Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Onderbanken

Geldend van 15-01-2010 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Onderbanken

De Raad van de Gemeente Onderbanken,

gelezen het voorstel van het College van B & W d.d.3 november 2009;

gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wet sociale werkvoorziening;

overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten.

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Onderbanken

Algemeen

De uitvoering van deze Verordening wordt opgedragen aan het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap OZL binnen de daarin door de wet gestelde randvoorwaarden.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a: het DB:

het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid Limburg;

b: de wet:

de Wet sociale werkvoorziening;

c: periodieke subsidie:

de loonkostensubsidie en overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten.

Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

Het DB stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek

  • 3.1 Het DB verstrekt op aanvraag aan iedere Wsw-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de Wsw-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.

  • 3.2 De werkgever voldoet minimaal aan de volgende vereisten:

    • 1

      Zijn onderneming staat, indien het geen overheidsinstelling betreft, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • 2

      De aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de indicatiestelling en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, als passend aan te merken;

    • 3

      De duur van het dienstverband bedraagt ten minste zes maanden aaneengesloten, met een mogelijkheid tot verlenging;

    • 4

      De omvang van de functie bedraagt niet minder dan 18 uur per week.

    • 5

      De werkplek en werkomstandigheden voldoen aan Arbo-normen.

  • 3.3 De begeleidingsorganisatie voldoet minimaal aan de volgende vereisten:

    • 1

      De begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • 2

      De begeleidingsorganisatie en/of haar medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van de doelgroep, c.q. de Wsw-geïndiceerde voor wie het Persoonsgebonden budget is bestemd;

    • 3

      De begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld;

    • 4

      De financiële bepalingen betreffende risico-uitsluiting en faillissement, zoals verwoord in de aanbestedingsvoorwaarden van WOZL voor de begeleidingsorganisaties zijn van toepassing: De organisatie dient verder een gezonde financiële en economische draagkracht te hebben, aan te tonen aan de hand van omzetcijfers, aantal opdrachten in portefeuille en eventueel voorgenomen fusies dan wel reorganisaties. Er dient geen sprake te zijn van een uitsluitingsgrond, zoals surseance van betaling, faillissement, niet voldaan hebben aan betalingsverplichtingen van sociale verzekeringswetten of belastingen, veroordeling wegens delict dat de beroepsmodaliteit in het gedrang brengt en dergelijke.

    • 5

      Voor begeleidingsorganisaties met wie OZL een gunningsovereenkomst heeft in het kader van de aanbesteding Begeleid Werken gelden de in het kader van deze gunning overeengekomen voorwaarden.

Artikel 4 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever

  • 4.1 Het DB stelt op voorstel van de Wsw-geïndiceerde de hoogte van de subsidie aan de werkgever vast.

  • 4.2 Ingeval een voorgestelde loonkostensubsidie niet hoger is dan 40% van het bruto loon van de Wsw-geïndiceerde, wordt de loonkostensubsidie door het DB op dat bedrag vastgesteld;

  • 4.3 Indien bij toepassing van het vorige lid het DB gerede twijfel heeft aan de juiste hoogte van de loonkostensubsidie vindt, in afwijking van het vorige lid, een loonwaardeonderzoek plaats, op basis waarvan de hoogte van de loonkostensubsidie wordt vastgesteld. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld.

  • 4.4 In ieder geval vindt een loonwaardeonderzoek plaats als de voorgestelde hoogte voor een loonkostensubsidie hoger is dan het percentage genoemd in lid 2.

  • 4.5 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5 en 10 van deze verordening vindt één maal per jaar een toets op de loonwaardebepaling plaats in geval er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd.

Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie

  • 5.1 Op verzoek van de werkgever kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

  • 5.2 De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is.

Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

  • 6.1 Het aantal uren aan begeleiding dat door het DB wordt vergoed bedraagt maximaal 15% van het aantal uren dat door de Wsw-geïndiceerde bij de werkgever wordt gewerkt, zulks uitgedrukt als een gemiddelde op jaarbasis.

  • 6.2 De kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken van een Begeleid Werkenplaats komen alleen voor vergoeding in aanmerking nadat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.

Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

  • 7.1 Het DB kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit een deskundigenrapport blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, niet langs andere wegen vergoed worden en het niet redelijk is dat deze kosten volledig door de werkgever worden gedragen.

  • 7.2 Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit Arbo-wetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken komen niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 7.3 Een vergoeding wordt alleen verstrekt indien er sprake is van een dienstverband van minimaal twaalf aaneengesloten maanden.

  • 7.4 Maximaal komt niet meer dan € 10.000 voor een vergoeding in aanmerking. Bij een verzoek tot een hogere bijdrage wordt de arbeidsplaats door het DB niet als passend beschouwd.

  • 7.5 Het DB regelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 8 Indienen van de aanvraag

  • 8.1 Het DB stelt ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vast.

  • 8.2 De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt mede ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie.

Artikel 9 Beslistermijn

  • 9.1 Het DB besluit over de aanvraag binnen een redelijke termijn, doch in elk geval binnen acht weken, na ontvangst van de aanvraag.

  • 9.2 Indien een besluit als bedoeld in artikel 9.1 niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het DB de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie

Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de periodieke subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • b.

    wijze van bevoorschotting van de subsidie;

  • c.

    de verplichtingen van de werkgever.

Artikel 11 Het vaststellen van de periodieke subsidie

  • 11.1 De werkgever verstrekt binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar aan het DB een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 11.2 Het DB stelt de periodieke subsidie binnen vier weken na ontvangst van deze opgave vast.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling, zoals bepaald in artikel 11 lid 2, binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever

  • 13.1 De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het DB van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

  • 13.2 De werkgever bewaart alle bewijsstukken die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen ten minste drie jaren na de vaststelling van de subsidie en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het DB voor controledoeleinden.

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 14.1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonsgebonden budget Gemeente Onderbanken.

  • 14.2 Zij treedt in werking op 15 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 17 december 2009.

De raad voornoemd,

de griffier

Mr. M.M.G.M. Richter

de voorzitter/burgemeester

M.A.H. Clermonts-Aretz

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

Omdat de uitvoering van Begeleid Werken geschiedt uit middelen welke door de Raad in het kader van de (gewijzigde) Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap OZL integraal zijn overgedragen aan het schap dient de uitvoering van deze regeling te worden opgedragen aan het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap OZL

Artikel 1

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Artikel 2

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het DB rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis.

Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het schap elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. Het DB kan zelf bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor het schap met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeenten (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangen. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat het schap beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

Artikel 3

Het DB zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan het schap eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, tiende lid, Wsw dient de Raad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het DB een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Het ligt voor de hand dat bij het stellen van eisen aan werkgevers en begeleidingsorganisaties in het kader van begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk probeert aan te sluiten bij de wijze waarop zij op dit moment begeleid werken organiseert.

Als het gaat om voorwaarden waaraan werkgevers moeten voldoen, kan worden gedacht aan:

  • -

    inschrijving van zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel (een dergelijke bepaling kan overigens niet worden opgenomen voor overheidsorganisaties of daaraan gelieerde instellingen, omdat die niet bij de KvK zijn of kunnen worden ingeschreven);

  • -

    de duur van het dienstverband;

  • -

    de aangeboden arbeidsplaats is passend in het licht van de indicatiestelling door het CWI en de mogelijkheden en beperkingen van de Wsw-geïndiceerde;

  • -

    de salariëring is gebaseerd op de voor het bedrijf of de betreffende branche geldende CAO of arbeidsvoorwaarden;

  • -

    situatie met betrekking tot arbeidsomstandigheden, veiligheid en de aanwezigheid van risico-analyses.

Wat betreft de voorwaarden waaraan begeleidingsorganisaties moeten voldoen kan worden gedacht aan:

  • -

    inschrijving bij de Kamer van Koophandel (mits de betreffende organisatie inschrijvingsplichtig is);

  • -

    taakvervulling met inachtneming van de stand van de wetenschap en die van de arbeids- en organisatiekunde;

  • -

    beschikking over voldoende opgeleide deskundigen die de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding op de werkplek adequaat kunnen verzorgen;

  • -

    (gespecialiseerde) kennis met betrekking tot specifieke kenmerken (van delen) van de doelgroep;

  • -

    transparantie en marktconforme prijsstelling;

  • -

    liquiditeits- en solvabiliteitspositie.

Punt van aandacht is hier wèl dat bij het stellen van (kwaliteits-)eisen aan begeleidingsorganisaties zich de vraag voordoet of, en in hoeverre (stringente) eisen aan de begeleidingsorganisatie zijn te verenigen met het, in beginsel, vrije keuzerecht van een sw-geïndiceerde voor een dergelijke organisatie. Een efficiënte en effectieve inzet van overheidsmiddelen en het karakter van een PGB vereisen een zorgvuldige afweging om hier een juiste keuze te maken.

Artikel 4

De Raad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. In de praktijk kan de hoogte van de loonkostensubsidie worden bepaald in onderhandeling. Daarbij wordt in veel gevallen overigens gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon maken vaak deel uit van dit proces.

In het model is gekozen voor een methode waarbij een percentage van het bruto loon als loonkostensubsidie wordt verstrekt. Vanuit een oogpunt van administratieve lastenverlichting is deze methode te verkiezen. Bovendien blijkt uit ervaringsgegevens in de praktijk dat dit een werkbare manier is. De hoogte van het betreffende percentage stelt het schap zelf vast. Om te voorkomen dat ook in gevallen waarbij gerede twijfel is of de werkgever het betreffende (generiek vastgestelde) percentage loonkosten wel nodig heeft, dus in het geval de verdiencapaciteit van de Wsw-geïndiceerde door het schap hoger wordt ingeschat dan het bedrag aan loonkostensubsidie rechtvaardigt, vindt alsnog vooraf een loonwaardebepaling plaats. Ook vindt die plaats als het voorstel voor de loonkostensubsidie hoger is dan het bedrag dat volgt uit lid 2. Dit wordt geregeld in lid 4.

Ingeval er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd kan het wenselijk zijn om periodiek onderzoek te doen naar de loonwaarde, om op die manier een actueel beeld te krijgen en zo mogelijk het subsidie bij te stellen. In lid 5 is daartoe een voorbeeldbepaling opgenomen.

Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun (die op grond van Europese regelgeving verboden is). Voor het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die Wsw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese verordening staat toe dat maximaal 60% van de loonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daaraan een individuele loonwaardebepaling ten grondslag ligt.

Artikel 5

De productiviteit van een Wsw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien.

De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.

Ook ambtshalve kan het DB, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijdse) aanpassing van het subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van het subsidie doen. Dit zal zich overigens alleen in uitzonderlijke gevallen voordoen, bijvoorbeeld als er sprake is van kennelijke onredelijkheid bij handhaving van een bestaande situatie.

Artikel 6

Omdat de behoefte aan begeleiding van een sw-geïndiceerde op de werkplek van geval tot geval kan verschillen, en mede afhankelijk is van de aard van de handicap, zal in de praktijk de beoordeling van de omvang van de begeleiding gebaseerd moeten zijn op maatwerk. Op basis van in de praktijk gehanteerde indicatiecriteria bestaat overigens de richtlijn dat een begeleidingspercentage op de werkplek van meer dan 15% van de werktijd reden kan zijn een herindicatie aan te vragen vanwege de z.g. “ondergrensproblematiek”. Hiermee kan het DB rekening houden bij gesprekken over de omvang van begeleiding door de begeleidingsorganisatie.

In het tweede lid is vastgesteld het zoeken naar een werkplek pas te honoreren als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een Wsw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het reïntegratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Art. 7 lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan kan dit vanuit financieel oogpunt ongewenst zijn. Vandaar de “no cure, no pay” bepaling in lid 2.

Artikel 7

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het DB aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt. Opgenomen is dat daar een deskundigenrapport voor nodig is. Het derde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken Wsw-geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan.

In het vierde lid wordt, facultatief, een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Het vijfde lid bepaalt dat het DB de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling.

Artikel 8

De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het DB vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.