Regeling vervallen per 01-01-2021

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre 2018

Geldend van 25-07-2018 t/m 31-12-2020

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre 2018

De raad van de gemeente Oost Gelre;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 mei 2018;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre 2018

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: degene die algemene bijstand of een uitkering ontvangt of heeft ontvangen;

  • b.

    benadelingsbedrag: de bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan, ten gevolge van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    bijstand: algemene bijstand als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, van de PW;

  • d.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de PW voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, in het voorkomende geval aangevuld met bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de PW;

  • e.

    gedraging: manier van doen of een nalaten die ertoe leidt dat een verplichting die voortvloeit uit de PW, de IOAW of de IOAZ, of die door het college aan de bijstand of de uitkering verbonden is, niet of niet voldoende is of wordt nagekomen, of waaruit volgt dat de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont of heeft betoond;

  • f.

    geüniformeerde verplichting: een verplichting die wordt genoemd in artikel 18, vierde lid, van de PW;

  • g.

    grondslag: de grondslag (de hoogte van de uitkering) zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

  • h.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    niet-geüniformeerde verplichting: een aan het ontvangen van bijstand verbonden verplichting, voortvloeiend uit de wet of opgelegd door het college, anders dan de verplichting die wordt genoemd in artikel 18, vierde lid, van de PW;

  • k.

    PW: de Participatiewet;

  • l.

    taaltoets: de toets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de PW en het Besluit taaltoets Participatiewet;

  • m.

    tegenprestatie: in opdracht van het college verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de PW, artikel 37, eerste lid, aanhef en onder f, van de IOAW en artikel 37, eerste lid, aanhef en onder f, van de IOAZ;

  • n.

    uitkering: de uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • o.

    verlaging: een verlaging van de bijstand zoals bedoeld in artikel 18 van de PW, een verlaging van de uitkering zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of een verlaging van de uitkering zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAZ.

Artikel 2. Besluit verlaging, afzien verlaging en waarschuwing

  • 1.

    Indien het college een verlaging oplegt, ontvangt de belanghebbende daarvan een besluit waarin in ieder geval wordt vermeld:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      de periode waarover de verlaging wordt toegepast;

    • d.

      het percentage van de verlaging;

    • e.

      het bedrag van de verlaging;

    • f.

      indien van toepassing, de reden waarom wordt afgeweken van de standaardverlaging; en

    • g.

      indien van toepassing, de reden waarom is afgezien van het horen en belanghebbende niet in staat is gesteld zijn zienswijze te geven.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 18, negende lid, van de PW, artikel 20, derde lid, van de IOAW en artikel 20, derde lid, van de IOAZ, ziet het college af van een verlaging als de gedraging plaatsvond meer dan 12 maanden voordat deze is geconstateerd.

  • 3.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een verlaging indien het daartoe dringende redenen aanwezig acht. Indien het college geheel afziet van een verlaging, ontvangt de belanghebbende een besluit, waarin in ieder geval de geconstateerde gedraging, de duur, het percentage en het bedrag van de bijbehorende verlaging worden vermeld evenals de reden waarom het college geheel afziet van een verlaging.

  • 4.

    Indien er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een activiteit gericht opre-integratie, niet zijnde een geüniformeerde verplichting, kan het college bij een eerste overtreding volstaan met het geven van een waarschuwing. Deze waarschuwing telt mee in het kader van recidive als bedoeld in artikel 13 indien binnen een termijn van 12 maanden opnieuw sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van eenzelfde gedraging of een gedraging uit een hogere categorie.

Artikel 3. De verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt voor een bepaalde periode opgelegd, als percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag. De verlaging gaat in op de eerste van de maand die volgt op de datum waarop het besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2.

    De verlaging is gebaseerd op de bijstandsnorm of de grondslag van de maand waarin de verlaging wordt geëffectueerd.

  • 3.

    Indien een verlaging niet of niet geheel kan worden toegepast doordat de belanghebbende geen bijstand of uitkering meer ontvangt, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging toegepast indien de belanghebbende binnen een termijn van 12 maanden opnieuw bijstand of een uitkering wordt toegekend.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van niet-geüniformeerde verplichtingen

Artikel 4. Gedragingen PW

Gedragingen die ertoe leiden dat algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt aanvaard, verkregen of behouden, of een verplichting op grond van de artikelen 9, 18b en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden, voor zover deze niet een geüniformeerde verplichting betreffen, onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      door een belanghebbende jonger dan 27 jaar niet of niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;

    • b.

      door een belanghebbende van 27 jaar of ouder niet of onvoldoende meewerken aan het ondertekenen, uitvoeren en evalueren van een werkplan dat wordt opgesteld in het kader van zijn re-integratie;

    • c.

      niet of niet voldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikelen 9, eerste lid, en 55 van de PW, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de PW;

    • d.

      uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de PW;

    • e.

      niet of niet behoorlijk verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de PW;

    • f.

      niet of niet voldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de PW;

    • g.

      niet of onvoldoende meewerken aan een door het college opgelegde budgetteringsverplichting als bedoeld in artikel 57, aanhef en onder a, van de PW.

  • 2.

    tweede categorie: niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Artikel 5. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen die ertoe leiden dat algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting genoemd in artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

  • a.

    niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    niet of onvoldoende meewerken aan het ondertekenen, uitvoeren en evalueren van een werkplan dat is opgesteld in het kader van de re-integratie;

  • c.

    niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid aanhef en onder e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • d.

    belemmering van de inschakeling in de arbeid;

  • e.

    uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAW en artikel 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW en artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

  • f.

    niet of niet behoorlijk verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder f, van de IOAW en artikel 37, eerste lid, aanhef en onder f, van de IOAZ;

  • 2.

    tweede categorie:

  • a.

    niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • d.

    niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid aanhef en onder e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 6. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging wordt voor de duur van één maand opgelegd en vastgesteld op:

  • a.

    50% van de bijstandsnorm of de grondslag bij een gedraging volgens de eerste categorie als bedoeld in de artikelen 4 en 5;

  • b.

    100% van de bijstandsnorm of de grondslag bij een gedraging volgens de tweede categorie als bedoeld in de artikelen 4 en 5.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van geüniformeerde verplichtingen

Artikel 7. Duur van de verlaging bij schending van een geüniformeerde verplichting

  • 1.

    Bij schending van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder b, f en g, van de PW wordt de bijstandsnorm met 100% verlaagd voor de duur van één maand.

  • 2.

    Bij schending van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, c, d, e en h, van de PW wordt de bijstandsnorm met 100% verlaagd voor de duur van twee maanden.

Artikel 8. Toebedeling van de verlaging over meerdere maanden

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 7 kan over meerdere maanden worden toebedeeld indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Daarbij geldt dat:

  • a.

    de verlaging bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor de helft kan worden toegepast in de maand waarin de verlaging ingaat en voor de andere helft in de daaropvolgende maand;

  • b.

    de verlaging bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt verdeeld in drie gelijke delen die worden toebedeeld aan de maand waarin de verlaging ingaat en de twee daaropvolgende maanden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt toebedeling over meerdere maanden niet plaats bij een verlaging wegens een schending van de geüniformeerde verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de PW.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 9. Verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verlaging van de bijstandsnorm voor de belanghebbende die tijdens of vóór de periode van bijstandsverlening tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont of heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de PW, wordt afgestemd op het door het college als gevolg daarvan vastgestelde benadelingsbedrag. De verlaging wordt opgelegd voor de duur van één maand en bedraagt:

  • a.

    10% bij een benadelingsbedrag tot € 1000;

  • b.

    20% bij een benadelingsbedrag van € 1000 tot € 2000;

  • c.

    40% bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000;

  • d.

    100% bij een benadelingsbedrag van € 4000 of hoger.

Artikel 10. Verlaging wegens zeer ernstige misdraging

Bij schending van de verplichting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de PW, artikel 37, eerste lid, aanhef en onder g, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, aanhef en onder g, van de IOAZ, doordat een belanghebbende zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen tegenover personen en instanties die belast zijn met de uitvoering van de PW, de IOAW of de IOAZ, wordt voor de duur van één maand een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm of de grondslag.

Artikel 11 Schending van overige verplichtingen

Een verlaging van de bijstandsnorm als gevolg van het niet of onvoldoende nakomen van een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW, wordt opgelegd voor de duur van één maand en wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% indien het betreft een verplichting die strekt tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% indien het betreft een verplichting die verband houdt met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    50% indien het betreft een verplichting die strekt tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% indien het betreft een verplichting die strekt tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive

Artikel 12. Samenloop

  • 1.

    Bij een gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, bedoeld in de artikelen 18, vierde lid, en 18b van de PW of in deze verordening, wordt één verlaging opgelegd. Daarbij wordt uitgegaan van de gedraging volgens de hoogste categorie.

  • 2.

    Bij meerdere gedragingen die schending opleveren van meerdere verplichtingen, bedoeld in de artikelen 18, vierde lid, en 18b van de PW en/of in deze verordening, wordt voor iedere gedraging afzonderlijk gelijktijdig een verlaging opgelegd. Het college matigt de hoogte van de verlagingen in het geval de gedragingen zozeer met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gezamenlijke gedragingen.

  • 3.

    Voor iedere gedraging die zowel schending oplevert van een geüniformeerde verplichting, een in deze verordening of een in artikel 18b van de PW genoemde verplichting als een schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 13, eerste lid, van de IOAW of artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, wordt geen verlaging opgelegd indien voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 13. Recidive

  • 1.

    Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging genoemd in de artikelen 4, 5, 9 of 11, opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging als bedoeld in die artikelen, wordt telkens bij een volgende verlaging de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 10 opnieuw sprake is van een dergelijke gedraging, wordt bij de volgende verlaging de hoogte van de verlaging verdubbeld.

  • 3.

    Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een schending van een geüniformeerde verplichting opnieuw sprake is van een schending van een geüniformeerde verplichting, wordt voor de tweede schending een verlaging opgelegd waarvoor geldt dat de duur van de verlaging die volgt uit artikel 7 wordt verdubbeld, met dien verstande dat de duur van de tweede verlaging ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van bepalingen uit deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 15. Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking oude verordening

Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre 2018 en treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking, onder

gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oost Gelre 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 03 juli 2018

de griffier,

de voorzitter,