belanghebbende alsmede van zijn omgeving niet zijn veranderd. Zolang dit het geval is kan een onderzoek worden gebruikt voor het doen van een nieuwe/vervolg aanvraag.

    • g.

      Indien na het gesprek en het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet de cliënt daarvoor een aanvraag indienen. Het verslag kan eventueel ook als aanvraag dienen.

    • h.

      Het college moet binnen twee weken op de aanvraag beslissen. Uitstel is mogelijk, op voorwaarde dat de cliënt daarvan tijdig op de hoogte is gesteld. Een periode van twee weken om op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te beslissen is mogelijk, omdat het onderzoek reeds is afgerond.

    • i.

      Het college vraagt in elke geval advies van een onafhankelijk extern medisch adviesorgaan indien:

      • -

        het bedrag van de beoogde voorziening (inclusief onderhoud) €25.000,- of meer bedraagt;

      • -

        te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen;

      • -

        er twijfel bestaat omtrent de beperking, bijvoorbeeld als het een progressief ziektebeeld of een moeilijk objectiveerbare aandoening betreft.

      • -

        Het college kan het inwinnen van een medisch advies achterwege laten indien het college over voldoende medische gegevens beschikt.

Artikel 5. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Conform artikel 2.2.4 eerste lid van de Wmo 2015 en artikel 4 van de Verordening stelt de gemeenten gratis onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar voor hun burgers. De ondersteuning is beschikbaar voor cliënten die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van jeugd en gezin, werk en inkomen of schuldenproblematiek. Daarbij dient de gemeente zich niet te beperken tot de voorzieningen waarvoor zij zelf geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is, maar ook informatie, advies en kortdurende ondersteuning te geven over relevante aanpalende domeinen, zoals zorg, wonen en onderwijs.

  • 2.

    De wet bepaalt dat cliëntondersteuning "onafhankelijk" moet zijn. Dat wil zeggen dat de cliëntondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten vanuit professionele autonomie, vergelijkbaar met sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Het betekent ook dat degene die cliëntondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Burgers die een melding doen, kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek. Voor burgers die zelf geen ondersteuning kunnen organiseren heeft het college de stichting MEE ingehuurd.

HOOFDSTUK 3. DE ONDERSTEUNING

Artikel 6.Algemeen gebruikelijke / maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De Wmo 2015 spreekt nog maar over twee soorten voorzieningen:Algemeen/gebruikelijke voorzieningen en maatwerkvoorzieningen (artikel 9 van de Verordening).

    • a.

      Algemeen/gebruikelijke voorziening - Een algemene/gebruikelijke voorziening is een aanbod van hulpmiddelen, diensten en/of ondersteuningsactiviteit die zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker toegankelijk is en die is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie of op opvang;

    • b.

      Maatwerkvoorzieningen - Een maatwerkvoorziening is een op individuele behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, voorzieningen en andere maatregelen, ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening is een individuele voorziening die verstrekt wordt op basis van een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

  • 3.

    Een algemene voorziening is zonder beschikking toegankelijk en is voorliggend op een maatwerkvoorziening.

Artikel 7. Omvang maatwerkvoorziening

De omvang van de toe te kennen maatwerkvoorzieningen is vastgelegd in het ‘protocol Wmo 2015: maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, met uitzondering van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen’.

Artikel 8. Keuzevrijheid

  • 1

    Een maatwerkvoorziening zal worden verstrekt in natura tenzij een belanghebbende kan aantonen dat de maatwerkvoorziening geleverd door een ZIN-leverancier door hem niet passend wordt geacht. Hij levert hiertoe een persoonlijk PGB-plan waaruit moet blijken dat ZIN geen passend aanbod is.

  • 2

    De keuze tussen verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt niet geboden in spoedeisende situatie, zoals bedoeld in artikel 3;

  • 3

    In situaties zoals bedoeld in het tweede lid wordt alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

  • 4

    Indien de belanghebbende kiest voor een maatwerkvoorziening in natura, kan de belanghebbende in principe een vrije keuze maken voor een gecontracteerde aanbieder, mits het aanbod passend is.

Artikel 9. Maatwerkvoorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn de vigerende dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Onderbanken en de zorgaanbieder(s) van toepassing.

Artikel 10. Goedkoopst adequaat

  • 1.

    Het college zal de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een pgb.

  • 2.

    Indien een belanghebbende een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt deze de meerkosten zelf. Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een belanghebbende die naar een andere dagbestedinglocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.

Artikel 11. Voorzienbaarheid

Over dit begrip is in de jurisprudentie nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.

Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke hulp en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren. Het begrip voorzienbaarheid valt onder artikel 10 lid 1 sub i van de Verordening, zijnde een besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 12. Grenzen aan de omvang van de ondersteuning

  • 1.

    Voor de hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van een werkinstructie die in de ‘oude Wmo’ werden gehanteerd. Zo wordt bij het bepalen van de omvang van het aantal uren HH uitgegaan van een woning op het niveau sociale woningbouw. Daarbij rekening houdend met: de grootte van de woning, het aantal in gebruik zijnde kamers en het aanwezig zijn van 1e en/of 2e verdieping.

  • 2.

    Voor de bepaling van de hoeveelheid vervoerkilometers die een persoon per jaar nodig heeft geldt een norm van maximaal 1500 kilometer per jaar. Als de vervoersbehoefte beperkter is zal deze norm in de vorm van maatwerk worden aangepast.

  • 3.

    Voor deze nieuwe zorgtaken waren onder de AWBZ protocollen ontwikkeld voor de gemiddelde tijd die een bepaalde zorghandeling kost. Voor de dagbesteding geldt in de AWBZ het maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximum aantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor ouderen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week. Voor individuele begeleiding varieert het aantal uren tussen het minimum van 1,9 uur per week en het maximum van 24,9 uur per week.

  • 4.

    De omvang van kortdurend verblijf (respijtzorg) varieert van één etmaal per week tot maximaal 3 etmalen per week. Voor kortdurend verblijf wordt in de AWBZ geen Pgb verstrekt.

Artikel 13. Financiële zelfredzaamheid

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt gesteld dat gemeenten burgers niet vanwege hun inkomen en vermogen mogen uitsluiten van de Wmo. Bij het gesprek zal de gemeente nagaan of de aanvrager zelf in een oplossing kan voorzien. Het kan niet anders of de financiële zelfredzaamheid zal daarbij aan de orde komen. Er ligt nu eenmaal een verband tussen de zelfredzaamheid van een persoon en diens financiële omstandigheden. Maar zoals het er nu uitziet, kan de gemeente daar alleen op vrijwillige basis een beroep op doen. In de praktijk zal dit gaan wringen. Daarom wordt verwacht dat ook met de Wmo 2015 de juridische discussie over financiële zelfredzaamheid door zal gaan. Door aanpassing per 2014 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning hebben gemeenten vanaf 2014 de mogelijkheid voor nieuwe gevallen en voor vervanging van voorzieningen een eigen bijdrage te vragen tot de hoogte van de kostprijs. De termijn voor de betaling van de eigen bijdrage voor hulpmiddelen en woningaanpassingen van maximaal drie jaar is losgelaten. Meer mensen zullen hun Wmo-voorziening helemaal zelf betalen en zullen er mogelijk vaker voor kiezen om deze zelf (goedkoper) aan te schaffen.

Artikel 14. Tarieven

  • 1.

    Vanaf 2015 worden de tarieven voor zorg in natura voor de nieuwe Wmo-taken vastgesteld op basis van de aanbesteding van deze ondersteuning.

  • 2.

    Met betrekking tot de Pgb-tarieven wordt verwezen naar artikel 16 en bijlage 1.

HOOFDSTUK 4. PGB

Artikel 15. Regels voor Pgb

1.Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

Verstrekking van een maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget vindt plaats op een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger, middels een persoonlijk pgb-plan.

  • 2.

    Voorwaarden Pgb:

    • a.

      de belanghebbende moet gemotiveerd aangeven waarom hij de maatwerkvoorziening in een vorm van een Pgb geleverd wil krijgen;

    • b.

      de gemeente moet ervan overtuigd zijn dat de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger met het pgb om kan gaan;

    • c.

      het college moet ervan overtuigd zijn dat de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Conform artikel 12 lid 3 van de Verordening zal de verstrekking en verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding en kortdurende verblijf plaatsvinden middels het trekkingsrecht van de Sociale VerzekeringsBank (SVB). Dit houdt in dat het verantwoordingsvrije bedrag dat bij het pgb voor de hbh evenals voor de overige nieuwe maatwerkvoorzieningen hierdoor komt te vervallen. De beschikbaarstelling, hoogte en verantwoording van de overige pgb ‘s conform de door het college vastgestelde regels uit bijlage 2

  • 4.

    Indien de belanghebbende kiest voor een Pgb zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend de voorwaarden bevatten over de besteding van het Pgb. Deze voorwaarden staan beschreven in bijlage 2 van de nadere regels.

  • 5.

    Onverminderd artikel 12 lid 1 en 2, van de verordening verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 6.

    Hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de belanghebbende opgesteld pgb-plan over hoe hij het Pgb gaat besteden c.q. welke persoon ingezet gaat worden om de ondersteuning te bieden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en reparatie.

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura (ook wanneer dit een voorziening in natura op huurbasis is).

    • d.

      Als de kosten van het pgb-arrangement hoger uitpakken dan de kosten van zorg in natura, moet de belanghebbende het meerdere zelf betalen.

    • e.

      De kwaliteitseisen die aan zorg in natura worden gesteld zijn niet één op één ook aan de ondersteuning via het pgb te stellen. Het is voldoende als geconstateerd kan worden dat de ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb is verstrekt.

Artikel 16. De hoogte van een Pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      Een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de natura-verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de natura-verstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Een overzicht met de voor de diverse voorzieningen geldende periodes is opgenomen in bijlage 3

    • b.

      Hulp bij het huishouden, begeleiding, persoonlijk verzorging, dagbesteding en kortdurend verblijf worden voor 2016 als volgt vastgesteld:

  • 2.

    Kortdurend verblijf wordt maximaal 3 etmalen per week verstrekt.

  • 3.

    Indien slechts een gedeelte van een dagdeel respectievelijk een gedeelte van een etmaal wordt geïndiceerd, wordt het toepasselijk pgb-tarief naar rato bijgesteld.

  • 4.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 oktober de pgb tarieven vast voor het volgend kalenderjaar.

Professionele hulp

Hulp sociaal netwerk

Huishoudelijke zorg basis

€ 15,69

€ 15,69

Huishoudelijke zorg plus

€ 19,00

€ 15,69

Persoonlijke verzorging

€ 27,02

€ 20,27

Individuele begeleiding

€ 35,84

€ 26.88

Begeleiding/dagbesteding groep

zonder vervoer

€ 44,30

geen tarief vastgesteld

met vervoer

€ 49,63

geen tarief vastgesteld

Kortdurend verblijf/logeeropvang/respijtzorg

€ 101,- per etmaal

€ 101,- per etmaal

Artikel 17. Verantwoording van Pgb

1.Verantwoording voor:

  • a.

    Zaak: 

    • 1°.

      aan wie een Pgb als bedoeld in artikel 16 onder a voor hulpmiddelen wordt toegekend, verstrekt binnen 6 maanden na het verlenen van de voorziening de hierop betrekking hebbende originele factuur aan het college.

    • 2°.

      aan wie een Pgb als bedoeld in artikel 16 onder a voor een niet bouwkundige woontechnische voorziening is toegekend, legt binnen 6 maanden na het verlenen van de voorziening de hierop betrekking hebbende originele factuur aan het college over.

    • 3°.

      aan wie een PGB als bedoeld in artikel 16 onder a voor een woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt zo mogelijk binnen een termijn van 12 maanden nadat de tegemoetkoming of het PGB werd verleend, op basis van een door het college aan te reiken gereedmeldingsformulier, inhoudende dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen.

  • b.

    Hbh, Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf  Op basis van artikel 16 onder b geschiedt de verantwoording van deze Pgb ‘s op basis van het trekkingsrecht via de Svb.

    • 1°.

      De vaststelling van de hoogte van het PGB vindt plaats nadat het gereedmeldingsformulier met bijbehorende facturen door het college zijn ontvangen en het college heeft vastgesteld dat de aanpassing heeft plaatsgevonden overeenkomstig het programma van eisen.

    • 2°.

      Het college is bevoegd de aanvrager van een woningaanpassing al dan niet gefaseerd een voorschot te verlenen van maximaal 80% van het te verstrekken bedrag.

    • 3°.

      Indien een PGB niet of niet voldoende wordt verantwoord, wordt het bedrag dat niet verantwoord is niet uitbetaald dan wel indien betaling al heeft plaatsgevonden, van de aanvrager teruggevorderd.

Artikel 18. Uitbetaling PGB

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding eventueel al dan niet in combinatie met vervoer wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    Het bruto persoonsgebonden budget wordt uitbetaald. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet met het persoonsgebonden budget wordt verrekend.

  • 3.

    De bevoorschotting van de Sociale Verzekeringsbank wordt in principe per kwartaal beschikbaar gesteld en is, bij controle van de voorafgaande periode, afhankelijk van de compleetheid van de inhoudelijke verantwoording over die voorafgaande periode.

Artikel 19. Geen persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een pgb blijft achterwege indien er duidelijk aanwijzingen zijn dat:

    • a.

      Belanghebbende problemen zal hebben bij het op een goede wijze omgaan met een pgb

    • b.

      Belanghebbende niet of niet voldoende zal kunnen voldoen aan lopende of toekomstige financiële verplichtingen

    • c.

      Door de verstrekking van het PGB het aanbod van de collectieve voorziening dermate onder druk komt te staan dat de collectieve voorziening redelijkerwijs niet meer kan worden verstrekt.

  • 2.

    Het wederom verstrekken van een PGB voor een reeds eerder verstrekte soortgelijke voorziening, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn, zoals deze geldt bij het verstrekken van een voorziening in natura, van de betreffende voorziening is verstreken en als de voorziening niet meer adequaat is.

  • 3.

    Aan de hulpverlening vanuit het sociaal netwerk worden de onder sub a en b genoemde voorwaarden gesteld. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om de gestelde resultaten te bereiken en ook zichtbaar te maken. Dit wordt beoordeeld bij de toekenning en/of herbeoordeling.

    • a.

      De persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvordelijke gegevens, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene start met de uitvoering van de betreffende ondersteuning.

    • b.

      De persoon uit het sociaal netwerk meldt alle calamiteiten en geweldsincidenten bij de door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar.

  • 4.

    Tussenpersoon of belangenbehartigers mogen niet uit het Pgb worden betaald.

Hoofdstuk 5. Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van maatwerkvoorzieningen ten aanzien van Wonen en het voeren van een huishouden inclusief begeleiding.

Artikel 20. Omvang voeren van een huishouden

  • 1.

    Ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, sub a genoemde ondersteuning bij een hulpvraag op het gebied van: het voeren van een huishouden, wordt uitgegaan van een schoon en verzorgd huis waarbij de opsplitsing wordt aangehouden van:

    • a.

      Het schoonhouden van de woning (HBH basis)

    • b.

      Het organiseren van het huishouden (HBH plus): naast de onder sub a bedoelde huishoudelijke werkzaamheden, tevens de organisatie van het huishouden indien de belanghebbende niet meer zelf de regie kan voeren dan wel dat er binnen de leefeenheid kinderen van jonger dan 12 jaar zijn.

  • 2.

    Licht en zwaar huishoudelijk werk dient op de gebruikelijke wijze te kunnen worden uitgevoerd opdat het resultaat van een schoon en verzorgd huis kan worden bereikt, waarbij algemeen gangbare huishoudelijke apparatuur beschikbaar dient te zijn.

  • 3.

    Woonruimten die onder de compensatieplicht vallen zijn in elk geval die ruimten die op het niveau sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn, in het bijzonder de keuken, de badkamer, het separaat toilet, woonkamer, slaapkamer(s) en gang. Niet voor dagelijks gebruik en daardoor uitgesloten zijn in ieder geval: de zolder, de kelder, de tuin.

  • 4.

    In geval de belanghebbende een zeer korte levensverwachting heeft dan wel door een medische behandeling voor een korte duur extra zorg behoeft, kan ter verlichting van de leefeenheid van de belanghebbende door het college ondersteuning geboden worden.

Artikel 21. Gebruikelijke hulp/zorg

  • 1.

    Gebruikelijke hulp, als gedefinieerd in artikel 1 lid h van dit besluit, komt niet voor verstrekking als individuele voorziening of als persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2.

    Voor vaststelling van de omvang van gebruikelijke hulp wordt in de individuele situatie de richtlijn gebruikelijke hulp toegepast. De richtlijn is uitgewerkt in bijlage 4.

Artikel 22. Kortdurende hulp bij het huishouden

  • 1.

    Aanvullend op artikel 10 lid 2 sub a van de Verordening kan het college in de volgende gevallen tijdelijk hulp bij het huishouden verstrekken:

    • a.

      bij het ontbreken van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen of indien sprake is van een acute noodsituatie ter overbrugging van die noodsituatie;

    • b.

      bij een plotseling opkomende niet structurele behoefte aan hulp bij de huishouding kan tijdelijk ondersteuning geboden worden;

    • c.

      bij (dreigende) overbelasting kan er tijdelijk ondersteuning geboden worden, totdat er eigen oplossingen voorhanden zijn om het probleem op te lossen.

  • 2.

    Indien aannemelijk is dat huisgenoten geen of onvoldoende ervaring hebben bij de hulp bij de huishouding kan het college ter overbrugging hiervan voor maximaal 6 weken, hulp bij de huishouding verstrekken.

Artikel 23. Geldende bedragen bij hulp bij het huishouden

Geldende bedragen (all in) voor hulp bij de huishouding zijn:

Zorg in natura:

a.Hbh basis:

zorg in natura

€ 22,39 per uur (Meander)

€ 22,34 per uur (Parkstad/Cicero)

b.Hbh plus:

zorg in natura

€ 22,39 per uur (Meander)

€ 22,34 per uur (Parkstad/Cicero)

Persoonsgebonden Budget:

c.Sociaal netwerk

€ 15,69 per uur

Hbh basis (professional):

€ 15,69 per uur

Hbh plus (professional met bijzondere deskundigheid)

€ 19,00 per uur

Artikel 24. Maatwerkvoorzieningen ten behoeve van een geschikte woning

  • 1.

    Ter uitvoering van het in artikel 2 onder a, op het gebied van wonen en het voeren van een huishouden, beoordeelt het college de geschiktheid van de woning.

  • 2.

    Indien de ongeschiktheid van de woning is vastgesteld, zal in alle gevallen de optie ‘verhuizen’ met de belanghebbende worden besproken. Daartoe kan indien de draagkracht niet toereikend is conform artikel 37 van de Nadere regels een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten beschikbaar worden gesteld.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende niet wil verhuizen en de kosten van de maatwerkvoorziening bedragen minder dan € 6.500 zal de woning worden aangepast.

  • 4.

    Indien de kosten van de woningaanpassing € 6.500 of meer bedragen dient de belanghebbende in principe te verhuizen naar een voor hem geschikte en beschikbare woning die voldoet aan het programma van eisen (primaat van verhuizing).

  • 5.

    Op het moment dat het primaat van verhuizing is opgelegd en een geschikte woning niet binnen 6 maanden nadat de noodzaak tot aanpassing van de woning is vastgesteld, voor de belanghebbende beschikbaar is, kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in van de woning.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde in lid 4 kan belanghebbende in aanmerking komen voor aanpassing van de woning indien:

    • a.

      de belanghebbende in afwachting van een geschikte en beschikbare woning, niet meer in de eigen woning kan blijven wonen;

    • b.

      er medische redenen zijn waarom een verhuizing niet mogelijk is;

    • c.

      er andere redenen zijn waardoor het redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd om te verhuizen.

  • 7.

    Indien bij een opgelegd primaat van verhuizing de belanghebbende om een of meerdere buiten de Wmo gelegen redenen niet wenst te verhuizen en daartoe ook geen aantoonbare stappen heeft ondernomen, terwijl er naar verwachting een geschikte woning binnen 6 maanden beschikbaar zal zijn, wordt er geen ondersteuning meer geboden.

Artikel 25. Procedure bij woonvoorzieningen

  • 1.

    Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening noodzakelijk is en die voorziening is geheel opgenomen in de Scio-lijst dan kan die voorziening tegen het in die lijst opgenomen maximale bedrag worden verstrekt zonder dat de belanghebbende voorafgaand een offerte behoeft te overleggen.

  • 2.

    Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening noodzakelijk is en die voorziening is niet of niet geheel in de Scio-lijst opgenomen, dan dient de belanghebbende voorafgaand ten minste een offerte en indien de belanghebbende tevens eigenaar van de woning is, ten minste twee offertes aan het college te overleggen afkomstig van ondernemingen die aan de door het college te stellen eisen voldoen.

  • 3.

    Een uitbreiding van de woning is slechts mogelijk indien een inpandige woningaanpassing technisch niet mogelijk is dan wel niet het goedkoopste oplossing is.

  • 4.

    Een aanbouw van een huurwoning is slechts mogelijk indien vooraf vaststaat dat de huurwoning opnieuw beschikbaar kan komen voor personen met beperkingen.

  • 5.

    Indien een herbruikbare losse unit bij een eigen woning in vergelijking met een aanbouw aan de woning de goedkoopste oplossing is, dan kan het college hiertoe beslissen.

  • 6.

    Bij elke bouwkundige en woontechnische woonvoorziening wordt in een door het college vast te stellen programma van eisen bepaald aan welke eisen de voorziening moet voldoen om in aanmerking te komen voor een voorziening.

  • 7.

    Bij elke niet-bouwkundige en niet woontechnische woonvoorziening kan het college een programma van eisen stellen waarin wordt bepaald aan welke eisen de voorziening moet voldoen om in aanmerking te komen voor de voorziening.

  • 8.

    De woonvoorziening in een huurwoning wordt alleen beschikbaar gesteld als zorg in natura. Het daarmee gemoeid gaande bedrag wordt betaalbaar gesteld aan de eigenaar van de woonruimte dan wel aannemer die de aanpassing realiseert. Op uitdrukkelijk verzoek van de belanghebbende tevens eigenaar kan de betaling ook rechtstreeks aan de leverancier (aannemer) plaatsvinden.

Artikel 26. Weigeringsgronden woonvoorziening

De een woonvoorziening kan worden geweigerd indien:

  • a.

    aan de door het college aangewezen personen geen toegang wordt verleend tot de woonruimte van belanghebbende dan wel geen toegang tot de nieuw te betrekken woning wordt verleend;

  • b.

    geen inzage wordt geboden in de bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonvoorziening;

  • c.

    geen of onvoldoende gelegenheid wordt geboden om vast te stellen of wordt voldaan aan het programma van eisen;

  • d.

    niet die informatie wordt verstrekt die nodig is om de kosten van de woonvoorzieningen c.q. aanpassingen te kunnen beoordelen;

  • e.

    zonder (voorafgaande) toestemming van het college wordt afgeweken van het programma van eisen dan wel van de werkzaamheden zoals omschreven in de aan het college overgelegde bouwtekening;

  • f.

    de woonvoorzieningen c.q. aanpassingen aan de woning in strijd komen met de geldende bouwvoorschriften;

  • g.

    de offerte niet voldoet aan de door het college gestelde eisen.

Artikel 27. Terugvordering tegemoetkoming woonvoorziening bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening ten bedrage van € 10.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van verkoop burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 2.

    Het college vordert, overeenkomstig artikel 14, van de Verordening Wmo, tot terugvordering van de woonvoorziening zijnde een (bouwkundige of woontechnische woonvoorziening), per jaar met aftrek van de reeds betaalde eigen bijdrage, het volgende terug:

    • a.

      In het eerste jaar 100% van het bedrag van de woonvoorziening;

    • b.

      In het tweede jaar 90% en in het derde tot en met het tiende jaar in aflopende zin telkens 10% minder dan in het voorgaande jaar.

  • 3.

    De periode waarover de terugvordering als bedoeld in het tweede lid geldt, gaat in vanaf het moment van gereedmelding aan het college van de woonvoorziening door de belanghebbende.

Artikel 28. Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen

1.Burgemeester en wethouders kunnen op individuele basis een woonvoorziening treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • b.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

  • c.

    het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

  • d.

    het aanbrengen van een extra trapleuning;

  • e.

    het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 29. Onderhoud keuring en reparatie

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verstrekt indien;

  • a.

    de woonvoorziening nog in het kader van de verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten of Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 is verleend of;

  • b.

    de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

Artikel 30. Gebruikelijke begeleiding

Onder gebruikelijke zorg valt ook het geven van ‘gebruikelijke begeleiding’ (zie bijlage 3). Onder gebruikelijke begeleiding valt:

  • -

    Het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • -

    Het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisarts;

  • -

    Het bieden van hulp of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • -

    Het leren omgaan van derden (familie en vrienden) met de cliënt;

  • -

    Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 17 jaar zowel in kortdurende als langdurige situaties gebruikelijk.

Hoofdstuk 6. Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van maatwerkvoorzieningen ten aanzien van verplaatsen in en om de woning en vervoer in de directe woonomgeving met een straal tot maximaal 20 kilometer

Artikel 31. Het zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 onder b: het zich verplaatsen in, om en nabij de woning, geldt als te bereiken resultaat dat belanghebbende in staat is in huis door middel van een te verstrekken maatwerkvoorziening de woonkamer, het slaapvertrek, het toilet, de douche en de keuken te bereiken en zich daar zodanig te kunnen redden dat zelfstandig functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Indien een medische noodzaak wordt vastgesteld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel, kan het college belanghebbende hiervoor in aanmerking brengen.

  • 3.

    Het college bepaalt aan de hand van een op te stellen programma van eisen aan welkefunctionaliteiten de rolstoelvoorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Indien aan de belanghebbende een rolstoelvoorziening in natura wordt verstrekt worden de van toepassing zijnde kosten van huur, onderhoud, keuring, reparatie en eventueel verzekering door het college conform het leveringscontract rechtstreeks aan de leverancier betaald.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening ten behoeve van het verplaatsen in en om de woning kan worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 10 t/m 14 van deze nadere regels.

Artikel 32. Het lokaal/regionaal verplaatsen in de woon- en leefomgeving per vervoermiddel

  • 1.

    Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 sub b.: het zich verplaatsen in de woon- en leefomgeving, geldt als te bereiken resultaat: het zich lokaal/regionaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving met een straal van maximaal 20 kilometer rond de woning.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 10 t/m 14 van deze nadere regels.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer gaat voor op een andere maatwerkvoorziening ten aanzien van verplaatsen en vervoer.

  • 4.

    Een belanghebbende kan voor een andere maatwerkvoorziening gericht op vervoer dan het in het derde lid genoemde Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      dit bij een zeer beperkte loopafstand als aanvulling op het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer noodzakelijk is.

  • 5.

    Indien een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening niet of niet voldoende de beperkingen van de belanghebbende compenseert, kan de belanghebbende in aanmerking worden gebracht:

    • a.

      voor een aanpassing van de eigen auto een maal per 5 jaar, dan wel een PGB ter hoogte van maximaal de aanpassingskosten van de eigen auto met een maximum van 5 maal het bedrag genoemde bij artikel 17 (financiële tegemoetkoming);

    • b.

      indien de belanghebbende geen eigen auto heeft, voor een tegemoetkoming in de taxikosten van € 1229,79 inclusief rolstoelvervoer en € 614,90,- exclusief rolstoelvervoer per jaar, met dien verstande dat indien de partner eveneens in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de taxikosten, de hoogte van de tegemoetkoming voor beiden wordt bepaald op anderhalf maal het geldende bedrag.

    • c.

      Indien en voor zover de belanghebbende door de aanpassing van de auto als bedoeld in lid 5, sub a. meer verzekeringspremie resp. motorrijtuigenbelasting dient te betalen, komen deze extra kosten voor vergoeding in aanmerking.

    • d.

      Een auto-aanpassing als bedoeld in het vijfde lid onder a., wordt maximaal eenmaal per vijf jaar verstrekt en kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan drie jaar en maximaal 40.000 op de kilometerteller heeft staan.

  • 6.

    Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag voor een autoaanpassing, wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto. De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.

  • 7.

    Weigeringsgronden vervoersvoorziening De aanvraag voor een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening wordt afgewezen ten behoeve van een kind tot en met 11 jaar voor zover kan worden aangenomen dat het kind in de regel niet alleen met het openbaar vervoer reist.

  • 8.

    Indien de belanghebbende voor het kunnen aangaan van sociale verbanden uitsluitend is aangewezen op een sportvoorziening en alleen door deze voorziening zijn participatieprobleem kan oplossen, kan hij in aanmerking worden gebracht voor een sportvoorziening, waaronder een sportrolstoel.

HOOFDSTUK 7. Opvang, beschermd wonen en Dagbesteding

Artikel 33

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen. Het betekent niet dat in iedere gemeenten een vorm van beschermd wonen geboden moet worden. Een cliënt die vanuit de beschermde woonvorm zelfstandig gaat wonen, is vrij zijn woonplaats te kiezen.

In het beleidsplan en in de verordening moeten de Centrumgemeenten vastleggen hoe en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of iemand in aanmerking komt voor beschermd wonen. Die criteria moeten in samenwerking met de instellingen nog worden ontwikkeld. Daarom zijn ze op dit moment nog niet in de verordening opgenomen.

Het Transitiebureau zal ervoor zorg dragen dat deze criteria worden ontwikkeld en zal een handreiking maken. Het is nog niet duidelijk wanneer dit gereed is.

Voor beschermd wonen geldt een afwijkende eigen bijdrageregeling, genoemd in artikel 3:10 van het Uitvoeringsbesluit. Daarin staat: "Indien de Gemeenteraad uitvoering geeft aan artikel 2,1.4, eerste lid, onder b, van de wet, mag de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in de opvang niet zodanig zijn dat de persoon die gebruik maakt van die maatwerkvoorziening na afdracht van de bijdrage in de kosten van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in art. 3.4, eerste lid, minder overhoudt dan een bedrag dat overeenkomt met het bedrag, vermeld in art. 23, eerste lid van de WWB vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in art. 1, eerste lid van de Wet op de zorgtoeslag, gecorrigeerd met de zorgtoeslag en omgerekend naar een periode van 4 weken."

Dit betekent dat mensen minimaal de zak- en kleedgeldnorm moeten overhouden. Gemeenten mogen ook een lagere eigen bijdrage vragen zodat mensen meer dan de zak- en kleedgeldnorm overhouden.

Elke gemeente zal zelf nog moeten bepalen (zoals ze dat ook voor de huidige en andere nieuwe Wmo-producten moet doen) wat de hoogte van de eigen bijdrage is, uiteraard binnen de grenzen van het Uitvoeringsbesluit. Het is een optie om de systematiek van Zorg met Verblijf aan te houden zoals die nu in de Awbz geldt. Er is geen sprake van een vast bedrag aan eigen bijdrage, het varieert afhankelijk van inkomen en vermogen.

Arikel 34

  • a.

    Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische beperking (huidige ZZP GGZ categorie C). De op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving staat bij deze personen centraal. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen.

  • b.

    Voor de huidige cliënten geldt een overgangstermijn van minimaal 5 jaar.

  • c.

    Belanghebbende met een vraag voor ondersteuning met betrekking tot opvang of beschermd wonen zullen door de gemeente Onderbanken worden doorverwezen naar de centrum gemeente, gemeente Heerlen. Deze is verantwoordelijk voor de intake, indicatie, besluit, bezwaar en beroep.

HOOFDSTUK 8.Eigen bijdrage

Artikel 35. Bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening

  • 1.

    Voor het gebruik van een algemene voorziening die geheel of gedeeltelijk wordt bekostigd door de gemeente, niet zijnde cliëntondersteuning, is belanghebbende een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2.

    De belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door de aanbieder en is nooit meer dan een kostendekkende bijdrage. Hierbij wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. De gemeente houdt hiermee in de beoordeling en afhandeling van een subsidie/ projectaanvraag rekening.

Voor de volgende algemene voorzieningen is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd:

  • a.

    collectief vervoer/belbus;

  • b.

    dagbesteding voor niet geïndiceerde;

  • c.

    maaltijdvoorziening;

  • d.

    boodschappenservice

Artikel 36. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningenZIN of Pgb

  • 1.

    Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 15 en 19a van de verordening Wmo, wordt op een maatwerkvoorziening in natura en een PGB een eigen bijdrage of eigen aandeel door het CAK in rekening gebracht gedurende de periode dat de voorziening gebruikt wordt.

  • 2.

    Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gehanteerd voor maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      voor personen tot 18 jaar met uitzondering van een woningaanpassing conform artikel 15 lid 2 van de Verordening;

    • b.

      een rolstoel.

  • 3.

    Deze eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de voorziening in relatie tot het verzamelinkomen. De eigen bijdrage mag de daadwerkelijke kostprijs c.q. de huurprijs per jaar van de voorziening niet te boven gaan. De bedragen worden per vier weken in rekening gebracht door het CAK. De hoogte van de bedragen en de inkomensbedragen worden op grond van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. Voor 2016 bedragen deze:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 22.486,- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.486,-;

    • b.

      voor de ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 16.887,- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.887,-;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt € 27,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 28.177,- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 28.177,-;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt € 27,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.374,- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.374,-.

  • 4.

    Alleen voor de inning van de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang mogen gemeenten een andere aanbieder aanwijzen. Daarbij moet de gemeente de eigen bijdrage aan het CAK melden zodat het CAK de anticumulatiebepaling kan toepassen en gegarandeerd wordt dat het zak- en kleedgeld voor de cliënt behouden blijft.

Hoofdstuk 9

Artikel 37.Financiële tegemoetkoming

De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 19a van de verordening voor de personen die aannemelijk meerkosten maken als gevolg van hun beperking of chronisch psychisch of psycho-sociale probleem wordt door het college vastgesteld op:

  • 1.

    In de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening niet meer in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag (bijv. de oude tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten).

  • 2.

    Conform artikel 19 lid a van de Verordening kan het college aan personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie."

  • 3.

    Deze tegemoetkoming wordt op grond van artikel 19 lid a van de Verordening op aanvraag verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking en meer in het bijzonder een subsidiebeschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies zijn hierop van toepassing. De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening of pgb. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor een tegemoetkoming. Voordeel voor de cliënt hierbij is onder andere dat hij het bedrag van de tegemoetkoming direct op zijn rekening ontvangt, terwijl het bedrag van een pgb aan de SVB wordt overgemaakt die daarvan de leverancier betaalt. Een cliënt zou in theorie wanneer hij een tegemoetkoming krijgt, bezwaar kunnen maken en op grond van artikel 2.3.5 om een maatwerkvoorziening in de vorm van natura of pgb vragen. De gemeente zal dan duidelijk moeten maken waarom zij heeft gekozen voor een tegemoetkoming op grond van artikel 2.1.7 in plaats van een voorziening op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015.

Artikel 38. De hoogte van een financiële tegemoetkoming

  • -

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto blijft in de vorm van een sterfhuisconstructie gehandhaafd. Deze vergoeding wordt met ingang van 1 januari 2015 met 15 % gekort. Dit vanwege het feit dat deze voorziening een alternatief is voor het CVV en dat deze sinds medio 2013 niet meer gratis toegankelijk is. Indien belanghebbende met een financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto een maatwerkvoorziening in de vorm van CVV aanvraagt en toegewezen krijgt, dan komt deze financiële tegemoetkoming te vervallen.

  • -

    De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt maximaal €2.700,- per 3 jaar voor aanschaf, onderhoud en reparatie.

  • -

    De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal €3.000, (eenmalig). De tegemoetkoming kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken voor maximaal één woning.

  • -

    De financiële tegemoetkoming voor het bekostigen van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning bedraagtmaximaal € 2.500,- Het besluit tot toekenning van deze tegemoetkoming heeft een geldigheidsduur van 2 jaar, ingaande de dag na inwerkintreding van het besluit. In beginsel is verlenging van de geldigheidsduur niet mogelijk.

  • -

    De financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van een eigen auto bedraagt maximaal: € 6.148,95 voor een auto incl. rolstoelvervoer. € 3.074,50 voor een auto excl. Rolstoelvervoer

  • -

    Deze tegemoetkoming wordt ten hoogste éénmaal per 5 jaar verstrekt en kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar en maximaal 40.000 km op de kilometerteller heeft staan.

Deze financiële tegemoetkomingen worden categoriaal toegekend aan alle personen die daarvoor zijn geïndiceerd, in de vorm van een subsidiebesluit en bedragen de daadwerkelijke gemaakte kosten met een maximum van het genoemde bedrag.

Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot de besteding van deze middelen. Het beleid daarvoor moet in het beleidsplan worden opgenomen. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld om de middelen in te zetten via de individuele bijzondere bijstand of in een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering met een ruimere dekking voor burgers met een laag inkomen of voor burgers met een iets hoger inkomen. Gemeenten kunnen de middelen inzetten op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Hierin staat dat gemeenten bij verordening kunnen bepalen dat zij een tegemoetkoming verstrekken aan burgers met een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem die aannemelijke meerkosten hebben. In artikel 19a van de verordening is hierover een bepaling opgenomen.

Gemeenten mogen de tegemoetkoming zowel individueel of categoriaal verstrekken. Tevens moeten ze aangeven voor welke inkomenscategorie de tegemoetkoming beschikbaar is. Dit kunnen zowel burgers met een inkomen op minimumniveau zijn als ook burgers met een hoger inkomen. Als gemeenten besluiten geen gebruik te willen maken van het financiële maatwerkartikel in de Wmo 2015 moeten zij dat in het beleidsplan motiveren.

Hoofdstuk 10. Mantelzorg

Artikel 39. Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg

  • 1.

    Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als "hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep".

  • 2.

    In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgen gemeenten vanuit de Wmo 2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de belanghebbende met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient het college de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.

  • 3.

    Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. De mantelzorger(s) dienen wel betrokken te worden bij het gesprek om na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

Artikel 40. Waardering mantelzorgers

  • 1.

    Op grond van artikel 19 van de verordening, bepaalt het college dat de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van belanghebbenden. Het mantelzorgcompliment maakt onderdeel uit van het mantelzorgbeleid 2016 – 2018. Het mantelzorgbeleid moet nog worden vastgesteld.

  • 2.

    Tot de doelgroep behoren in ieder geval mantelzorgers van belanghebbenden die gebruik maken van Wmo 2015 en Jeugdwet. De woonplaats van de belanghebbende leidend is. Mantelzorgers kunnen dus uit andere gemeenten afkomstig zijn. Mantelzorgers van belanghebbenden die niet bij de Wmo bekend zijn tot de doelgroep te rekenen

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Artikel 41. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college is bevoegd om kosten (in geldswaarde) terug te vorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Het terugvorderingsbesluit heeft een executoriale titel in de zin van het Tweede Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Het is niet in alle gevallen mogelijk om een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, het college kan de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt. Dit geldt ook voor eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

  • 3.

    Indien de gemeente ten onrechte teveel pgb heeft verstrekt kan college het ten onrechte ontvangen bedrag terugvorderen.

  • 4.

    De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening en binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, dient de dient de kosten van de maatwerkvoorziening terug te betalen aan de hand van onderstaande:

in het eerste jaar

100% van het bedrag van de aanpassing

in het tweede jaar

90% van het bedrag van de aanpassing

in het derde jaar

80% van het bedrag van de aanpassing

in het vierde jaar

70% van het bedrag van de aanpassing

in het vijfde jaar

60% van het bedrag van de aanpassing

in het zesde jaar

50% van het bedrag van de aanpassing

in het zevende jaar

40% van het bedrag van de aanpassing

in het achtste jaar

30% van het bedrag van de aanpassing

in het negende jaar

20% van het bedrag van de aanpassing

in het tiende jaar

10% van het bedrag van de aanpassing

Artikel 42. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Het college KAN op grond van artikel 16, tweede lid, van de verordening nadere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.

Artikel 43. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Conform artikel 18 van de Verordening moeten aanbieders iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo snel mogelijk melden aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 44. Verplichte medezeggenschap en klachtenregeling bij aanbieders

  • 1.

    In het bestek voor een aanbesteding of hun subsidievoorwaarden dient opgenomen te worden dat aanbieders verplicht worden een toegankelijke en laagdrempelige klachtenregeling in te richten voor nader genoemde voorzieningen. Aanbieders moeten een vorm van medezeggenschap voor hun cliënten hebben geregeld voor nader genoemde voorzieningen. Deze verplichtingen zijn in grote lijnen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen overgenomen in de Wmo 2015. Het college zal bepalen aan welke eisen de klachtregeling en de medezeggenschap bij instellingen moeten voldoen en voor welke voorzieningen ze dit verplicht stellen.

  • 2.

    Indien een belanghebbende vindt dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld door de aanbieder of hij niet tevreden is over hoe de aanbieder de medezeggenschap heeft geregeld, kan hij een verzoek tot handhaving bij de gemeente indienen.

Artikel45. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het college stelt op grond van artikel 22, vierde lid, van de verordening nadere regels op tot een nader in te stellen adviesorgaan met betrekking tot de medezeggenschap van ingezetenen. Dit adviesorgaan is in 2015 verbreed naar een breed integraal adviesorgaan voor de nieuwe Wmo.

Artikel 46. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze nadere regels, indien toepassing van deze nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 47. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de voor uitvoering van deze nadere regels van toepassing zijnde bedragen, indexeren.

Artikel 48. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016 onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Onderbanken 2015.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Onderbanken 2016.

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.

Artikel 8. Keuzevrijheid pgb

In de beoordeling van een persoonlijk pgb-plan betrekt het college in ieder geval de volgende aspecten in haar overweging:

  • a.

    de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;

  • b.

    de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • c.

    de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • d.

    de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • e.

    als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;

  • f.

    als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

  • g.

    er reeds op grond van andere wetten een pgb toegekend is aan de belanghebbende of zijn ouders.

Indien sprake is van één of meerdere genoemde punten, wordt dit gezien als voldoende motivering voor een pgb.

Artikel 13

Uit de jurisprudentie kan nog geen heldere lijn worden gehaald. Aan de ene kant heeft de Centrale Raad van Beroep in meerdere uitspraken duidelijk gemaakt dat gemeenten geen absolute inkomensgrenzen mogen hanteren om mensen buiten de Wmo te sluiten. Aan de andere kant is er jurisprudentie waarbij de Raad wel rekening hield met het financiële vermogen van burgers om zelf in een oplossing te voorzien.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Van een oudere persoon die zijn auto heeft verkocht omdat hij het niet meer veilig vindt om te rijden en bij de Wmo aanklopt voor een scootmobiel, mag worden verwacht dat hij met de opbrengst van de auto op eigen kosten een scootmobiel aanschaft.

  • -

    Een echtpaar met twee huizen in bezit, verkoopt het aangepaste huis, gaat wonen in het niet- aangepaste huist en vraagt bij de Wmo nieuwe woningaanpassingen aan. De rechter oordeelde dat het echtpaar bij de verkoop van de woning rekening had kunnen houden met de noodzakelijke aanpassingen van het andere huis.

  • -

    Een oudere persoon die servicekosten van een particulier serviceappartement zelf betaalde en de Hbh bij de Wmo aanvroeg, kreeg van de rechter te horen, dat gelet op de hoge eigen bijdrage voor de servicekosten en het vermogen waarover de persoon beschikte, zij de Hbh zelf kon betalen.

  • -

    Een echtpaar koopt een huis voor een miljoen euro en vraagt de woningaanpassingen bij de gemeente aan. De gemeente vindt dat zij in staat zijn de aanpassingen zelf te betalen gelet op de prijs die ze voor een hun huis kunnen betalen. De rechter gaat hier in mee.

  • -

    Een persoon die altijd particuliere hulp heeft gehad, vraagt om Hbh uit de Wmo nadat de particuliere hulp ermee opgehouden is. Omdat er in zijn situatie verder niets is veranderd, wordt hij geacht de Hbh net als voorheen zelf te regelen en te betalen.

Artikel 36. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of Pgb’s

De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd.

Artikel 35. Bijdrage voor algemene voorzieningen

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 15, derde lid, onder a en b, van de verordening.

Huishoudelijke hulp niveau basis betreft hulp bij het schoonmaken en opruimen van de woning van een cliënt die daartoe vanwege somatische beperkingen niet meer in staat is, maar nog wel de regie over het huishouden kan voeren.

Bij een aantal genoemde algemene voorzieningen (collectief vervoer, huishoudelijk hulp niveau I, dagbesteding met laag intensieve ondersteuning, maaltijdvoorziening en kortdurend verblijf/respijtzorg met laag intensieve ondersteuning) zijn verschillende bijdragen gehanteerd afhankelijk van het inkomen van de gebruiker.

Tegemoetkoming voor kosten iz. Vervoer, autoaanpassing, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning voor personen die hiervoor aanmerkelijk meerkosten maken als gevolge van hun beperking of chronisch psychisch of psycho-sociale probleem

De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 19a van de verordening op aanvraag verstrekt.

Er is geen directe relatie tussen de hoogte van de tegemoetkoming meerkosten en de kosten van het geval waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

Bijlage 1. Hoogte Pgb-tarieven

1, De hoogte van het budget zal zodanig moeten zijn dat de belanghebbende(n) de vastgestelde maatwerkvoorziening ook werkelijk met dit budget kan inkopen. Om die reden zijn de pgb tarieven afgeleid van de pgb tarieven 2014 van het College van Zorgverzekeringen.

De bruto pgb jaarbedragen die het College van Zorgverzekeringen in 2014 hanteerde zijn omgerekend naar uurtarieven (individuele dienstverlening), tarieven per dagdeel (groepsbegeleiding) en per etmaal (kortdurend verblijf). Deze tarieven worden in 2016 als pgb tarief gehanteerd voor professionele hulp.

Voor hulp door het sociaal netwerk wordt bij de individuele dienstverlening (persoonlijke verzorging en individuele begeleiding) een pgb tarief gehanteerd van 75% van het pgb-tarief voor de in die situatie passende professionele hulp.

Het tarief voor kortdurend verblijf, logeerzorg en respijtzorg voor het sociaal netwerk wordt gelijk gehanteerd als voor professionele hulp. Hiervoor is gekozen omdat in casuistiek is gebleken dat het lastig is te motiveren hoeveel uren individuele begeleiding gedurende het verblijf nodig is.

Voor begeleiding groep/dagbesteding door het sociaal netwerk zijn geen pgb-tarieven vastgesteld omdat ervan uit wordt gegaan dat deze vorm van ondersteuning niet door het sociaal netwerk wordt geleverd.

2.Voor 2016 worden de volgende tarieven gehanteerd

Professionele hulp

Hulp sociaal netwerk

Huishoudelijke zorg basis

€ 15,69

€ 15,69

Huishoudelijke zorg plus

€ 19,00

€ 15,69

Persoonlijke verzorging

€ 27,02

€ 20,27

Individuele begeleiding

€ 35,84

€ 26.88

Begeleiding/dagbesteding Groep

zonder vervoer

€ 44,30

geen tarief vastgesteld

met vervoer

€ 49,63

geen tarief vastgesteld

Kortdurend verblijf/logeeropvang/respijtzorg

€ 101,- per etmaal

€ 101,- per etmaal

BIJLAGE 2. Voorwaarden bij verstrekking van een PGB

Onderstaande voorwaarden kunnen afhankelijk van de voorziening worden opgenomen in het besluit waarin een voorziening wordt toegekend in de vorm van een pgb:

  • -

    Deze voorlopige beschikking wordt na aanschaf, controle en verantwoording gevolgd door een definitieve beschikking. Hierin wordt het uiteindelijk verantwoorde bedrag na controle van de aangeschafte/gerealiseerde voorziening (op basis van het PVE), vastgesteld.

  • -

    De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op grond van de offerte van de door ons aangewezen leverancier dit is inclusief de eventueel noodzakelijke individuele aanpassingen. Het PGB wordt toegekend voor de periode die gelijk is aan de technische levensduur van de voorziening (gemiddelde afschrijvingstermijn van <48 /60/72> maanden).

  • -

    Wanneer u niet gedurende de volledige afschrijvingsperiode van de voorziening adequaat gebruik kan maken van, c.q. recht heeft op, de voorziening, wordt het PGB van u teruggevorderd tot het bedrag waarvoor de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Indien u verhuist naar een andere gemeente en de afschrijvingstermijn is nog niet verstreken, dan wordt het PGB van u teruggevorderd tot het bedrag waarvoor de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Hiermee wordt het risico voor het gebruik van het PGB bij u gelegd.

  • -

    Een PGB voor individuele aanpassingen kan slechts opnieuw beschikbaar worden gesteld indien de voorziening niet is afgeschreven en de voorziening zonder de nieuwe aanpassing niet meer adequaat is.

  • -

    Het PGB dient door u te worden besteed aan de kosten die betrekking hebben op de voorziening en te voldoen aan het opgestelde PVE.

  • -

    Indien u een goedkopere (aan het PVE voldoende) voorziening aangeschaft wordt het PGB beperkt tot de aankoopprijs van de gekochte voorziening.

  • -

    Van u wordt verwacht dat u zorgvuldig met de voorziening omgaat en onnodige slijtage en schade voorkomt. Vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn wordt namelijk géén nieuw pgb verstrekt, tenzij de voorziening als gevolg van een technische niet verwijtbare oorzaak niet meer adquaat is.

  • -

    Wij dragen (net als bij de ontvanger van zorg in natura) zorg voor een jaarlijks bedrag dat nodig is voor periodiek onderhoud, reparatie en eventueel een WA verzekering van de voorziening wanneer dit door de Rijksdienst van het wegverkeer wordt vereist. Voor de duur van <48 /60/72> maanden.

  • -

    Indien nadat de afschrijvingstermijn is verstreken, de voorziening nog in goede staat verkeert wordt geen nieuw PGB verstrekt. Op dat moment kan een nieuwe aanvraag voor periodiek onderhoud, reparatie en eventueel een WA verzekering van de voorziening worden ingediend.

  • -

    Een verzekering voor het verloren gaan van de voorziening als gevolg van diefstal komt voor rekening van u.

  • -

    Wanneer de fysieke situatie van u verslechtert en dit consequenties heeft voor de door u aangeschafte, niet meer adequate en nog niet afgeschreven voorziening zal het restbedrag waarvoor de afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken in mindering worden gebracht op een eventueel opnieuw te verstrekken PGB voor een nieuwe wel adequate voorziening. Dit omdat bij verstrekking in natura een nog niet afgeschreven voorziening voor de leverancier nog een restwaarde heeft welke ook de PGB-houder kan gebruiken als inruilwaarde bij de aanschaf van mogelijk een andere voorziening.

  • -

    Terstond na aanschaf van de voorziening dient u een opgave te verstrekken van de werkelijk gemaakte kosten, middels rekeningen en betalingsbewijzen. Dit moet dient binnen <3/12 maanden> nadat het PGB is verleend te gebeuren. Deze zogenaamde gereedmelding is tevens een verzoek tot definitieve vaststelling. U wordt verzocht bijgevoegde verklaring ingevuld naar de gemeente te sturen zodra de voorziening is aangeschaft.

Bijlage 3. Afschrijvingstermijnen hulpmiddelen i.v.m. bepaling pgb

4 jaar

5 jaar

6 jaar

(Zelfbew) Douche/toiletstoel

Aankoppelbaar fietsdeel

Badlift

Douchebrancard

Actief/langdurig (handbew.) rolstoel

Bedbox

Douchewagen

Actief vast frame rolstoel

Duwwandelwagen

Kinderfietszitje

Driewielfiets

Elektrische rolstoel

Kinderduwwandelwagen

Elektrische aandrijfunit

Incident/kortdurend(handbew.) rolstoel

(handbewogen) Kinderrolstoel

Elektrische driewielfiets

Scootmobiel

Kinderautozitje

Gesloten buitenwagen

Verrijdbare patiëntenlift

Elek. Kinderrolstoel

Douchezitje/kruk (los/vast)

Motorische driewielfiets

Open buitenwagen

Rolstoelfiets

Speciale tweewielfiets

Tweewielfiets met hulpmotor

Trapliften hebben een afschrijvingstermijn van 15 jaar

Voor wat betreft aanpassingen aan een badkamer en/of toilet wordt er vanuit gegaan dat een badkamer van 20 jaar en ouder niet meer voor aanpassing in aanmerking komt. Renovatie wordt dan als algemeen gebruikelijk gezien.

Richtlijnen voor afschrijving/restwaarde in te nemen koop-hulpmiddelen

Leeftijd middel

(in maanden)

Restwaarde bij

Afschrijvingstermijn

4 jaar

Restwaarde bij

Afschrijvingstermijn

5 jaar

Restwaarde bij

Afschrijvingstermijn

6 jaar

3-6

94 %

95 %

96 %

7-12

88 %

90 %

92 %

13-18

75 %

80 %

84 %

17-24

63 %

70 %

75 %

25-30

53 %

60 %

67 %

31-36

44 %

51 %

58 %

37-42

35 %

42 %

50 %

43-48

26 %

35 %

42 %

49-54

17 %

28 %

35 %

55-60

8 %

21 %

27 %

61-66

5 %

15 %

19 %

67-72

5 %

9 %

10 %

73-78

5 %

5 %

5 %

De restwaarde/hergebruik van trapliften is omschreven in de aanbesteding van de trapliften in 2010

Collegevoorstel: 2010/2762

BIJLAGE 4. Richtlijn gebruikelijke hulp

1.Algemeen.

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.

In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:

  • -

    Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij is het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;

  • -

    Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan

drie maanden nodig zal zijn.

In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.

Algemene uitzonderingen

Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.

Bijvoorbeeld wanneer:

  • -

    uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden.

  • -

    in een leefeenheid overbelasting dreigt, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden.

  • -

    de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

  • -

    hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

  • -

    de zieke partner/huisgenoot zich in de terminale levensfase bevindt.

Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.

Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

2.Huishoudelijke taken

Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

  • -

    Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • -

    Uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair,

  • -

    keuken, bedden verschonen.

Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • -

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • -

    Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.

  • -

    Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:

schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • -

    keuken en een kamer,

  • -

    de was doen,

  • -

    boodschappen doen,

  • -

    maaltijd verzorgen,

  • -

    afwassen en opruimen.

Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.

Kinderen jonger dan 23 jaar

Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.

Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel inverschillende levensfasen van het kind

Kinderen 0 tot 3 jaar

  • -

    Hebben bij alle activiteiten hulp van een ouder nodig;

  • -

    Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is

  • -

    gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verhulpers;

  • -

    Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en

  • -

    wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • -

    Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • -

    Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Zijn overdag zindelijk, en „s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding

Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.

Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.

Algemeen aanvaarde maatstaven:

  • -

    In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden.

  • -

    In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuningsbehoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.

Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.

Kortdurende situatie

Langdurige situatie

Partners onderling

-Alle PV

-Alle BG

-Gebruikelijke BG

Ouders aan kinderen

-Alle PV

-Alle BG

-Beschermende woonomgeving

-Gebruikelijke PV

-Gebruikelijke VP

-Gebruikelijke BG

-Beschermende woonomgeving

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

-Alle BG

-Gebruikelijke BG

Kortdurende situatie

Langdurige situatie

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG

  • 1.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.

  • 2.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 3.

    Voor zover de ondersteuningsbehoevende zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Persoonlijke Verzorging

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.

Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.

Langdurende situaties

Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden “gebruikelijke hulp” door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenotenonderling

Aanleren aan derden

Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.

Begeleiding

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassenhuisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de ondersteuningsbehoevende door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen ondersteuningsbehoevende gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een ondersteuningsbehoevende:

  • -

    Het geven van BG aan een ondersteuningsbehoevende op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • -

    Het begeleiden van ondersteuningsbehoevende bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • -

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet - beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte ondersteuningsbehoevende werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de ondersteuningsbehoevende is gebruikelijke hulp.

4.Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kinden/of andere huisgenoten

Algemeen

De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

Beoordeling van overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf.

Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het “coping mechanisme”kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.

Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen opoverbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn.

Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • -

    angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • -

    depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • -

    gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

  • -

    gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • -

    lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.