Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand, gemeente Oosterhout 2013

Geldend van 25-12-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand, gemeente Oosterhout 2013

De raad van de gemeente Oosterhout;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 20 november 2012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, onderdeel d van de Wet werk en bijstand en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag, op welke wijze invulling aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ wordt gegeven, alsmede dat de raad bij verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag dient vast te stellen;

besluit:

Vast te stellen de navolgende Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2013:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die op de peildatum:

    • a.

      gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm, en

    • b.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, en

    • c.

      in de gemeente Oosterhout woonachtig is, en

    • d.

      gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden rechtmatig in Nederland heeft verbleven, met uitzondering van een periode als bedoeld in artikel 13, lid 1, onderdeel e, van de wet; en

    • e.

      geen voltijd dienstverband heeft of het perspectief heeft op een voltijd dienstverband binnen 3 maanden.

  • 2.

    Geen recht op een langdurigheidstoeslag heeft de belanghebbende die op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Terugwerkende kracht aanvraag

Vervallen.

Artikel 4 De hoogte van de toeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt naar boven afgerond op hele euro’s:

    • a.

      voor gehuwden: 38% van de norm als genoemd in artikel 21 onderdeel c van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 90% van het bedrag genoemd onder a;

    • c.

      voor alleenstaanden: 70% van het bedrag genoemd onder a.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor personen die in een inrichting verblijven 50% van het van toepassing zijnde bedrag als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt afgeleid van de op 1 januari van het betreffende jaar geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    Voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag is de peildatum bepalend.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2, lid 1 onderdeel a, kan de persoon met een inkomen dat op jaarbasis niet hoger is dan twaalf maal 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal de toeslag als genoemd in lid 1 voor een gedeeltelijke toeslag in aanmerking komen.

  • 6.

    De hoogte van de gedeeltelijke toeslag voor de persoon als genoemd in lid 5 is het bedrag van de toeslag als genoemd in lid 1 verminderd met de helft van het bedrag waarmee het inkomen op jaarbasis de toepasselijke 101% van de bijstandsnorm overschrijdt.

Artikel 5 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 6 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 7 Intrekking

De Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2009 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding genoemd in artikel 8.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: ‘Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013, gemeente Oosterhout’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld
in de openbare raadsvergadering
van 19 december 2012
de voorzitter de griffier

Algemene toelichting

Vanaf 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De langdurigheids-toeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB. Tot 1 januari 2009 werd in dit artikel nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De verstrekking van de langdurigheidstoeslag door gemeente is dwingend door de wetgever bepaald, en tot 1 januari 2009 was er nauwelijks beleidsruimte bij de uitvoering.

De langdurigheidstoeslag is een door gemeenten jaarlijks uit te keren bedrag aan personen met langdurig een minimum inkomen en geen arbeidsmarktperspectief. Het arbeidsmarktperspectief en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden is wel ter beoordeling van de gemeente. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

In het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Op 1 januari 2009 is het wetsvoorstel voor de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag in werking getreden.

Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om, daar waar het kan, de gemeente de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren.

Artikel 36 van de Wet werk en bijstand blijft de basis, daarnaast is aan artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt omschreven dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

De doelstelling van de langdurigheidstoeslag blijft onveranderd, te weten het op aanvraag bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen is aangewezen.

In artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Op grond van artikel 8, in combinatie met artikel 36 van de Wet werk en bijstand en de Gemeentewet, stelt de gemeenteraad van Oosterhout de Verordening Langdurigheidstoeslag vast.

In de raadsvergadering van 17 februari 2009 heeft de gemeenteraad de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009 vastgesteld. Vanwege ontwikkelingen in wetgeving en ervaring met de uitvoering van deze verordening wordt het noodzakelijk geacht om deze verordening aan te passen. Er is hierbij voor gekozen om de oude verordening in te trekken en een nieuwe Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2013 vast te stellen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor wat betreft de begripsomschrijving wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsomschrijvingen zoals deze zijn opgenomen in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. Door naar de begripsomschrijvingen in deze wetten te verwijzen wordt voorkomen dat de verordening aangepast moet worden op het moment dat een begripsomschrijving in de betreffende wet wordt aangepast.

In het tweede lid worden enkele begrippen nader omschreven. Ook bij deze omschrijvingen wordt zoveel mogelijk verwezen naar artikelen in de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Voorwaarden

In lid 1 van dit artikel worden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag weergegeven. Hoewel deze bepaling al uit de wet voorvloeit wordt in de aanhef van het eerste lid nog expliciet omschreven dat de langdurigheidstoeslag alleen van toepassing is op de belanghebbende in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

In lid 1 onderdeel a wordt er invulling aan het begrip “langdurig” gegeven door de referteperiode op 3 jaar, ofwel 36 maanden, voorafgaand aan de peildatum vast te stellen. Dit betekent dus dat aanspraak bestaat op een langdurigheidstoeslag indien belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden een laag inkomen heeft en aan de overige voorwaarden voldoet.

Tevens wordt in het eerste lid onderdeel a invulling gegeven aan het begrip laag inkomen. Een laag inkomen is een netto maandinkomen tot 101% van de voor de belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm waarbij deze norm bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder vermeerderd wordt met de maximale toeslag.

Voor de berekening kan volstaan worden met jaaropgaven aangevuld met loonstroken van de eerste en laatste maand van het betreffende jaar. Om het bruto salaris om te rekenen naar netto kan de tool op de website www.raet.nl gebruikt worden. Als er geen jaaropgaven zijn kan er volstaan worden met een loonstrook van het begin van het jaar en één van het einde van het jaar. Het inkomen zal getoetst worden aan de geldende bijstandsnorm op de datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag is ontstaan (de peildatum).

De langdurigheidstoeslag is onderdeel van de Wet werk en bijstand. Om deze reden wordt in onderdeel b van het eerste lid aangesloten bij de vermogensbepalingen van de Wet werk en bijstand. Het vermogen wordt vastgesteld op de peildatum (de datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag is ontstaan).

Lid 1, onderdeel c behoeft geen toelichting.

Ten opzichte van de oude verordening langdurigheidstoeslag is de bepaling in het eerste lid, onderdeel d nieuw. Hiermee wordt expliciet bepaald dat belanghebbende gedurende de referteperiode rechtmatig in Nederland woonachtig moet zijn. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de persoon die zich nieuw in Nederland vestigt en in het buitenland een laag inkomen heeft gehad direct in aanmerking kan komen voor een langdurigheidstoeslag. Bij deze keuze speelt onder andere een rol dat een inkomenspositie in een ander land vaak moeilijk te vergelijken is met een inkomenspositie in Nederland.

In lid 1, onderdeel e wordt invulling gegeven aan het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’ door personen die in een voltijd dienstverband arbeid verrichten of personen die deze mogelijkheid hebben uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Van deze personen wordt gesteld dat zij perspectief hebben om hun inkomen te vergroten door arbeidsinschakeling of door vooruitgang op de arbeidsmarkt.

Personen die in deeltijd werken en een aanvullende uitkering ontvangen kunnen wel in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Het gaat om een aanvullende uitkering op grond van één van de volgende regelingen: Wet werk en bijstand (WWB), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Voor bestaande klanten zal de klantmanager het perspectief op arbeid moeten vaststellen. Hierbij zal onder andere een rol spelen of er sprake is van een re-integratieverplichting en in welke mate er re-integratieactiviteiten hebben plaatsgevonden. De datum van de aanvraag van de toeslag is hierbij gelijk aan de datum van aanvang van de periode van 3 maanden. Voor niet- klanten zal de klantmanager op basis van de aangeleverde stukken een oordeel vellen.

In het tweede lid wordt per definitie gesteld dat zij zicht hebben op inkomensverbetering in de toekomst. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan een van beiden een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Artikel 3 Terugwerkende kracht aanvraag

Ten opzichte van de vorige verordening is dit artikel nieuw. Hiermee wordt de terugwerkende kracht van het indienen van een aanvraag beperkt. In het verleden is het voorgekomen dat er bij de eerste aanvraag voor meerdere jaren langdurigheidstoeslag werd aangevraagd. In dit artikel is nu bepaald dat terugwerkende kracht tot een jaar mogelijk is. Deze beperking wordt enerzijds opgelegd omdat het niet altijd meer goed mogelijk is om de exacte inkomenspositie verder terug in de tijd te bepalen. Anderzijds dat bij een peildatum verder in het verleden niet meer is vast te stellen in hoeverre er op de peildatum zicht was op inkomensverbetering.

Artikel 4 De hoogte van de toeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. De hoogte van de norm voor gehuwden (artikel 21 onder lid c van de WWB) vormt het uitgangspunt voor de langdurigheidstoeslag. Op basis van deze langdurigheidstoeslag worden de toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders berekend. Het bedrag dat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond op hele euro’s. In de berekening wordt er exclusief vakantie toeslag (VT) gerekend.

Het percentage onder lid 1, onderdeel a is berekend op basis van het door het Rijk aangegeven bedrag voor de langdurigheidstoeslag 2009 afgezet tegen de gehuwdennorm. De percentages genoemd in artikel 1, onderdelen b en c zijn gelijk aan de percentages op basis waarvan door de wetgever de bijstandsnormen met maximale toeslag voor deze doelgroepen zijn bepaald. Ieder jaar zal op 1 januari de hoogte van de toeslag voor dat betreffende jaar worden vastgesteld. Het betreffende jaar is het jaar dat het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat. De belanghebbende die zijn aanvraag later indient dan in het betreffende jaar, ontvangt toch de voor dat betreffende jaar toepasselijke langdurigheidstoeslag.

In lid 2 is geregeld dat personen die op de peildatum in een inrichting verblijven de helft van de voor hen toepasselijke langdurigheidstoeslag ontvangen. In het algemeen komen personen die in een inrichting verblijven niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. In inrichtingen wordt voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, zoals een bed en een wasmachine. Daardoor zijn er minder vervangingsuitgaven, en kan de langdurigheidstoeslag voor deze personen lager worden vastgesteld.

Lid 3 bepaald dat de hoogte vastgesteld wordt per 1 januari van het betreffende jaar.

In het vierde lid wordt nog expliciet opgenomen dat de peildatum bepalend is voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag. Dit is van belang voor situaties waarin de peildatum in het verleden ligt.

In lid 5 is geregeld dat personen met een inkomen hoger dan 101% van de bijstandsnorm in aanmerking kunnen komen voor een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag. Het inkomen mag daarvoor op jaarbasis niet meer dan twaalf maal 101% van de geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal het toepasselijke bedrag aan langdurigheidstoeslag bedragen. Op deze manier worden armoedeval-effecten verkleind. Armoedeval- effecten ontstaan wanneer personen al door een kleine inkomensstijging niet langer in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag komen.

Indien iemand een inkomen hoger dan 101% van de bijstandsnorm heeft, wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag vastgesteld conform de bepaling in lid 6. Het bedrag aan inkomensoverschrijding wordt voor de helft in mindering gebracht op het te ontvangen bedrag aan langdurigheidstoeslag.

Artikel 5 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Artikel 6 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 7 Intrekking

Deze verordening vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2009. Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Er is voor gekozen om de nieuwe verordening met het nieuwe kalenderjaar in te laten gaan

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.