Regeling vervallen per 01-01-2021

Gedragscode raadsleden gemeente Onderbanken 2012

Geldend van 31-01-2013 t/m 31-12-2020

Intitulé

Gedragscode raadsleden gemeente Onderbanken 2012

Gedragscode raadsleden gemeente Onderbanken

Wat verstaat de raad van de gemeente Onderbanken onder integriteit voor raadsleden?

Het geheel van waarden, normen en regels die gelden voor het handelen van raadsleden van de gemeente Onderbanken.

Openheid, betrouwbaarheid, onafhankelijkheid, dienstbaarheid, functionaliteit en zorgvuldigheid, zijn daarbij sleutelwoorden.

De ambtseed voor leden van de raad

Alvorens hun functie als lid van de raad van de gemeente te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de raad op grond van artikel 14 van de Gemeentewet, in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets uit dit ambt te doen of te laten rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig” (“ Dat verklaar en beloof ik!”).

I. Kernbegrippen gedragscode voor raadsleden

Kernbegrippen:

1. Openheid: Het handelen van het raadslid is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van het raadslid en zijn beweegredenen daarbij. Het raadslid is zich bij voortduring bewust van zijn openbare taak en zijn verantwoordelijkheid om de integriteit te handhaven en te bevorderen. Hij is open en legt verantwoording af over zijn doen en laten. Hij onthoudt zich van elk handelen en van elke gedraging die de integriteit of het openbaar belang kan schaden.

2. Betrouwbaarheid: Op het raadslid moet men kunnen rekenen. Hij houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij alleen aan voor het doel waarvoor het is gegeven.

3. Onafhankelijkheid: Het handelen van het raadslid wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid. Dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.

4. Dienstbaarheid: Het handelen van het raadslid is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers die daar onderdeel van uit maken.

5. Functionaliteit: Het handelen van een raadslid heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult.

6. Zorgvuldigheid: Het handelen van een raadslid is zodanig dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.

De kernbegrippen zijn de toetssteen voor de hierna volgende gedragsregels die het raadslid bij het uitvoeren van zijn functie in acht neemt.

II. Gedragsregels voor leden van de raad

1. Handelwijze

a. Leden van de raad treden burgers en organisaties op gelijke wijze en met respect tegemoet.

b. Zij treden medewerkers werkzaam binnen de gemeente op gelijke wijze en met respect tegemoet.

2. Belangenverstrengeling

a. Met inachtneming van artikel 15, van de Gemeentewet, doet een raadslid opgave van al zijn financiële belangen - waaronder aandelen, opties en dergelijke - in ondernemingen en organisaties, waarvan hij weet of kan weten dat de gemeente daar zakelijke betrekkingen mee onderhoudt en die van invloed kunnen zijn op zijn functioneren als lid van de raad. Deze opgave wordt overgelegd aan de griffier van de raad en is openbaar, door derden te raadplegen en wordt jaarlijks geactualiseerd.

b. Het raadslid is zich er van bewust dat bepaalde beslissingen risico’s met zich mee brengen. Daarom vermijdt hij/zij (elke schijn van) belangenverstrengeling of vriendjespolitiek.

c. Het raadslid stimuleert de ambtenaar om onbevangen, onpartijdig en objectief te adviseren. Hij/zij onthoudt zich van het uitoefenen van druk op de ambtenaar met betrekking tot bijvoorbeeld de inhoud van de uit te brengen adviezen. Dit laat onverlet dat in overleggen met raadsleden over de inhoudelijke richting van het te voeren beleid van gedachten wordt gewisseld.

3. Geschenken en giften

a. Het raadslid meldt aan het presidium altijd een relatiegeschenk, dat uit hoofde van het lidmaatschap van de raad wordt ontvangen, van welke omvang dan ook (met uitzondering van sub f), hetgeen in de verslaglegging van de vergadering van het presidium/seniorenconvent wordt opgenomen.

b. Het raadslid neemt geen geld aan noch neemt een relatiegeschenk in ontvangst op het privéadres (met uitzondering van sub f.), omdat dat de indruk kan wekken dat anderen er niet van mogen weten. Kan een geschenk niet worden geretourneerd dan wordt de bestemming besproken in het presidium/seniorenconvent.

c. Een relatiegeschenk tot en met een waarde van 50 euro mag worden behouden tenzij duidelijk is dat het geschenk is bedoeld om een stemming of gedrag in de raad te beïnvloeden.

d. Een relatiegeschenk dat de waarde van 50 euro te boven gaat, mag niet worden geaccepteerd en wordt dus geretourneerd.

e. Indien het geschenk of gift de waarde van 50 euro te boven gaat maar de herkomst is onduidelijk, wordt het geschenk of gift eigendom van de gemeente en wordt er door het presidium/seniorenconvent een passende bestemming voor gevonden.

f. Het aannemen van geschenken met een louter symbolische betekenis is toegestaan (bos bloemen, fles wijn e.d.) wanneer dit uitsluitend een blijk van waardering is voor het gepresteerde (houden lezing, verrichten opening, receptie i.v.m. jubileum e.d.) of wanneer dit een ceremonieel karakter heeft (in ontvangst nemen van eerste exemplaar van een boek).

g. Als het raadslid twijfelt of een geschenk wel of niet kan worden aangenomen, wordt dat met de griffier besproken.

 

4. Excursies, werkbezoeken, (studie)reizen en evenementen

a. Uitnodigingen voor excursies, werkbezoeken, (studie-)reizen, congressen of evenementen, worden door het raadslid niet aanvaard als in ruil een tegenprestatie van hem of haar wordt verlangd of als het raadslid vermoedt dat een tegenprestatie wordt verwacht.

b. Het raadslid kan ingaan op een uitnodiging indien deelname functioneel is en in het belang van de gemeente Onderbanken.

c. Het raadslid meldt deelname aan excursies, werkbezoeken en evenementen, die verband houden met het lidmaatschap van de raad, aan het presidium/seniorenconvent, en brengt desgevraagd daarover verslag uit aan het presidium/seniorenconvent dan wel de raad.

d. Het raadslid maakt vooraf melding aan het presidium/ seniorenconvent indien hij/zij voornemens is in te gaan op uitnodigingen voor reizen en verblijven op kosten van een derde, zulks ter toetsing aan ongewenste belangenverstrengeling.

e. In de verslaglegging van de vergadering van het presidium/seniorenconvent wordt de melding opgenomen.

f. In geval van verlenging van de (buitenlandse) reis voor privédoeleinden of als partners of derden meereizen, komen de extra reis- en verblijfkosten voor eigen rekening.

 

5. Lunches, diners en recepties

a. Het raadslid neemt alleen deel aan lunches, diners en recepties op uitnodiging van relaties van de gemeente, als dat functioneel is in de zin van het zijn van raadslid.

b. Werklunches en diners op kosten van een relatie zijn toegestaan mits van de kant van de gemeente ook de gelegenheid bestaat de relatie een lunch of diner aan te bieden (wederkerigheid).

 

6. Nevenfuncties- en nevenwerkzaamheden

a. Het raadslid vervult geen nevenfunctie die strijdig is of kan zijn met het belang van de gemeente of die belangenverstrengeling kan opleveren met het lidmaatschap van de raad.

b. Alle bezoldigde en onbezoldigde nevenfuncties worden door het raadslid bij aanvaarding van de benoeming gemeld aan de griffier van de raad, alsook alle nadien ontstane voornemens tot aanvaarding van nevenfuncties. De lijst met nevenfuncties wordt openbaar gemaakt.

c. Vergoedingen voor functies die qualitate qua worden vervuld, vloeien toe aan de gemeentekas. Onkosten die in dat verband worden gemaakt kunnen op de voorgeschreven wijze worden gedeclareerd bij de gemeente.

 

7. Omgaan met informatie

a. Het raadslid gaat zorgvuldig om met de informatie waarover hij/zij uit hoofde van het lidmaatschap van de raad of anderszins beschikt. Het raadslid maakt niet ten eigen bate noch ten bate van derden, oneigenlijk gebruik van door het lidmaatschap van de raad verkregen informatie.

b. Het raadslid “lekt” geen vertrouwelijke informatie vanuit de gemeente naar derden. Hij/zij gaat vertrouwelijk om met privacygevoelige informatie van burgers, zakelijke relaties en ambtenaren. Indien geheimhouding is opgelegd, wordt door het raadslid artikel 25 Gemeentewet in acht genomen.

 

8. Omgaan met gemeentelijke voorzieningen 

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden worden aan de leden van de raad middelen en voorzieningen van gemeentewege ter beschikking gesteld. Het is toegestaan om de gemeentelijke voorzieningen voor privédoeleinden te gebruiken zolang er geen excessief privégebruik plaatsvindt en fiscaal gezien de regels in acht worden genomen (90% zakelijk, 10% privé).

     

9. Ongewenste omgangsvormen

a. Het raadslid is zich er van bewust dat zijn of haar omgangsvormen correct zijn en dat ambtenaren noch derden onheus door hem of haar worden bejegend.

b. Het raadslid onthoudt zich van handelingen, uitlatingen of gedragingen in de werksfeer die tot doel hebben de werkprestaties van een ambtenaar te ondermijnen of die leiden tot een vijandige, (seksueel) intimiderende of onaangename werkomgeving.

c. Het raadslid stelt de persoonlijke integriteit van leden van het college, de raad en ambtenaren niet onbewezen ter discussie.

d. Het raadslid draagt er zorg voor dat de toonzetting van de beweringen niet geschiedt in persoonlijk grievende bewoordingen. De privacy van raadsleden, collegeleden en ambtenaren wordt in het debat gerespecteerd.

 

10. Uitgaven en declaraties

a. Het raadslid declareert geen uitgaven en kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.

b. Declaraties worden op de binnen de gemeente gebruikelijke wijze ingediend en door het raadslid verantwoord.

c. Bij twijfel over de functionaliteit van de gemaakte kosten, wordt de declaratie, door tussenkomst van de griffier, voorgelegd aan het seniorenconvent.

 

11. Handhaving

a. Het raadslid is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een goede naleving van deze gedragscode.

b. Op basis van artikel 170, lid 2 Gemeentewet bevordert de burgemeester de bestuurlijke integriteit van de gemeente.

c. Als een vermoeden ontstaat dat het raadslid zich niet aan de gedragscode houdt, kan het presidium/seniorenconvent dan wel de voorzitter van de raad, opdracht geven tot het instellen van een onderzoek. Dit wordt aan het raadslid bekend gemaakt. Het resultaat van het onderzoek wordt aan het seniorenconvent ter kennis gebracht.

 

12. Vangnetbepaling

In gevallen waarin deze gedragscode niet voorziet, beslist de raad.

 

13. Inwerkingtreding

Deze gedragscode treedt in werking zodra zij is vastgesteld door de raad van Onderbanken.

 

14. Slotbepaling 

a. Het raadslid ontvangt een kopie van de gedragscode bij diens benoeming tot lid van de raad.

b. Deze gedragscode ligt voor elke inwoner van Onderbanken ter inzage.

c. Dit besluit kan worden aangehaald als: gedragscode raadsleden gemeente Onderbanken 2012.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 31 januari 2013.

  

De raad voornoemd,

 

de griffier, de voorzitter,

   

mr. M.M.G.M. Richter M.A.H. Clermonts – Aretz

                                 

Toelichting op Gedragscode raadsleden gemeente Onderbanken

 

Hoofdstuk I: kernbegrippen van bestuurlijke integriteit

 

Specifieke toelichting: Onafhankelijkheid

 

Inleiding:

Regelmatig is de zuiverheid van besluitvorming in het geding door de schijn van belangenverstrengeling. Naar aanleiding van deze problematiek is een ministeriële notitie verschenen. Hierin stelt de minister dat de raad een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van situaties waar de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. De minister raadt aan om in de gedragscode in algemene zin te bespreken hoe individuele raadsleden bij hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen voorkomen.

 

Wettelijk kader:

Artikel 28 Gemeentewet bepaalt in welke gevallen een lid van de gemeenteraad zich van stemming dient te onthouden. Het eerste lid, onder a, van het artikel luidt:

 

Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:

a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

 

Het doel van deze bepaling is de zuiverheid van de besluitvorming te bevorderen door het deelnemen aan de stemming te beperken in gevallen waarin van een belangenverstrengeling sprake zou kunnen zijn.

Het begrip ‘vertegenwoordiger’ moet worden uitgelegd als vertegenwoordiger in de civielrechtelijke betekenis van het woord. Van het begrip ‘persoonlijk aangaan’ is sprake als een raadslid of één van zijn naaste verwanten een duidelijk eigen belang heeft bij een bepaald besluit. Wanneer daarvan sprake is, valt niet in zijn algemeenheid in exacte termen aan te geven. Raadsleden hebben net als veel andere burgers uit de aard der zaak vaak mede een persoonlijk belang bij allerlei raadsbesluiten, bij voorbeeld over bestemmingsplannen. Dit hoeft op zichzelf geen reden te zijn voor stemonthouding. Bij een zogeheten ‘postzegelplan’ kan dit echter anders liggen.

  

Artikel 2:4 Awb draagt bestuursorganen op hun taak zonder vooringenomenheid te vervullen. Het artikel luidt:

 

  • 1.

    1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

  • 2.

    2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkende personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

 

Het doel van deze bepaling is de burger aanspraak te geven op een behandeling zonder aanzien des persoons. Bestuursorganen moeten hun oordelen baseren op deskundigheid en op overwegingen van beleid en mogen niet de ene burger zonder grond bevoordelen boven de andere. Met het oog daarop moet worden vermeden dat bestuurders of ambtenaren hun privébelangen in de besluitvorming inbrengen.

Met de term ‘persoonlijk belang’ wordt gedoeld op ‘ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen’. Ook belangen die worden behartigd uit hoofde van een functie als bestuurder van een vereniging of stichting kunnen er onder omstandigheden onder vallen, bij voorbeeld als er een besluit moet worden genomen waarbij de belangen van concurrerende verenigingen of stichtingen moeten worden afgewogen.

De uitdrukking ‘waakt ertegen’ in het tweede lid van artikel 2:4 Awb betekent dat het bestuursorgaan de nodige maatregelen moet treffen om te voorkomen dat een vermenging van belangen kan optreden. Deze zorgplicht strekt zich ook uit tot het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling.

 

Gevolgen:

Er is niet zonder meer een belemmering voor het uitoefenen van functies of activiteiten naast het raadslidmaatschap. Het is aan het raadslid om zich tijdig af te vragen of het raadslidmaatschap en de functie of activiteit geen belangenverstrengeling opleveren. Het raadslid wordt hierbij geholpen door hetgeen in de gedragscode is bepaald. De gedragscode is voor de raadsleden in de juridische zin van het woord niet bindend. Uiteindelijk is het het individuele raadslid dat beslist, zowel over zijn optreden uit hoofde van andere functies of activiteiten, als over het al dan niet deelnemen aan een stemming. De Gemeentewet kent bepalingen over stemmingen, niet over hoe de beraadslaging voorafgaand aan de stemming moet worden ingericht. Nu het raadslid deel kan nemen aan de stemming, volgt hieruit dat hij kan deelnemen aan de beraadslaging voorafgaand aan deze stemming.

 

Komt het op stemming aan, dan kan de raad niets meer doen, behalve waarschuwen dat het te nemen besluit – als de stemverhouding daartoe aanleiding geeft – wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (art. 268 Gemeentewet).

 

Specifieke toelichting: Zorgvuldigheid

 

Onder zorgvuldigheid wordt verstaan “individuen en instanties gelijke rechten toe te kennen”. Logischer is om aan te sluiten bij artikel 1 Grondwet: “individuen en instanties worden in gelijke gevallen gelijk behandeld”.

 

Het begrip zorgvuldigheid is ook van toepassing op de onderlinge verhoudingen tussen raadsleden. Dit zal zich uiten in een collegiaal gedrag, waarbij raadsleden onderscheid weten te maken tussen wat in de raadszaal wordt gezegd en daar buiten.

Hoofdstuk II: gedragsregels

 

Artikelgewijze toelichting:

 

Artikel 1: Handelwijze: deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 2 en 6: Belangenverstrengeling en nevenfuncties

In verband met mogelijke tegenstrijdigheid van belangen die kan ontstaan, dienen raadsleden zowel hoofd- als nevenfuncties openbaar te maken. Het gaat daarbij om alle betaalde en onbetaalde functies die naast het raadslidmaatschap worden vervuld.

Openbaarmaking volgt uit artikel 12 Gemeentewet. Artikel 15 Gemeentewet beschrijft verboden handelingen voor raadsleden. Registratie van nevenfuncties vindt op dit moment plaats door de juridisch medewerker onder verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris. Het voorstel is om deze taak bij de griffier neer te leggen.

 

Artikel 3: Aannemen van geschenken en giften

De werkzaamheden van een raadslid brengen met zich mee dat een netwerk in stand gehouden moet worden. De leden van de raad hebben contact met andere overheden, het bedrijfsleven en de burgers waar niet altijd rechtstreeks zicht op is. In dit kader kan er sprake zijn van uitnodigingen voor lunches, recepties en diners die men ontvangt uit hoofde van de functie. Omgekeerd kan ook de raad relaties uitnodigen.

Daarnaast krijgen raadsleden zo nu en dan geschenken of faciliteiten aangeboden. Gekozen is voor een duidelijke meldingsplicht voor geschenken met een geldwaarde van meer dan 50 euro.

 

In alle gevallen dient het belang dat de gemeente heeft bij deze uitnodigingen en geschenken verantwoord te kunnen worden. Te allen tijde dienen wel de subsidiariteit en proportionaliteit bij de uitnodiging of het geschenk in acht te worden genomen. Het gekozen middel moet zich dus evenredig verhouden tot het doel.

 

Artikel 4: Reizen, verblijven en werkbezoeken

De ambtsuitoefening van het raadslid kan uitnodigingen met zich meebrengen voor (buitenlandse) reizen, verblijven en werkbezoeken. Deze bepaling vraagt het raadslid openheid te geven omtrent zijn reizen, verblijven en werkbezoeken. Daarnaast geeft deze bepaling duidelijkheid daar waar het gaat om kosten van meereizende partners of derden en de eventuele verlenging van de reis.

 

Artikel 7: Omgaan met informatie

Het raadslid gaat in zijn algemeenheid zorgvuldig om met kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt. Met de kennis en informatie mag geen schade aan de gemeente of derden worden toegebracht.

 

Met het begrip vertrouwelijke informatie in lid 2 wordt deze algemene handelswijze specifieker ingevuld. Vertrouwelijkheid hangt samen met het terughoudend en zorgvuldig naar buiten brengen van verkregen informatie.

 

Geheime informatie wordt duidelijk als zodanig door raad, college of burgemeester bestempeld. Dit kan op grond van verschillende artikelen in de Gemeentewet over de geheimhoudingsplicht. In de eerstvolgende vergadering van de raad, het college of de commissie moet de geheimhoudingsplicht worden bekrachtigd. Gebeurt dit niet, dan vervalt de geheimhoudingsplicht.

 

Artikel 8: Omgaan met gemeentelijke voorzieningen

De voorzieningen zijn toegekend op basis van de rechtspositie. Intentie is dat geen excessief privégebruik plaatsvindt en dat de belastingregels (zo veel mogelijk) in acht worden genomen: 90% zakelijk, 10% privé.

 

Artikel 10: Uitgaven en declaraties

Declaraties moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Transparantie: de declaraties zijn inzichtelijk.

  • 2.

    De kosten vallen niet onder additionele onkostenvergoedingen (i.e. componenten binnen bezoldiging of onkostenvergoeding ingevolge Gemeentewet en/of gemeentelijke verordening).

 

Artikel 11: Handhaving

In het concept wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet is artikel 170, lid 2 opgenomen. In dit artikellid wordt bepaald dat de burgemeester de bestuurlijke integriteit van de gemeente bevordert. Vooruitlopend op de wetswijziging is het goed e.e.a. al in de nieuwe Gedragscode te verankeren. Nu is dit impliciet bepaald in artikel 170, lid 3 Gemeentewet (De burgemeester bevordert overigens een goede behartiging van de gemeentelijke aangelegenheden).

 

Artikel 12: Vangnetbepaling: deze bepaling spreekt zich voor.

 

Artikel 13: Inwerkingtreding: deze bepaling spreekt zich voor.

 

Artikel 14: Slotbepaling: deze bepaling spreekt zich voor.

        

Bijlage 1 Specifiek uitgesloten combinaties van functies

 

  • 1.

    Raadsleden (Gemeentewet, artikel 13)

 

1 Een lid van de raad is niet tevens:

a. minister;

b. staatssecretaris;

c. lid van de Raad van State;

d. lid van de Algemene Rekenkamer;

e. Nationale ombudsman;

f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Wet Nationale ombudsman;

g. commissaris van de Koning;

h. gedeputeerde;

i. secretaris van de provincie;

j. griffier van de provincie;

k. burgemeester;

l. wethouder;

m. lid van de rekenkamer;

n. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;

o. lid van een deelraad;

p. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

q. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een lid van de raad tevens wethouder zijn van de gemeente waar hij lid van de raad is gedurende het tijdvak dat:

a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid aftreden, of

b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder q, kan een lid van de raad tevens zijn:

a. ambtenaar van de burgerlijke stand;

b. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

c. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

  

Bijlage 2 Specifiek verboden overeenkomsten/handelingen

 

  • 1.

    Raadsleden (Gemeentewet, artikel 15)

 

1 Een lid van de raad mag niet:

a. als advocaat of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de gemeente of het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

b. als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de gemeente aangaan van:

1e. overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

2e. overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de gemeente;

d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

1e. het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente;

2e. het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de gemeente;

3e. het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente;

4e. het verhuren van roerende zaken aan de gemeente;

5e. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente;

6e. het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;

7e. het onderhands huren of pachten van de gemeente.

2 Van het eerste lid, aanhef en onder d, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

3 De raad stelt voor zijn leden een gedragscode vast.

                

Bijlage 3 Onthouding van stemmen door raadsleden

 

Inleiding

 

Zowel de Gemeentewet als de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevatten bepalingen die tot doel hebben de zuiverheid van de verhoudingen en het onafhankelijk oordelen en handelen van gemeentebestuurders (raadsleden, wethouders en burgemeesters) te bevorderen. Deze bepalingen moeten voorkomen dat gemeentebestuurders met persoonlijke belangen vanuit de privésfeer invloed kunnen uitoefenen op besluiten van de gemeente. In de Gemeentewet gaat het om vier regelingen:

 

  • 1.

    een regeling van onverenigbare functies (incompatibiliteiten);

  • 2.

    een lijst met verboden handelingen voor gemeentebestuurders (artikel 15, lid 1 Gemeentewet);

  • 3.

    verbod op deelname aan de stemming over aangelegenheden waarbij een gemeentebestuurder een persoonlijk belang heeft (artikel 28 Gemeentewet);

  • 4.

    de verplichting voor gemeenten om een gedragscode te hebben voor raadsleden, wethouders en burgemeester (artikel 15, lid 3 Gemeentewet).

 

Relevant zijn tevens de normen voor goed bestuurlijk handelen uit de Algemene wet bestuursrecht. Het gebod van onpartijdigheid (artikel 2:4 Awb) staat daarbij centraal. Waar het gaat om jurisprudentie over belangenverstrengeling is de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2002, de zogenaamde Winsum-uitspraak, nog steeds maatgevend. De minister van BZK heeft de lijn van deze uitspraak onderschreven. In navolgend kader wordt daarom ook aandacht besteed aan deze uitspraak.

 

Onverenigbare functies

 

In de Gemeentewet (art. 13 voor de raad; art. 36b voor de wethouder en art. 68 voor de burgemeester) is vastgelegd welke functies in ieder geval onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van de raad resp. met de functie van wethouder of burgemeester. De controle op het vervullen van deze functies vindt plaats bij de benoeming in het politieke ambt. Wie als bestuurder een functie gaat vervullen die daarmee onverenigbaar is, verliest zijn ambt.

 

Verboden handelingen voor raadsleden

 

In artikel 15, lid 1 Gemeentewet wordt een aantal handelingen omschreven dat door een raadslid niet mag worden verricht, de zogenaamde verboden handelingen. Het artikel heeft als doel belangenverstrengeling te voorkomen en zuiverheid te scheppen in de verhouding tussen een raadslid en zijn of haar gemeente.

  

De beperkingen van de handelingsvrijheid van raadsleden liggen voornamelijk in de economische sfeer. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de handelingen die het raadslid op eigen naam verricht en de handelingen die het raadslid als vertegenwoordiger of adviseur of gemachtigde van een derde verricht.

 

Besluiten over aangelegenheden met een persoonlijk belang

 

Zowel de Gemeentewet (artikel 28, lid 1) als de Awb (artikel 2:4) kennen een bepaling die er op toeziet dat een raadslid niet meebeslist over een aangelegenheid waar deze een persoonlijk belang bij heeft.

 

Artikel 2:4 Awb luidt:

  • 1.

    Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

  • 2.

    Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

 

Lange tijd is aangenomen dat artikel 2:4 Awb niet geldt voor de besluiten die door de raad worden genomen. Dit vanwege de omstandigheid dat de speciale regeling in artikel 28, lid 1 Gemeentewet voorrang zou hebben boven de algemene regeling in artikel 2:4 Awb.

Sinds de uitspraak van de Raad van State (Winsum) is komen vast te staan dat naast artikel 28, lid 1 Gemeentewet ook artikel 2:4 Awb van toepassing is op besluiten die door de raad worden genomen. Dit heeft aanvankelijk geleid tot nogal wat onduidelijkheid omdat de Afdeling bestuursrechtspraak het verbod op vooringenomenheid in artikel 2:4 Awb veel ruimer uitlegt dan het verbod op deelname aan stemmingen over aangelegenheden van persoonlijk belang in artikel 28, lid 1 Gemeentewet. Ook was er kritiek onder andere op de streng aandoende benadering van de afdeling.

In een beschouwing n.a.v. de uitspraak is door de minister van BZK meer duidelijkheid gegeven over de materie: de lijn van de afdeling wordt goeddeels onderschreven.

 

De Winsum-uitspraak

 

Het ging in deze uitspraak om een besluit van de gemeenteraad van Winsum waarbij met toepassing van artikel 19 WRO (oud) vrijstelling werd verleend van het bestemmingsplan voor de bouw van een schutsluis en een gemaalgebouw door het waterschap Noorderzijlvest.

 

Een lid van de gemeenteraad was uit hoofde van zijn functie als jurist bij dat waterschap nauw betrokken geweest bij de jarenlange voorbereiding van het bouwplan en de uiteindelijke vergunningaanvraag. In de raadsvergadering stemde betrokkene voor het besluit. Omdat het besluit met slechts één stem verschil werd aangenomen, gaf zijn stem daarbij de doorslag.

 

In het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak werd aangevoerd dat hier sprake was van belangenverstrengeling en dat het besluit daarom tot stand was gekomen in strijd met artikel 28 Gemeentewet en met artikel 2:4 Awb.

De Afdeling bestuursrechtspraak wees het beroep op artikel 28 Gemeentewet af, maar kwam tot de conclusie dat er wel strijd was met artikel 2:4 Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden.

 

De verschillen tussen de bepalingen 28 Gemeentewet en 2:4 Awb

 

Inhoud van het verbod

 

Artikel 28, lid 1 Gemeentewet bepaalt dat raadsleden niet mogen deelnemen aan een stemming over een aangelegenheid die hen rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaan. Het artikel werpt geen belemmeringen op voor raadsleden om in een dergelijke situatie wel aan de beraadslaging hierover deel te nemen.

Met de term “middellijk” worden alle ter zake doende, intensieve persoonlijke relaties bedoeld. Deze omschrijving is ruimer dan uitsluitend bloed- en aanverwanten tot de derde graad (de regeling in de oude gemeentewet).

Het verbod van artikel 2:4 Awb gaat verder. De centrale gedachte die achter dit artikel schuilgaat, is dat de oordeelsvorming door bestuursorganen niet behoort te worden verstoord door behartiging van particuliere belangen en de burger door de bestuursorganen eerlijk moeten worden behandeld en met een open vizier moet worden tegemoet getreden.

 

Het tweede lid staat geen beïnvloeding van de besluitvorming toe door personen die een persoonlijk belang hebben bij het betreffende besluit. Dit betekent dat iemand die een persoonlijk belang heeft niet alleen moet worden uitgesloten van de stemming over een dergelijk besluit, maar in het geheel niet betrokken mag worden bij het besluitvormingsproces.

 

Gezien de vele nuances en verscheidenheid van verschijningsvormen waarin te ver gaande belangenverstrengeling zich kan manifesteren, is er geen volledig waterdichte omschrijving te geven. Er is in ieder geval geen sprake van belangenverstrengeling als een raadslid op dezelfde wijze als andere burgers wordt bevoordeeld of benadeeld door wat de gemeente doet of nalaat. Evenals iedere burger is een raadslid afnemer van gemeentelijke diensten, lid van of betrokken bij gesubsidieerde verenigingen en activiteiten, is hij inwoner, belastingbetaler et cetera.

 

Wél is sprake van belangenverstrengeling indien bijvoorbeeld een collegelid (mee)beslist over een aanvraag voor een bouwvergunning of een andere vergunning van zichzelf of van iemand uit zijn directe omgeving.

  

De reikwijdte van het verbod

 

Het verbod op deelname van een raadslid aan een stemming dat is neergelegd in artikel 28, lid 1 Gemeentewet dient volgens de Afdeling bestuursrechtspraak strikt te worden uitgelegd. De reden hiervoor is dat het verbod een inbreuk maakt op het fundamentele recht van leden van een gemeenteraad om aan een stemming deel te nemen.

 

De afdeling bestuursrechtspraak legt in de Winsum-zaak het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4 Awb veel ruimer uit:

  • 1.

    het begrip “persoonlijk belang” in artikel 2:4 Awb moet ruim worden uitgelegd. Het persoonlijke belang is ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.

  • 2.

    artikel 2:4 Awb ziet niet alleen toe op feitelijke belangenverstrengeling, maar ook op eventuele schijn van belangenverstrengeling. Ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden.

 

Wie kan het besluit tot uitsluiting nemen?

 

In artikel 28 Gemeentewet wordt de beslissing om al dan niet deel te nemen aan de stemming over een aangelegenheid die een raadslid persoonlijk aangaat aan het betrokken raadslid zelf voorbehouden. De raad of zijn voorzitter kan een raadslid niet van deelname aan de stemming uitsluiten. Wel kan de voorzitter wijzen op het verbod dat zich naar zijn/haar mening voordoet. Ook de eigen fractie kan daarin een rol spelen. Het raadslid beslist echter uiteindelijk zelf of hij/zij deelneemt aan de stemming of daarvan afziet.

 

Artikel 2:4 lid 2 Awb legt een zorgplicht neer bij het bestuursorgaan dat er geen personen bij de besluitvorming worden betrokken die een persoonlijk belang hebben bij het besluit. Bij besluiten van de raad berust deze zorgplicht bij de raad. Op basis van de Winsum-uitspraak zou deze zorgplicht met zich mee brengen dat de raad in bepaalde gevallen (bij meerderheid) kan besluiten dat een raadslid niet mag deelnemen aan een stemming als het eigen belang van dat lid direct of indirect bij het besluit betrokken is.

 

In een reactie op de Winsum-uitspraak biedt de minister duidelijkheid. Het is aan het individuele raadslid zelve (en niet aan de raad of de voorzitter) om te bepalen of hij/zij zich van stemming onthoudt. De raad en de voorzitter kunnen slechts waarschuwen voor de gevolgen. Wanneer de burgemeester meent dat er in strijd met artikel 28 of de norm van 2:4 Awb gehandeld is, kan hij het betrokken besluit voor vernietiging voordragen.

 

Uit Winsum valt af te leiden dat stemonthouding op grond van artikel 2:4 Awb vooral in beeld komt als

1 de stem van het betrokken raadslid van doorslaggevende betekenis blijkt te zijn en

2 het raadslid een actieve bemoeienis in het voortraject heeft gehad.

 

De sanctie

 

Een raadsbesluit dat tot stand is gekomen met medewerking van een raadslid dat zich van stemming moet onthouden is rechtsgeldig, zolang het besluit niet is vernietigd. De wet kent geen sanctie tegen het ten onrechte deelnemen aan een stemming.

 

Vernietiging van een dergelijk besluit kan op twee manieren. De burgemeester kan het besluit waarover gestemd is ter vernietiging voordragen aan de Kroon (artikel 273 Gemeentewet). De Kroon kan een besluit van het gemeentebestuur vernietigen (het spontane vernietigingsrecht ex artikel 268 Gemeentewet). Overtreding van het verbod van artikel 28, lid 1 Gemeentewet en het gebod van 2:4 Awb kan leiden tot vernietiging van het betreffende besluit. De Kroon beperkt zich tot de vernietiging van besluiten waarin de overtreding invloed kan hebben gehad op de uitslag van de stemming.

 

Een besluit kan ook door de bestuursrechter worden vernietigd. In dat geval moet het betreffende besluit worden aangevochten door belanghebbenden en moet de bestuursrechter bevoegd zijn hierover een uitspraak te doen. Vernietiging van het besluit kan dan plaatsvinden wegens schending van artikel 2:4 Awb.

 

Ook hiervoor geldt dat de rechter alleen overgaat tot vernietiging wanneer de uitgebrachte stem van beslissende invloed is geweest op het besluit. Tevens lijkt voor de rechter de intensiteit van de bemoeienis in het voortraject een betekenisvolle rol te spelen.

 

Tenslotte blijkt uit de jurisprudentie dat ook de civiele rechter in beeld kan komen in verband met claims van gedupeerden van onrechtmatige besluitvorming. Ook de Nationale Ombudsman heeft de lijn van de Winsum-uitspraak bij de beoordeling van klachten inmiddels enige malen toegepast.

 

Conclusie

 

In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat zich een situatie voordoet waarbij sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 28 Gemeentewet of artikel 2:4 Awb. Dit is bijvoorbeeld het geval als besluiten door de raad van de gemeente Onderbanken moeten worden genomen over de BMV’s. Ook beraadslagingen in commissies vallen onder de werking van deze bepalingen. Onthouding van stemming c.q. beraadslaging m.b.t. het specifieke agendapunt biedt dan afdoende waarborg in het kader van genoemde bepalingen. Het is noodzakelijk dat e.e.a. ook uitdrukkelijk in het verslag van de vergaderingen wordt genotuleerd.

 

Voor ogen dient te worden gehouden dat elke casus uniek is. Om (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen, is het belangrijk alert te blijven. De volgende aanbevelingen kunnen daarbij in overweging worden genomen:

 

  • 1.

    Bij twijfel verdient het aanbeveling dat raadsleden in overleg treden met de voorzitter van de raad, de griffier en/of eigen fractie.

  • 2.

    Collega fractie- en raadsleden hebben in het kader van artikel 2:4 Awb een verantwoordelijkheid om een collega raadslid aan te spreken op vermeende schijn van belangenverstrengeling als deze daar zelf onvoldoende oog voor heeft.

 

Analyse uitspraak RvS over belangenverstrengeling raadsleden door de VNG

 

Belangenverstrengeling en uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak RvS in de zoek “Loenen”

 

Samengevat luidt de casus als volgt. Bewoners hebben bezwaar tegen de vaststelling van een bestemmingsplan voor zover het de plandelen op en rond een bedrijventerrein betreft, alsmede tegen het plandeel op dit bedrijventerrein dat ziet op de eigen gronden.

Zij voeren aan dat bij de vaststelling van het plan de schijn van belangenverstrengeling is gewekt nu voor hen ongunstige wijzigingen zijn vastgesteld onder invloed van een op het bedrijventerrein wonend raadslid.

 

De raad stelt zich op het standpunt dat van enig persoonlijk belang van het raadslid niet is gebleken zodat geen sprake is van belangenverstrengeling. Voorts stelt de raad dat niet gebleken is dat het raadslid in de beraadslaging t.a.v. het plan persoonlijke belangen naar voren heeft gebracht en bovendien heeft hij niet bij alle amendementen een beslissende stem gehad. Verder stelt de raad dat artikel 2:4 Awb vooral geschreven is om vooringenomenheid van ambtenaren te voorkomen.

 

De Afdeling bestuursrechtspraak komt tot een andere conclusie en is het niet met het oordeel van de raad eens. Met de uitdrukking “persoonlijk” is blijkens de Memorie van Toelichting gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. Gelet op de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet een beperkte uitleg van het begrip persoonlijk belang voor ogen gehad.

Anders dan de raad ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit artikel slechts is gericht op ambtenaren en niet op bestuursorganen zelf.

 

Volgens de Afdeling staat vast dat het raadslid woont en werkt op het betreffende bedrijventerrein. Hiermee had hij in dit geval een persoonlijk belang bij de wijze waarop het plan zou worden vastgesteld, nu dit direct van invloed zou kunnen zijn op zijn woon- en leefklimaat.

 

Voorts stelt de Afdeling staat, op grond van de notulen van de raadsvergadering, dat het raadslid tijdens de vergadering veelvuldig het woord heeft gevoerd. Tevens is door het raadslid namens zijn fractie een aantal amendementen ingediend. Al deze amendementen hebben in feite tot gevolg dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van de gronden van het raadslid en een nadeliger positie voor anderen. Uit de notulen kan derhalve worden afgeleid dat het raadlid actief betrokken is geweest bij het bewerkstelligen van wijzigingen in het door het college opgestelde ontwerp dan wel het aan de raad voorgestelde plan, die in feite hebben geleid tot een gunstiger woon- en leefklimaat ter hoogte van zijn gronden.

 

De Afdeling is van oordeel dat hiermee naar derden toe de schijn is gewekt dat dit persoonlijk belang van invloed is geweest op de besluitvorming, hetgeen de raad ingevolge artikel 2:4 Awb dient te voorkomen. Hierbij is niet van belang of het betrokken raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn woon- en leefklimaat vast te stellen. Ook indien in dit opzicht van de goede trouw van het betrokken raadslid wordt uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt.

 

Het betoog van de raad dat het raadslid het woord in de raadsvergadering moest voeren aangezien hij woordvoerder van zijn fractie was voor onderwerpen m.b.t. de ruimtelijke ordening, kan hiervoor geen rechtvaardiging vormen, aangezien niet valt in te zien waarom hij zich in dit specifieke geval niet had kunnen laten vervangen tijdens de voorbereiding van en beraadslaging over het voorstel.

 

Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel nu op grond van het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn gewekt is dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming. Bovendien heeft hij bij een aantal amendementen wel een beslissende stem gehad.

 

Professor Elzinga verwoordde de kritiek op de uitspraak in een column in Binnenlands Bestuur op 1 juni 2012 als volgt: “In een eerdere Winsum-uitspraak van de Raad van State werd nog gezegd dat een besluit kon sneuvelen indien het betreffende meestemmende raadslid op de wip zat. In de Loenen-uitspraak werd duidelijk dat een besluit kan sneuvelen indien een of meer raadsleden een persoonlijk belang hebben in de zin van art. 2:4 Awb, geheel los van de vraag of het meestemmende raadslid op de wip heeft gezeten.

 

Wil een gemeenteraad dat risico niet lopen, dan moet er scherp worden gelet op het voorkomen van een schijn van belangenverstrengeling. Maar dan is het ook wel goed om te weten wat precies die schijn van belangenverstrengeling inhoudt, wie dat moet vaststellen en welke mogelijkheid de raad als bestuursorgaan heeft om hier opheldering te bieden. In de eerdere bijdrage constateerde ik dat er veel onduidelijkheid heerst en weinig consistentie. Zo gelden de normen wel voor decentrale volksvertegenwoordigingen, maar niet voor Tweede en Eerste Kamer.”

 

Ook de VNG constateerde in 2002 dat de ABRS een bijzondere uitspraak had gedaan door de norm in artikel 2:4 Awb te laten prevaleren boven de strakke norm in artikel 28 Gemeentewet. Dit laatste artikel bevat immers een duidelijke regeling over de vraag of en wanneer een raadslid wel of niet mag meestemmen. Zoals Elzinga terecht opmerkt, kan de verwarring over wat nu wel en niet kan door de uitspraak Loenen worden vergroot. Vooralsnog hebben wij echter niet van veel gemeenten begrepen dat de recente uitspraak problemen oplevert, los van het feit dat het de voorkeur verdient wanneer de wetgever een duidelijk en niet interpretabel normenkader vaststelt.

De VNG ziet de uitspraak in elk geval in het verlengde van de Winssum-uitspraak met een belangrijke aanscherping: indien er een persoonlijk belang is bij een bepaald besluit mag een raadslid niet meestemmen over dat besluit, ongeacht de vraag of zijn of haar stem wel of niet beslissend is. Met andere woorden: een besluit kan worden vernietigd wanneer een raadslid niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2:4 Awb.

 

Wij adviseren aan raadsleden: overweeg als raadslid zeer zorgvuldig of je wel of niet deelneemt aan een stemming over een besluit waarvan je redelijkerwijze kunt aannemen dat je eigen belang daarmee gediend wordt.

 

Toenmalig minister Remkes van BZK gaf in reactie op de Winssum-uitspraak een aantal zaken aan:

  • 1.

    De beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid;

  • 2.

    Bij stemming (bijvoorbeeld wanneer raadsleden functionele belangen hebben) heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter, of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet);

  • 3.

    De raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken hoe individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden;

  • 4.

    Deze afspraken kunnen in de gedragscode voor raadsleden neergelegd worden, ter ondersteuning van de raadsleden bij de invulling van hun verantwoordelijkheid;

  • 5.

    De minister merkt ten slotte op dat deze gedragscode voor raadsleden in de juridische zin van het woord niet bindend kan zijn en dat dit ook niet wenselijk is.

 

Van belang is verder dat over de vraag of meegestemd mag worden alleen het betrokken raadslid zelf een besluit kan nemen (het verbod richt zich immers tot hem of haar in persoon). Noch de raad noch de raadsvoorzitter kan daarover een besluit nemen, hoogstens een advies geven. Het hangt dus volledig af van de verantwoordelijkheid van het betrokken raadslid. Indien een raadslid wel heeft meegestemd, maar dat niet had mogen doen, is het raadsbesluit daarmee niet ongeldig. Het kan echter wel door de Kroon worden vernietigd. In de praktijk gebeurde dat alleen wanneer de deelname aan de stemming van beslissende invloed is geweest; dat principe kan door de “Loenen-uitspraak” op losse schroeven komen te staan.

 

Het zich onthouden van stemmen is een uitzondering op het uitgangspunt dat een raadslid in zijn functie van volksvertegenwoordiger keuzes dient te maken en dus deelneemt aan de stemmingen. Dit kan lastig zijn. Het is niet altijd makkelijk voor een raadslid om een keuze te maken en dit uit te leggen aan de achterban. Het zich onthouden van stemming is bedoeld om belangenverstrengeling te voorkomen en mag uitdrukkelijk niet gebruikt worden om lastige besluiten uit de weg te gaan.