Regeling vervallen per 01-10-2010

Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening brandweer Onderbanken

Geldend van 25-01-2003 t/m 30-09-2010

Intitulé

Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening brandweer Onderbanken

De raad der gemeente Onderbanken,

gelet op artikel 1, tweede lid en artikel 12 van de Brandweerwet 1985, artikel 8, tweede lid van de Woningwet, artikel 8.11, derde lid en artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en artikel 149 van de Gemeentewet,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2002,

overwegende dat:

burgemeester en wethouders de zorg hebben voor:

  • a.

    het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

  • b.

    het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken en bestrijden van rampen en ongevallen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen tot de taak van de brandweer behoort;

burgemeester en wethouders andere werkzaamheden, dan hierboven bedoeld, kunnen aanwijzen die de gemeentelijke brandweer verricht;

de brandbeveiligingsverordening voorschriften bevat omtrent het gebruik van inrichtingen voor zover dit geen bouwwerken zijn als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening;

de Bouwverordening voorschriften bevat omtrent het gebruik van woningen, woonketen, woon-wagens, andere gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot onder meer brandveiligheid;

de Wet milieubeheer beoogt het milieu te beschermen, onder meer door de brandveiligheid te bevorderen;

het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen,

besluit vast te stellen de: Verordening brandveiligheid en hulpverlening brandweer Onderbanken.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    repressieve taken:

    • 1.

      het beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

    • 2.

      het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

    • 3.

      de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;

  • b.

    preventieve taken:

    • 1.

      het voorkomen en beperken van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

    • 2.

      de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken van rampen en zware ongevallen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;

    • 3.

      de uitvoering alsmede de controle van de voorschriften met betrekking tot het brandveilig gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en standplaatsen;

    • 4.

      de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening.

Artikel 2 Gemeentelijke brandweer

Burgemeester en wethouders dragen de zorg voor de gemeentelijke brandweer.

Artikel 3 Taken brandweer

De taken van de gemeentelijke brandweer bestaan, behoudens de in artikel 5 aan de regionale brandweer opgedragen taken, uit:

  • 1.

    de feitelijke uitvoering van de preventieve en repressieve taken;

  • 2.

    andere dan de onder 1. genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, te weten:

    • a.

      de feitelijke uitvoering van beleidsmatige taken;

    • b.

      de feitelijke uitvoering van pro-actieve taken;

    • c.

      de feitelijke uitvoering van preparatieve taken;

    • d.

      de feitelijke uitvoering van nazorgtaken.

Artikel 4 Beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening

Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad eenmaal per vier jaar een plan voor op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan de inhoud van in artikel 3 omschreven taken (beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening).

Dit plan omvat in elk geval een omschrijving van de financiële en personele middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van de preventieve en repressieve taken.

Artikel 5 Regionale taken

Naast de in artikel 3, tweede lid van de Brandweerwet 1985 opgedragen taken, zijn de volgende taken van de gemeentelijke brandweer aan de regionale brandweer overgedragen:

  • a.

    de alarmering van de gemeentelijke brandweer.

  • b.

    de regelingen met betrekking tot milieupiket, waarschuwings- en verkenningsdienst.

  • c.

    overige taken als bedoeld in de referentiekaders matrix taakverdeling regio/gemeenten.

Artikel 6 Personeel

Het personeel van de gemeentelijke brandweer met preventieve en/of repressieve taken bestaat uit:

  • a.

    2 officieren;

  • b.

    3 onderofficieren;

  • c.

    17 brandwachten;

waarvan ten minste

  • a.

    één commandant;

  • b.

    één plaatsvervangend commandant.

Artikel 7 Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweer-personeel, die voor de taakuitoefening noodzakelijk zijn.

Artikel 8 Instructie commandant

De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de brandweer, overeenkomstig de voor hem door burgemeester en wethouders vastgelegde instructies.

Artikel 9 Materieel

  • 1. Het materieel van de gemeentelijke brandweer bestaat ten minste uit:

    • a.

      één tankautospuit (TAS);

    • b.

      één manschappenvoertuig.

  • 2. Burgemeester en wethouders bepalen de plaats waar en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de brandweer ondergebracht.

Artikel 10 Bluswatervoorziening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereik-baarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 11 Advisering regionale brandweer

  • 1. Het beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening wordt, na besluitvorming door de raad, ter advisering voorgelegd aan de commandant van de regionale brandweer.

  • 2. Een tussentijdse aanpassing van de taken van de gemeentelijke brandweer en/of de personele en/of materiële sterkte van de gemeentelijke brandweer, wordt ter advisering voorgegeld aan de commandant van de regionale brandweer.

  • 3. In de repressieve functie “Officier van Dienst” kan worden voorzien door middel van een regeling, nader uitgewerkt en vastgelegd in een intergemeentelijke regeling. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vaststelling van een dergelijke regeling dan nadat de commandant van de regionale brandweer ter zake heeft geadviseerd.

Artikel 12 Citeertitel en in werking treden

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening brandveiligheid en hulpverlening brandweer Onderbanken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de drieënveertigste dag na bekendmaking in het Onderbanken Journaal.

    Datum bekendmaking:

    Datum inwerkingtreding:

  • 3. Op de in het tweede lid genoemde datum vervalt de Organisatieverordening brandweer, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 april 1990, zoals deze sedertdien is gewijzigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 2002.

de voorzitter

H.J. Meijers

de secretaris

F.C.W. Geraets

Artikelsgewijze toelichting op de verordening “Brandveiligheid en Hulpverlening brandweer Onderbanken”

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen zijn opgenomen ten behoeve van het bepaalde in de artikelen 3 en 5.

Het beperken van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand kan met preventieve voorzieningen en/of met repressieve middelen worden bereikt. Vandaar dat het beperken van brand, brand-gevaar en ongevallen bij brand onder preventieve en repressieve taken is vermeld.

Artikel 2 Gemeentelijke brandweer

Artikel 1 van de Brandweerwet 1985 stelt dat er in elke gemeente een gemeentelijke brandweer is, behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling ter zake tot stand gekomen is. Is in een gemeente dit laatste het geval dan zou artikel 2 van de Verordening brand-veiligheid en hulpverlening kunnen luiden:

“Burgemeester en wethouders beschikken over een brandweer; hierin is voorzien in de regeling met (naam gemeente of namen gemeenten of naam gemeenschappelijke regeling: regionale brandweer)”.

Artikel 3 Taken brandweer

Lid 1

Uit artikel 1, vierde lid, en artikel 12 van de Brandweerwet 1985 juncto het zesde lid van artikel 1 volgt dat de taken van de brandweer in elk geval bestaan uit de feitelijke uitvoering ter zake van werkzaamheden van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brand-gevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

Dat brandrepressie tot de taak van de brandweer behoort, staat uiteraard buiten twijfel. Dit is niet zo zeker met de advisering over brandpreventieve voorzieningen. Artikel 100, eerste lid, van de Woningwet stelt dat het gemeentebestuur voorziet in het bouw- en woningtoezicht, dat in elk geval onder meer tot taak heeft het binnen de gemeente uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, zoals de Bouwverordening en het Bouw-besluit. Het tweede lid van artikel 100 geeft aan dat burgemeester en wethouders ambtenaren kunnen aanwijzen die belast zijn met (onderdelen van) dit toezicht.

De vraag dringt zich op of de hierboven bedoelde wetten en regelingen aangeven dat bepaalde gemeentelijke diensten het exclusieve recht kunnen doen gelden om met de uitvoering van de brandveiligheidsvoorschriften uit de Bouwverordening en het Bouwbesluit belast te zijn.

In de Memorie van Toelichting op de herziening van de Woningwet zeggen de betrokken bewindslieden dat in artikel 100 niet is bepaald dat er een gemeentelijke dienst of organisatie bouw- en woningtoezicht moet zijn, doch dat het gemeentebestuur in het bouw- en woning-toezicht voorziet. Dit betekent, dat het aan het gemeentebestuur wordt overgelaten te bepalen op welke wijze daarin wordt voorzien. Als voorbeelden worden genoemd: een gemeentelijk bouw- en woningtoezicht op basis van een gemeenschappelijke regeling dan wel anderszins, waarbij gedacht kan worden aan een geprivatiseerde vorm van toezicht. Als gevolg van deze ruime uitleg van het “voorzien in het bouw- en woningtoezicht” kunnen ten aanzien van bijvoorbeeld de brand-veiligheidsvoorschriften brandweerfunctionarissen worden aangewezen.

Vele gemeenten maken gebruik van de mogelijkheden die een regionale brandweer kan bieden bij de advisering over brandpreventievraagstukken. Als gevolg hiervan ontstaat in die gemeenten min of meer dezelfde technische uitvoering van het beleid. Het verdient dan ook aanbeveling het handhavingsbeleid op elkaar af te stemmen. Het ligt in de rede dat burgemeester en wethouders hiervoor brandweerfunctionarissen zullen aanwijzen, uiteraard voor zover de interne gemeentelijke organisatie dat toestaat.

Lid 2

Onder a en b kan de gemeente opnemen welke taken de brandweer verricht anders dan de wettelijke taken. Deze betreffen over het algemeen de (betaalde) dienstverlening door de brandweer. Het bepaalde onder a en b kan worden aangevuld met andere taken (onder c, d enz.), zoals het verzorgen van het ambulancevervoer, garagewerkzaamheden en andere niet-wettelijke taken.

Terzijde wordt opgemerkt dat kosten die de brandweer heeft gemaakt voor de hier opgenomen niet-wettelijke taken kunnen worden verhaald als deze werkzaamheden zijn opgenomen in de retributieverordening van de gemeente. De kosten voor het reinigen van wegen en terreinen bij ongevallen en bij milieu-incidenten, voor zover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, kunnen dan worden verhaald.

Artikel 4 Beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening

De wetgever heeft de taken en bevoegdheden van gemeenten neergelegd in een viertal wetten, die – op het terrein van brandveiligheid en hulpverlening – elk hun eigen doelstelling hebben, te weten:

  • -

    de Gemeentewet, waarin naast de algemeen verordenende bevoegdheid voor onder meer het onderwerp brandveiligheid ook het opperbevel van de burgemeester is geregeld;

  • -

    de Brandweerwet 1985, met het doel de brandveiligheid – in het bijzonder de organisatie van de brandweer – in algemene zin te regelen;

  • -

    de Woningwet, met het doel het brandveilig bouwen en gebruiken van brandveilige bouwwerken te bevorderen;

  • -

    de Wet milieubeheer, met het doel het milieu te beschermen, ook tegen de gevolgen van brand.

De aan burgemeester en wethouders opgedragen zorg voor de brandveiligheid, zoals deze in bovengenoemde wetgeving is omschreven, betreft in hoofdzaak de zorg voor een redelijke brand-preventie en een redelijke brandrepressie, alsmede de voorbereiding daarop: de pro-actie en de preparatie.

Een beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening geeft aan op welke wijze de gemeente voor een bepaalde periode uitvoering geeft aan de zorgplicht voor de brandveiligheid, de hulpverlening anders dan bij brand en het gemeentelijk aandeel in de rampenbestrijding.

In een plan dat burgemeester en wethouders periodiek aan de gemeenteraad voorleggen, wordt onder meer het gewenste brandveiligheidsniveau beschreven. Het brandveiligheidsniveau van een gemeente wordt enerzijds bepaald door de gekozen repressieve sterkte van de gemeentelijke brandweer (in samenwerking met de regionale brandweer) en anderzijds het brandpreventieniveau van die gemeente. Het brandpreventieniveau wordt deels bepaald door de keuze van het (voorla bouwkundige) brandpreventieniveau die de gemeenteraad maakt binnen de bandbreedte die het Bouwbesluit toestaat voor bestaande bouwwerken en deels door de handhaving van die keuze.

Nadere beschouwing van deze wat abstracte formulering laat zien dat het nodig is een oordeel te hebben over de repressieve sterkte van de brandweer met het oog op de brandbestrijding, de hulpverlening anders dan bij brand en het gemeentelijk aandeel in de rampenbestrijding.

Vervolgens zal het gemeentebestuur zich ook een oordeel moeten vormen over het gewenste brandpreventieniveau, de handhaving daarvan en de daarmee samenhangende financiële en personele consequenties.

Met behulp van de analyse van brandonveiligheid kan inzicht worden verkregen in de gebeurtenissen die van invloed zijn op het verloop van een brand en de acties die daarop moeten volgen om de negatieve gevolgen van een brand zo gering mogelijk te doen zijn, zoals de inzet van de brandweer en een interne ontruimingsorganisatie.

In het beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening geven burgemeester en wethouders tevens aan welke van de gemeentelijke taken zijn uitbesteed aan de regionale brandweer en welke taken de gemeentelijke brandweer eventueel voor de regio uitvoert. Ook bevat het beleidsplan een omschrijving van de organisatiestructuur van de brandweer, waarin in ieder geval de verdeling van de werkzaamheden tussen de vrijwilligers en de beroepsbrandweer is aangegeven.

Artikel 5 Regionale taken

Het niveau van veiligheid in een regio op het gebied van de brandweerzorg en hulpverlening, alsmede dat van de rampenbestrijding is de uitkomst van de optelsom van de verschillende niveaus van de gemeenten in zo’n regio. In regionaal verband maken gemeenten afspraken over deze niveaus, opdat een balans ontstaat tussen de gemeenten onderling en tussen de gemeenten en de regio.

In mei 1995 is het Project Versterking Brandweer (PVB) van start gegaan. Doelstelling van het plan is de brandweer te versterken, waarbij de nadruk ligt op de rampenbestrijding.

Het projectprogramma van het Project Versterking Brandweer werkt deze doelstelling nader uit:

“Het eindresultaat van het PVB is een versterkte brandweerorganisatie die optimaal uitvoering kan geven aan rampenbestrijding en brandweerzorg in iedere regio. Deze brandweerorganisatie is een samenwerkingsverband tussen gemeentelijke brandweren en de regionale onderdelen. Om tot een toereikend niveau van zorg in de gehele regio te komen zijn door de gemeenten onder regionale regie bindende afspraken gemaakt omtrent het kwaliteitsniveau van brandweerzorg en rampen-bestrijding.

Het ontwerpen van de organisatie is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de regionale brandweer (regionale brandweerorganisatie: de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, red.) en wordt vastgelegd in een regionaal organisatieplan”.

Bij de uitvoering van het Project Versterking Brandweer maakten de opdrachtgevers – het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de regionale brandweerorganisaties – gebruik van zogenoemde referentiekaders. Hierin legden zij in overleg met het veld richtlijnen vast voor het niveau van de rampenbestrijding en als gevolg hiervan voor het niveau van de brandweerzorg en hulpverlening in regionaal verband. De referentiekaders van het Project Versterking Brandweer hebben betrekking op alle onderdelen van brandweerzorg, hulpverlening en rampenbestrijding.

In artikel 5 gaat het om op regionale schaal op te pakken gemeentelijke taken. Deze kunnen worden onderscheiden in taken die kunnen worden uitgevoerd door een regionale brandweer-organisatie en/of door één of meer gemeenten. Gemeenten moeten daarvoor met de regio afspraken maken. Het is bijvoorbeeld niet nodig dat alle gemeenten op alle gebieden, de brandweerzorg en hulpverlening en de rampenbestrijding betreffende. specialist zijn.

Als gevolg van het bovenstaande valt er onderscheid te maken tussen verschillende taken. Namelijk de taken die een regionale brandweer verplicht, op grond van de wet, moet uitvoeren, zoals in artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 is omschreven, en de regionale werkzaamheden die een gemeente op verzoek van de regio uitvoert. Deze werkzaamheden kunnen het beste in een overeenkomst worden vastgelegd. Gemeentelijke taken die door de regionale brandweer worden uitgevoerd, moeten daarentegen in artikel 5b worden aangegeven, zodat vastligt dat de gemeente aan de wettelijke verplichting voldoet.

In de Brandweerwet 1985 is aangegeven dat gemeenten en (regionale) brandweren taken hebben. De uitvoering van die taken kan flexibel geschieden. Aan de ene kant kan een regionale brandweer met de verschillende gemeenten overeenkomen alle taken uit te voeren, anderzijds kunnen gemeenten in regionaal verband afspreken dat zij alle taken zelf uitvoeren. Alle variaties daartussen zijn ook mogelijk. Van belang is dát de taken worden uitgevoerd én dat vastligt wie dat doet.

Burgemeester en wethouders dragen overigens bij de uitvoering van deze verordening en overige regelingen, met betrekking tot de in artikel 3 genoemde taken van de gemeentelijke brandweer, zorg voor de goede coördinatie met de gemeenschappelijke regeling voor de regionale brandweer waar de gemeente aan deelneemt.

Artikel 6 Personeel

In de Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening legt de gemeenteraad het aantal personeels-leden vast dat ter behartiging van de veiligheid ten minste belast is met preventieve en/of repressieve taken. Het is mogelijk dat personeelsleden met beide taken zijn belast. In het beleids-plan brandveiligheid en hulpverlening, zoals bedoeld in artikel 4 kan naar boven toe worden afgeweken van dit aantal.

De personeelsformatie voor preventieve taken volgt uit de keuze voor het te handhaven brandveiligheidsniveau in de gemeente. De gemaakte keuze ligt vast in het in artikel 4 bedoelde beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening.

De personeelsformatie voor de repressieve taken is afhankelijk van het materieel dat volgt uit het dekkingsplan voor brandrisico en het (dekkings)plan voor hulpverlening anders dan bij brand.

Artikel 7 Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweer-personeel door onder meer het vaststellen van een meerjaren opleidings- en oefenplan.

Het Project Versterking Brandweer geeft hiervoor referentiekaders.

Artikel 8 Instructie commandant

Het bepaalde in artikel 8 legt de grondslag voor de eenhoofdige leiding en gezagsverhouding, die voor een goed functioneren van de brandweer onmisbaar zijn. De instructie voor de commandant zal naast de aan een juiste taakvervulling verbonden verplichtingen en bevoegdheden de regeling voor de vervanging van de commandant bevatten. In dit verband valt bovendien te denken aan het in goede staat doen verkeren van het materieel, de gebouwen, de installaties, de materialen en de overige goederen van de brandweer, alsmede de kleding en uitrusting van het personeel. Daartoe zullen periodieke inspecties, controles en beproevingen noodzakelijk zijn, waarvan de uitvoering bij instructie aan de commandant wordt opgedragen.

Ten slotte ware als gemachtigde van de burgemeester tot het aanvragen en verlenen van bijstand bij instructie in ieder geval de commandant aan te wijzen.

Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat de verdere gang van zaken bij intra- en interregionale bijstandsverlening is geregeld in of op grond van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling inzake de regionale brandweer.

Artikel 173 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester het opperbevel heeft bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft. Om te voorkomen dat daarbij getreden wordt op het terrein van anderen, is de beperking aangebracht dat de brandweer bij bedoelde ongevallen een taak moet hebben.

Het hier bedoelde opperbevel houdt in de bevoegdheid van de burgemeester – als politie-autoriteit en hoogste burgerlijke overheid ter plaatse – tot het (bij brand e.d.) nemen van maatregelen ter handhaving van de openbare orde en van buitengewone, in het eigendomsrecht ingrijpende, maatregelen (onverwijlde inbezitneming in verband met openbare veiligheid).

Daarnaast brengt de term opperbevel tot uitdrukking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid en de bestuurlijke coördinatie bij de brandbestrijding e.d. in handen van de burgemeester liggen.

Artikel 9 Materieel

Uit het dekkingsplan voor het brandrisico en het (dekkings)plan voor de hulpverlening anders dan bij brand volgt de vereiste repressieve capaciteit van de brandweer. Deze bepaalt de hoeveelheid materieel die ingezet moet kunnen worden. In dit artikel legt de gemeenteraad de minimale hoeveelheid en het soort materieel vast. Het hier vastgelegde en in te zetten materieel kan van de gemeente zelf zijn, door de regio worden ingezet en/of door particulieren door middel van waakvlamovereenkomsten worden geleverd.

Artikel 10 Bluswatervoorziening

Het blussen van branden is een belangrijke taak van de brandweer. Het blusmiddel water wordt naast andere blusmiddelen het meest gebruikt. De zorg voor de brandveiligheid – zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 – geeft aan dat burgemeester en wethouders tevens verantwoordelijk zijn voor een adequate bluswatervoorziening.

Bluswater kan worden verkregen uit het drinkwaternet, een apart bluswaterleidingnet, open water, speciale blusvijvers en geboorde putten.

Aan elk van deze “bluswaterbronnen” zijn nadelen verbonden.

  • -

    Het drinkwater is een kostbare zaak en een goede kwaliteit drinkwater is van levensbelang. Waterleidingbedrijven kunnen niet altijd gezond drinkwater garanderen als de brandweer door het blussen van branden voor verlaging van de druk in het leidingnet zorgt. Daarenboven is het aanhouden van een grotere doorsnede van een leiding om drukverlaging te voorkomen uit een oogpunt van volksgezondheid niet altijd gewenst, omdat het water onder normale omstandig-heden dan te weinig doorstroomt.

  • -

    Open water en speciale blusvijvers hebben het nadeel dat deze dichtgevroren kunnen zijn.

  • -

    Geboorde putten vereisen een regelmatige controle en onttrekken bij gebruik (te) veel grond-water.

  • -

    Een speciaal bluswaterleidingnet is kostbaar en komt alleen in beeld bij industrieterreinen en dergelijke.

Bluswater kan het beste uit zoveel mogelijk verschillende “waterbronnen” worden verkregen. Voor de eerste inzet van de brandweer zijn de tankautospuit waarin standaard 1.500 of 1.600 liter water voor onmiddellijk gebruik is opgeslagen en het drinkwaterleidingnet de meest geëigende middelen om voor bluswater te zorgen, omdat dan nog het minste bluswater nodig is. Branden op plaatsen waar geen drinkwaterleiding aanwezig is of waar dat leidingnet te weinig capaciteit heeft, moeten met water uit een tankwagen of op andere wijze worden geblust. Voor het vervolg van de brandbestrijding kan – zo nodig van een grotere afstand en na enige tijd – water worden gehaald uit een blusvijver of ander open water.

Het brandbeveiligingsconcept “Beheersbaarheid van brand” geeft een methode voor het bepalen van de grootte van een brandcompartiment en bevat rekenschema’s voor blussen en koelen. Dit zijn hulpmiddelen om (indicatief) te bepalen hoeveel één tankautospuit met een zespersoons bemanning kan blussen of koelen in een bepaalde brandsituatie.

Op sommige plaatsen in de ontwikkelde methode is dat bepalend voor het al dan niet acceptabel zijn van een beoogd brandcompartiment.

Onderstaand is aangegeven hoeveel bluswater in bepaalde situaties minimaal nodig is voor de eerste inzet.

  • 1.

    Voor woningen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen brand-doorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 30 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die na 1945 zijn gebouwd.

  • 2.

    Voor woningen die niet zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 60 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die voor 1945 zijn gebouwd.

  • 3.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

  • 4.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) overeenkomstig het bepaalde in het brandbeveili-gingsconcept “Beheersbaarheid van brand” en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

  • 5.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment als onder 3 of 4 vermeld waarbij ter voorkoming van branduitbreiding bovendien wordt uitgegaan van een inzet van de brandweer voor het koelen en blussen van gevels: 60 kubieke meter per uur.

  • 6.

    Voor overige gebouwen die niet afdoende zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) is de behoefte aan water afhankelijk van de bij de planbeoordeling noodzakelijk geachte repressieve inzet.

Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening kan een gemeente op grond van de (model-)bouwverordening een niet-openbare bluswatervoorziening eisen als voorwaarde voor het verlenen van een bouwvergunning. Dit komt voor bij ver van de bebouwde kom gelegen bouwwerken of indien een grote hoeveelheid bluswater ineens nodig is, bijvoorbeeld bij een sprinklerinstallatie. De gemeente bepaalt waar de grens ligt tussen de publieke plicht om voor voldoende bluswater te zorgen en de noodzaak voor anderen dat te doen. Van belang is het hier nogmaals te vermelden dat brandbestrijding een publieke taak is.

Artikel 11 Advisering regionale brandweer

Waar in de verordening nadrukkelijk wordt uitgegaan van een vergaande verwevenheid van de gemeentelijke en regionale brandweer, wordt met dit artikel expliciet gemaakt dat zowel omtrent het vierjaarlijkse gemeentelijk beleidsplan als eventuele tussentijdse aanpassingen van gemeente-lijke taken en/of de personele en/of de materiële sterkte van de gemeentelijke brandweer, voor finale besluitvorming om advies moet worden verzocht aan de regionale brandweer. Daarmee kan worden gewaarborgd dat de onderlinge verbondenheid van gemeenten en de regionale brandweer ook feitelijk in stand blijft.

Datzelfde geldt indien gemeenten op intergemeentelijke wijze invulling geven aan de functie van Officier van Dienst.

Artikel 11 Citeertitel en in werking treden

De Verordening brandveiligheid en hulpverlening moet op grond van artikel 2 van de Brandweer-wet 1985 binnen één week na vaststelling aan Gedeputeerde Staten worden gezonden.