Regeling vervallen per 15-02-2017

Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2014

Geldend van 01-11-2016 t/m 14-02-2017

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2014

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, tenzij elders in deze verordening een andere termijn is opgenomen.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, derde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. Van deze termijn kan in deze verordening of door het college/de burgemeester in een afzonderlijke beleidsregel worden afgeweken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2.

    De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 13, lid 1 van de Politiewet 2012.

Artikel 2:1b Maskers, vermommingen e.d.

Het is verboden zich vermomd of onherkenbaar gemaakt op de weg of op een andere voor publiek toegankelijke plaats te bevinden, met het kennelijke doel herkenning te voorkomen.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen of ander (promotie)materiaal onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Aanwijzen plaatsen muziekverbod

  • 1.

    Het is verboden op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:8 Dienstverlening

[vervallen]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving algemene regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en bouwplaatsinrichtingen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 6.

    Een verzoek om ontheffing gaat vergezeld van een plattegrond op schaal waarop het gedeelte van de openbare weg dat in gebruik zal worden genomen is aangegeven.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

[vervallen]

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilige en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      strijd met het geldend bestemmingplan.

  • 4.

    De vergunning kan tevens worden geweigerd als al een uitrit op het betreffende perceel aanwezig is.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes onmiddellijk te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een uitzonderlijke sportwedstrijd, waarvan de externe invloed die van een normale competitiewedstrijd of toernooi overtreft.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 bedraagt de termijn voor het indienen van de aanvraag om een evenementenvergunning 8 weken voor kleinschalige, niet risicovolle evenementen en 12 weken voor grootschalige of risicovolle evenementen. Indien een vergunningaanvraag te laat wordt ingediend kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen;

    • b.

      het evenement tussen 07:00 en 24:00 uur plaats vindt;

    • c.

      alleen achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 18 m2 per object;

    • f.

      de contactpersoon uiterlijk 2 weken voorafgaand aan het evenement daarvan via het webformulier melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het vorige lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in dat onderwerp is geregeld in artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid of het milieu.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was aan derden logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    natte horeca: horecabedrijven waarin uitsluitend of in hoofdzaak bedrijfsmatig alcoholhoudende drank voor directe consumptie ter plaatse wordt verstrekt.

  • d.

    droge horeca: horecabedrijven waarin uitsluitend of in hoofdzaak bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor directe consumptie ter plaatse en/of spijzen worden verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 6.

    Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vorige lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven:

- op maandag tot en met vrijdag tussen 02:00 uur en 05:00 uur met betrekking tot natte horeca en tussen 02:30 uur en 05:00 uur met betrekking tot droge horeca in het vastgestelde cameratoezicht gebied in de binnenstad;

- op zaterdag en zondag tussen 03:00 uur en 05:00 uur met betrekking tot natte horeca en tussen 03:30 uur en 05:00 uur met betrekking tot droge horeca in het vastgestelde cameratoezicht gebied in de binnenstad;

- de nacht waarin de zomertijd ingaat van 04:00 uur tot 05:00 uur met betrekking tot natte horeca en van 04:30 uur tot 05:00 uur met betrekking tot droge horeca in het vastgestelde cameratoezicht ge-bied in de binnenstad.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat op vrijdag tot en met dinsdag met Carnaval het de exploitant verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 02:00 uur en 05:00 uur met betrekking tot natte horeca en tussen 03:00 uur en 05:00 uur met betrekking tot droge horeca. Op de eerste woensdag na Carnaval is het de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 00:00 uur en 05:00 met betrekking tot natte horeca en tussen 01:00 uur en 05:00 uur met betrekking tot droge horeca.

3. In afwijking van het eerste lid geldt dat op Koningsdag het de exploitant verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 06:00 uur en 07:00 uur.

4. In afwijking van het eerste lid geldt dat op 1 januari het de exploitant verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 06:00 uur en 09:00 uur.

5. Voor alle in de voorgaande leden genoemde sluitingstijden geldt dat de exploitant vijftien minuten voor sluitingstijd de muziek uitzet en de lichten aandoet.

6. De burgemeester kan nadere voorwaarden verbinden aan de in lid 2 tot en met lid 5 genoemde aangepaste sluitingstijden.

7. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de bij of krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalocaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken, dagelijks van 11:00 uur tot 00:00 uur.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 3.

    De burgemeester kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet nadere voorschriften verbinden.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates-frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is voor het geven van onderwijs of van deze onderwijsinrichting deel uitmaakt;

    • c.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen dan wel gebruikt wordt door personen, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;

    • d.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of -instellingen;

    • e.

      die in gebruik is als activiteitencentrum/dorpshuis.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod om anders dan om niet sterke drank te verstrekken, is ten aanzien van de onder a. bedoelde inrichtingen niet van toepassing indien de verstrekking plaats heeft in een lokaliteit die binnenshuis niet rechtstreeks in verbinding staat met het onderdeel waarin geringe eetwaren worden verkocht en die vanaf de straatzijde een aparte ingang heeft.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

  • 4.

    De burgemeester kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het verbod gesteld in het eerste lid.

  • 5.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden; een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:34d Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

[vervallen]

Artikel 2:40 Speelautomaten

[vervallen]

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen 22:00 uur en 06:00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Hij die zich schuldig maakt aan de in de voorgaande leden genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor:

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

  • 3.

    Hij die zich schuldig maakt aan de in de voorgaande leden genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

  • 2.

    Hij die zich schuldig maakt aan de in het voorgaande lid genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57 Het uitlaten van honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten lopen of verblijven op een openbare plaats binnen de bebouwde kom, terwijl deze niet is aangelijnd. Dit verbod geldt niet in de door het college aangewezen losloopgebieden.

  • 2.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze toe te laten op een kinderspeelplaats, in een zandbak of op een speelweide, trapveld of sportveld (hondenverbodszones).

  • 3.

    Het college legt de in artikel 1 en 2 genoemde gebieden vast op een kaart. Ook kan het college andere hondenverbodszones vastleggen op een kaart.

  • 4.

    De verboden genoemd in voorgaande leden gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een daartoe gekwalificeerde geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats.

  • 2.

    Het college wijst plaatsen aan waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt (hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden).

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met de hond op de weg bevindt, een plastic - of papieren zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor verwijdering van de uitwerpselen.

  • 5.

    Het is verplicht het in het voorgaande lid bedoelde hulpmiddel op verzoek van een toezichthoudende ambtenaar te laten zien.

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde hond moet bovendien voorzien zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om op plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, die, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, door het college zijn aangewezen, de daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijzen overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan voor daarbij aangegeven categorieën van goederen vrijstelling verlenen van de in het eerste lid gestelde verplichting.

  • 3.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van de in het eerste lid gestelde verplichting.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt , waarbij hij tevens schriftelijk opgave doet van zijn woonadres en van het volledige adres van elke lokaliteit welke door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik is genomen;

    • van een verandering van de onder a, sub 1º , bedoelde adressen;

    • wanneer hij is opgehouden met het opkopen van goederen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van opkoper niet langer uitoefent;

    • indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van enig misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben aangebracht waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn vermeld;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging niet van invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[vervallen; dit onderwerp is opgenomen in artikel 2:32].

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in de voorgaande leden gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden om op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1., 2.10, 2.16, 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 en 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 05:00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02:00 uur en 05:00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of – veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting in de zin van de Wet milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die een milieu-inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: gemeentebrede festiviteit;

  • e.

    individuele festiviteit: andere festiviteit of activiteit dan onder d genoemd die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    sportinrichting: inrichting als bedoeld in artikel 3.147 van het Besluit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De aangewezen collectieve festiviteiten zijn de nacht van 31 december op 1 januari, carnavalszaterdag, -zondag, -maandag en -dinsdag en koningsnacht.

  • 2.

    In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. In afwijking van het vorenstaande geldt dat de horeca-inrichtingen, gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt, gezamenlijk zes individuele festiviteiten per kalenderjaar kunnen houden. Zij kunnen slechts gebruik maken van de regeling wanneer twee of meer inrichtingen gezamenlijk een kennisgeving doen.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 3.148, lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder(s) van een (de) inrichting(en) een individuele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Gedragsvoorschriften

  • 1.

    Indien een festiviteit plaatsvindt op een buitenterrein behorende bij een inrichting dient de muziek om 0:00 uur te worden gestaakt.

  • 2.

    Tijdens het ten gehore brengen van muziek binnen een inrichting moeten na 0:00 uur ramen en deuren gesloten worden gehouden behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

Artikel 4:5 Verboden festiviteiten

  • 1.

    Het is verboden een individuele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een individuele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

  • 2.

    Voorts kan het houden van een festiviteit worden verboden indien ten aanzien van de inrichting waarvoor de kennisgeving wordt ingediend een procedure loopt tot het opleggen van een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang vanwege overschrijding van de geluidsnormen uit het Besluit.

  • 3.

    Indien tijdens een festiviteit wordt geconstateerd dat niet aan voorstaande bepalingen wordt voldaan dan wel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed kan gedurende een termijn van twee maanden na het houden van de betreffende festiviteit aan de exploitant het houden van een andere festiviteit worden verboden.

Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen, geluidsapparaten of verlichting(sapparatuur) in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluid- en of lichthinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een hogere regeling.

Artikel 4.6a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor omwonenden, of overigens voor de omgeving, geluidhinder veroorzaakt.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Algemeen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen met een doorsnede van meer dan 20 centimeter of een omtrek van meer dan 65 centimeter op 1,3 meter hoogte van het maaiveld; in geval van meerstammige bomen geldt de omtrek van de dikste stam;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben, waaronder de eerste keer knotten of kandelaberen.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een houtopstand te vellen of te doen vellen op gemeentegrond dan wel een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • c.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet, krachtens een aanschrijving of last van het college of omdat deze acuut gevaar oplevert, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.11, lid 7.

    • d.

      een of meer iepen die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers.

Artikel 4.11 Velvergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door het college.

  • 2

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    De vergunning kan verder worden geweigerd op de enkele grond, dat de betrokken boom of bomen op de lijst van monumentale bomen staan.

  • 4.

    Bijzondere vergunningsvoorschriften

    • a.

      Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

    • b.

      Wordt een voorschrift als bedoeld onder a gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

    • c.

      Van de vergunning mag geen gebruik worden gemaakt binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de vergunning. Indien binnen deze termijn door één of meer belanghebbenden een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt totdat op dat verzoek is beslist.

    • d.

      Een vergunning vervalt één jaar na het onherroepelijk worden daarvan, tenzij in de vergunning een andere termijn is opgenomen.

  • 5.

    De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1,0 meter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4.12 overige bepalingen

[vervallen.]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een hogere regeling.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de welstands- en gebiedscriteria voor reclametekens in de welstandsnota;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, dat geen vergunningsplichtig bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo in samenhang met artikel 3, lid 2 van Bijlage II bij het besluit Omgevingsrecht, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Een ontheffing als bedoeld in het derde lid is niet vereist indien ten behoeve van het plaatsen van kampeermiddelen en/of het overnachten voorschriften zijn gesteld in een evenementenvergunning.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom, inclusief de kerkdorpen;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. Het college kan besluiten de tijden waarop het verbod niet geldt te verruimen.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden om fietsen of bromfietsen te plaatsen in door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen gebieden. Het verbod geldt niet voor ruimten of plaatsen die zijn bestemd voor het plaatsen van fietsen of bromfietsen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten:

    • a.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen; en/ of

    • b.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen dagen en uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situatie waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Het verbod als bedoeld in het eerste lid onderdeel b. geldt niet voor het venten met ijs, frites en andere snacks.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, inkopen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van zijn omgeving.

  • 4.

    Een vergunning wordt verleend voor 5 jaar.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven gemeentelijke openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven gemeentelijk openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur (AVOI) Oosterhout.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet of de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft de hierna genoemde activiteiten mits dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34a carbid

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen, op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het college kan onder voorwaarden ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor locaties buiten de bebouwde kom indien:

    • a.

      gebruik wordt gemaakt van vaten met een inhoud van maximaal 50 liter, en

    • b.

      de vaten zijn afgesloten met zacht materiaal (plastic bal of zak), en

    • c.

      het vrije schootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen openbare wegen of paden liggen, en

    • d.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar, en

    • e.

      geschoten wordt in een richting die is afgewend van woonbebouwing, en

    • f.

      de betreffende locatie is gelegen op een afstand van tenminste:

      • 75 meter van woonbebouwing, en

      • 300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg, en

      • 300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden;

    • g.

      het schietterrein duidelijk wordt afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal.

  • 4.

    Het college kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming plaatsen aanwijzen waar het gestelde in het tweede en derde lid niet van toepassing is.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wet van Strafrecht.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de as op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:41, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 2:74a, 3:4 t/m 5:37.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:42 t/m 2:50, 2:63, 2:73.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaar of -ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering en de toezichthouders van de afdeling Informatie- en Servicecentrum, voor zover dat uit hun taakomschrijving blijkt.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college en/of de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

Deze, gewijzigde, verordening treedt in werking op 24 december 2014.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens eerdere versies van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 16 december 2014,
de voorzitter, de griffier,

Toelichting

Inleiding

Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen van de afgelopen actualisaties besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Alle algemeen geldende bepalingen zijn opgenomen in dit hoofdstuk.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning voor grootschalige of risicovolle evenementen van deze termijn afgeweken.

Artikel 1.7 Termijnen

Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, namelijk het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van overlast, zijn de toetsingscriteria meestel dezelfden. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.

Artikel 1.9 Lex silencio positivo (LSP)

Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. Voor autonome decentrale vergunningenstelsels gold een overgangstermijn tot 1 januari 2012. Tot die tijd moesten vergunningenstelsels expliciet worden aangewezen, sindsdien moeten deze expliciet worden uitgezonderd. Omdat het voor degene die de APV leest niet altijd duidelijk is wanneer LSP wel of niet van toepassing is, heeft de VNG dat per vergunning aangegeven. De belangrijkste daarvan zijn verwerkt in deze APV. Daarom is dit algemene artikel vervallen.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.

Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen

In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.

Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester in april 2006 een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zogenaamde KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.

Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Op 16 april 1989 heeft het college plaatsen aangewezen waar het verboden is folders uit te delen. Deze plaatsen zijn Arendsplein, Schapendriesplein, parkeerterrein Kleine Braak, Markt, Bouwlingplein, parkeerterrein achter Albert Heijn aan de Mathildastraat, parkeerterrein “De Vijzel”, parkeerterrein Zuiderhout, parkeerterrein rond winkelcentrum Arkendonk.

Deze aanwijzing komt neer op alle openbare parkeerplaatsen rondom de winkelcentra. De achterliggende gedachte hiervan is dat het achterlaten van folders onder ruitenwissers van auto’s te veel zwerfafval geeft.

Op andere openbare plaatsen, zoals het winkelcentrum, is de overlast beperkt omdat na de activiteit het afval doorgaans wordt opgeruimd door de daarvoor verantwoordelijke personen.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Aanwijzen plaatsen muziekverbod

De Markt, de Basiliekstraat, het Basiliekplein, het Waterlooplein en de Torenstraat tussen de markt en de Bosstraat zijn sinds 29 april 1993 aangewezen als plaats waar een muziekverbod geldt om overlast nabij de basiliek te voorkomen. Deze aanwijzing valt volgens het overgangsrecht onder artikel 2.7. Bij het vaststellen van de laatste wijziging was dit de meest recente aanwijzing.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op de weg

Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.

Omdat een terras deel uitmaakt van een horeca-inrichting is dit opgenomen in de vergunningplicht van artikel 2:28.

Onder ‘weg’ wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 1.1 onder b van de APV slechts verstaan de weg in de zin van de Wegenverkeerswetgeving. Dit artikel geldt ook voor andere openbare plaatsen, dat daarom expliciet wordt vermeld.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.

Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen

In plaats van een door het college aangewezen periode is er op advies van de brandweer een doorlopend verbod opgenomen om te roken in de bossen.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Deze begripsomschrijving sluit aan bij de model-APV met uitzondering van muziek. Het maken van muziek op straat valt van oudsher niet onder de vergunningplicht. Het is niet gebleken dat het nodig is daar verandering in aan te brengen. Wel kan het soms wenselijk zijn straatmuzikanten te kunnen verbieden. Daarom is de straatmuzikant, in afwijking van de model-APV gehandhaafd in artikel 2.7. Zie ook de toelichting bij dat artikel.

Artikel 2:25 Evenement

Voor de evenementenvergunning is voor grootschalige of risicovolle evenementen een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er bij evenementen waarvoor geen vergunning hoeft worden aangevraagd, maar waar wel een melding voor moet worden gedaan slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht. Voor een tent waar meer dan 50 mensen in kunnen moet een gebruiksvergunning worden aangevraagd op grond van de Brandbeveiligingsverordening.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In afwijking van de VNG bepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.

Artikel 2.27 onder a

Het terras maakt deel uit van een horecabedrijf en wordt opgenomen in de exploitatievergunning. Daardoor kan de aanvrager volstaan met één aanvraag voor zowel het horecabedrijf als het daarbij behorende terras. Als een terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag tevens getoetst aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. Zie verder de toelichting op artikel 2:10.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Door middel van een vergunningvoorschrift kan voor een individueel horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor beleidsregels opstellen. Zo kan er voor bijvoorbeeld cafetaria’s een later sluitingstijdstip worden vastgesteld.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Dit artikel omvat een algemene bevoegdheid die zich tot één, enkele of alle horecabedrijven kan uitstrekken. Deze afwijking van de normale sluitingstijden is slechts mogelijk voor bepaalde tijd.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Dit artikel heeft als doel heling van goederen tegen te gaan.

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Deze afdeling bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikelen 4, 25a en 25d van de Drank- en Horecawet (DHW). Hoewel de APV voor het overgrote deel uit autonome bepalingen bestaat is er voor gekozen om deze medebewindbepalingen daarin op te nemen, omdat dit vanuit praktisch oogpunt een logische stap is. Immers, de APV regelt al aanverwante zaken zoals de horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke.

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Concreet komt het er op neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.

Verplichte en niet verplichte bepalingen

Een regeling op grond van artikel 4 van de DHW, in deze modelverordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Dat geldt niet voor de artikelen 2:34c en 2:34d, die gebaseerd zijn op de artikelen 25a en 25d van de DHW. Daarnaast hebben deze bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Artikel 2:34a Begripsbepaling

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen:

  • -

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • -

    horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -

    horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -

    inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • -

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -

    sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • -

    slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder a, van de DHW moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

Deze modelbepaling is een uitwerking van artikel 25a van de DHW. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen die gelegen zijn in bepaalde aangewezen gebieden en/of die beschikken over nader aangegeven aard en/of gedurende nader bepaalde tijdsruimten. De nadere invulling van een verbod dient, in zoverre daar voor gekozen wordt, in de verordening zelf te gebeuren en kan niet aan de burgemeester gedelegeerd worden. In het tweede lid wordt overeenkomstig artikel 25a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de DHW de burgemeester de bevoegdheid verleend om voorschriften aan de vergunning te verbinden of deze te beperken tot zwakalcoholhoudende drank, als dit vanwege de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en de volksgezondheid nodig is.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Afdeling 9 is bedoeld om de gemeente een overzicht te verschaffen van de in de gemeente aanwezige inrichtingen voor nachtverblijf.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet opgelegd verbod.

Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

De VNG stelt voor geen artikel op te nemen over het vervoeren van geprepareerde tassen omdat zij dit een inbreuk acht op de privésfeer van burgers. Door het opnemen van een dergelijke bepaling kan elke willekeurige burger worden aangesproken terwijl er nog geen strafbaar feit is gepleegd, aldus de VNG. Ook het OM zou geen voorstander zijn om te vervolgen op basis van deze bepaling.

De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

In overleg met de politie zijn bij de herijking van de APV in 2014 de bedoelde inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal nader omschreven. Ook de handelingen die met deze werktuigen en hulpmiddelen verricht kunnen worden zijn omschreven. Deze nadere omschrijving vergroot de mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.

In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Aangewezen gebieden zijn:

  • -

    het gebied binnen de tangenten (dit is het gebied omsloten door de Strijenstraat, Abdis van Tornstraat, Ridderstraat en Van Liedekerkestraat);

  • -

    het gebied in de directe omgeving van de Jop Ganzendonk en rondom basisschool de Regenboog;

  • -

    het parkeerterrein rondom het gemeentehuis inclusief de toegangspaden naar het gemeentehuis;

  • -

    speelterrein Erik Pinksterblomstraat;

  • -

    speelterrein Kruidenlaan.

Bij de herijking van de APV in 2014 is in lid 1 de volgende zinsnede toegevoegd; (…) voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt (…). Per 1 januari is de leeftijdsgrens voor het aanwezig mogen hebben of voor consumptie gereed mogen hebben van alcoholhoudende drank op een voor het publiek toegankelijke plaats verhoogd van 16 naar 18 jaar. Waar het voor jongeren onder de achttien dus sowieso verboden is om alcoholhoudende drank bij zich te hebben, kan dat niet ook nog eens bij APV worden verboden. Daarom wordt het verbod in artikel 2:48 lid 1 beperkt tot personen van 18 jaar en ouder.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Zie toelichting artikel 2.47.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Zie toelichting artikel 2.47.

Artikel 2:57 Het uitlaten van honden

In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.

Artikel 2:63 Duiven

Voor de ontheffing in lid 2 op het verbod in lid 1 was niet aangegeven of er wel of niet sprake is van een lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Bij de actualisatie in 2014 is in lid 4 opgenomen dat er voor de ontheffing wel sprake is van een lex silencio positivo, omdat daar bij deze bepaling geen grote bezwaren tegen bestaan.

Artikel 2:65 Bedelarij

Sinds 2000 is de strafbaarstelling van bedelen uit het wetboek van Strafrecht gehaald. Voor het geval er in bepaalde gebieden overlast wordt ondervonden van bedelaars, kan het college voor die gebieden een verbod instellen.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Bij de herijking van de APV in 2014 is het begrip verkoopregister opgenomen in de begripsbepaling.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Bij de herijking van de APV in 2014 is lid 2 lid 3 geworden. In het nieuwe lid 2 is opgenomen dat de burgemeester voor bepaalde categorieën van goederen kan bepalen dat deze niet in het verkoopregister hoeven te worden opgenomen met als doel het verkoopregister te beperken, Bij toepassing hiervan dient door de burgemeester een afzonderlijk besluit te worden genomen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan over goederen met een waarde van minder dan vijftig euro.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Bij de herijking van de APV in 2014 is dit artikel tekstueel aangescherpt en de termijn van bewaring is van drie dagen verhoogd vijf dagen. Zie ook de toelichting op artikel 2:69.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Dit artikel gaat over de bewaartermijn van door opkoop verkregen goederen en is bij de herijking van de APV in 2014 opnieuw in de APV opgenomen om controle en toezicht op heling bestrijding effectiever te kunnen inzetten en een meer reële kans te hebben gestolen goederen terug te halen.

Afdeling 13 Vuurwerk

Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Deze definitie is ontleend aan het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002. Het Vuurwerkbesluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en regelt de gehele keten van productie tot het gebruiken van alle vuurwerk. Voor de APV zijn alleen de regels voor consumentenvuurwerk van belang. Het consumentenvuurwerk moet voldoen aan de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen en artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt de gemeente de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren. Op 16 december 2013 is het ‘Aanwijzingsbesluit verbod op bezigen consumentenvuurwerk’ in werking getreden. Met dit besluit wijst het college de Klappeijstraat aan als plaats waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen. Dit in verband met onveilige situaties die kunnen ontstaan als daar tijdens de jaarwisseling vuurwerk wordt gebezigd, omdat de straat nauw is en er tijdens de jaarwisseling veel publiek op straat aanwezig is.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Hoewel in de gemeente Oosterhout, voor zover bekend geen seksinrichtingen aanwezig zijn, wordt dit hoofdstuk gehandhaafd om een preventieve toets op eventuele ondernemers in deze branche mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid en verlichting

Op de meeste (milieu-)inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn de algemene milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Besluit) van toepassing. Bij niet reguliere activiteiten (festiviteiten) kan meestal niet worden voldaan aan de normen voor geluid (artikel 2.17 en artikel 2.20 van het Besluit) en verlichting (artikel 3.148 van het Besluit). In de APV mogen “collectieve” festiviteiten worden aangewezen waarvoor de genoemde normen niet gelden. Daarbij mogen wel voorwaarden worden gesteld. Voor die milieu-inrichtingen is in deze afdeling de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit, dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.

In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.

In artikel 4.5 is een algemene bevoegdheid voor de burgemeester opgenomen om een festiviteit te verbieden als de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Daarmee bestaat de mogelijkheid om op te treden tegen overlast in het algemeen, dus ook geluidsoverlast.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type A-, B- en C-inrichtingen. De genoemde artikelen 2.17, 2.20 en 3.148 van het Besluit gelden alleen voor type A- en B-inrichtingen. Daarom heeft de 12-dagenregeling in deze afdeling alleen betrekking op deze inrichtingen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het Besluit vallen is voor wat betreft de aangewezen collectieve festiviteiten bepaald dat deze alleen gelden voor de type inrichtingen die onder het oude Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ook onder de toenmalige 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.

Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten

Hierin is bepaald dat naast de collectieve festiviteiten er voor individuele festiviteiten door iedere inrichting voor nog maximaal zes dagen per kalenderjaar een ontheffing van de geluid- en verlichtingsnormen van het Besluit kan gelden.

Bij het houden van individuele festiviteiten is het voor het gebied gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt (KLM-gebied) vanwege het aantal horeca-inrichtingen niet wenselijk dat elke horeca-inrichting afzonderlijk zes individuele festiviteiten kan organiseren. Dit zou er in de praktijk toe kunnen leiden dat er elk weekend wel ergens een ontheffing zou gelden, wat ten koste zou gaan van de woon- en leefsituatie in de omgeving. Daarom is in het verleden, in overleg met de horecaondernemers, besloten om de onderhavige regeling op te nemen. Dit betekent dat er bij alle horeca-inrichtingen gelegen in het KLM-gebied gezamenlijk in totaal maximaal zes individuele festiviteiten mogen worden gehouden waarbij de geluidnormen van het Besluit niet gelden.

Artikel 4:5 Verboden festiviteiten

Voor de toelichting bij lid 1, zie de toelichting bij artikel 4.2. De leden 2 en 3 zijn opgenomen om dit artikel verder te verduidelijken en meer te concretiseren. Dit is van belang voor de rechtszekerheid en de handhaafbaarheid. Hierbij blijft lid 1 gelden als een vangnetbepaling.

Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder

In dit artikel wordt geluids- en lichtoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft

in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermenswaardige bomen. Om die reden wordt de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd.

Artikel 4.10 Algemeen

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.

Artikel 4.11 Velvergunning

In de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat aan een nadere omschrijving van de hier genoemde weigeringsgronden. Met name het ontbreken van een uitwerking van het begrip ‘natuurwaarden’ in relatie tot de Flora- en Faunawet heeft enkele keren geleid tot het gegrond verklaren van tegen de velvergunning ingediende bezwaarschriften. De in artikel 4.11 lid 3 opgenomen weigeringsgronden zijn limitatief.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.

Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame

In verband met de deregulering stelt de VNG voor de reclamevergunning af te schaffen. Het college heeft in afwijking van het advies van de stuurgroep besloten deze vergunning te handhaven omdat het afschaffen van deze vergunning nog niet past binnen het te ontwikkelen beleid in het kader van het gemeentelijk programma Centrum+ en argumenten van welstand.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de reclamevergunning sindsdien onder valt.

In lid 6 stond dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening. Deze verordening is komen te vervallen en daarmee is bij de herijking van de APV in 2014 ook deze tekst in lid 6 komen te vervallen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien wordt het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. Deze bepalingen zijn daar een aanvulling op.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.

Voor de ontheffing in lid 4 op het verbod in lid 3 was niet aangegeven of er wel of niet sprake is van een lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Bij de actualisatie in 2014 is in lid 5 opgenomen dat er voor de ontheffing geen sprake is van een lex silencio positivo gezien het milieubelang dat hier speelt.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.

Voorheen was in de verordening bepaald dat het verbod slechts geldt voor door het college aan te wijzen wegen. Het college heeft op 20 februari 2001 de bebouwde kom aangewezen. Sindsdien is het niet nodig gebleken dit te wijzigen. Daarom is er uit praktisch oogpunt voor gekozen de gebieden waarvoor het verbod geldt in de tekst van de APV op te nemen.

In lid 3 stond dat het verbod in lid 1 niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening. Deze verordening is komen te vervallen en daarmee is bij de herijking van de APV in 2014 ook deze tekst in lid 3 komen te vervallen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.

Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.

Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.

Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:15 Ventverbod

Het verbod in de oude tekst was te ruim beschreven om praktisch handhaafbaar te zijn. In de oude tekst stond dat het verboden is te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Bij de actualisatie in 2014 is de tekst gewijzigd. In de nieuwe tekst is opgenomen dat het in het belang van de openbare orde verboden is te venten op door het college aangewezen openbare plaatsen en/ of in het belang van de openbare orde op aangewezen dagen en uren. Hiermee kan het college via een aanwijzingsbesluit specifiek aangeven waar en/ of wanneer venten verboden is. Op het verbod bestaat een ontheffingsmogelijkheid. In het tweede lid van het artikel was geregeld op welke dagen en tijden venten verboden was. Dit lid is komen te vervallen, omdat op grond van lid 1 van de nieuwe tekst dit geregeld wordt middels een aanwijzingsbesluit. De dagen en tijden zoals genoemd in het voormalige tweede lid zijn overgenomen in een aanwijzingsbesluit, welke op 2 oktober 2014 in werking treedt.

Daklozenkrant

De VNG merkt op dat de verkoop van daklozenkranten noch venten noch collecteren is. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling e.v.

In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5.22 Begripsbepaling

In deze begripsbepaling is uiteengezet dat het om ‘ongeregelde’ goederen gaat. Dat zijn goederen die niet meer via de normale handelskanalen aan het publiek kunnen worden verkocht. Dat is een verschil met een gewone markt.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

Sinds 2002 geldt het gemeentelijk beleid dat er per jaar vier vergunningen worden verleend voor het houden van commerciële rommelmarkten, waarvan in elke van de twee sporthallen één en daarnaast nog twee in andere accommodaties.

De lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is hier in het verleden abusievelijk niet van toepassing verklaard. Bij de actualisatie in 2014 is de lex silencio positivo in lid 4 wel van toepassing verklaard.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Voorheen gold hiervoor een vergunningplicht, die is komen te vervallen. In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid.

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.

In lid 3 stond dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening. Deze verordening is komen te vervallen en daarmee is bij de herijking van de APV in 2014 ook deze tekst in lid 3 komen te vervallen.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

In lid 3 stond dat het bepaalde in het eerste en tweede lid niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening. Deze verordening is komen te vervallen en daarmee is bij de herijking van de APV in 2014 ook deze tekst in lid 3 komen te vervallen.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32

Dit artikel is in 2012 aangepast aan de gewijzigde wegenverkeerswetgeving.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het artikel is overgenomen van het model, met de aanpassing dat de beperking van lid 2 dat er geen gevaar, schade of hinder voor de omgeving mag worden veroorzaakt, geldt voor alle onder dat lid genoemde activiteiten.

Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.

In mei 2006 heeft het college een beleidslijn vastgesteld voor het verlenen van ontheffingen voor stoken en de daaraan te verbinden voorschriften. Het aantal ontheffingen beperkt zich tot de gevallen waarin dat vanuit traditie, cultureel en sociaal oogpunt is aangewezen. Het gaat dan om het verbranden van kerstbomen, het houden van kampvuren door de scouting en om het houden van oefeningen door de brandweer zelf. De ontheffingen worden verleend door de brandweer. Om deze procedure zo eenvoudig mogelijk te houden worden er doorlopende ontheffingen verleend. Op het moment dat zich ‘code rood’ voordoet neemt de brandweer uit eigen initiatief contact op met de houders van een stookontheffing om te melden dat er geen vuur mag worden gestookt.

Voor de ontheffing in lid 3 op het verbod in lid 1 was niet aangegeven of er wel of niet sprake is van een lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Bij de actualisatie in 2014 is in lid 6 opgenomen dat er voor de ontheffing geen sprake is van een lex silencio positivo gezien het milieu- en veiligheidsbelang dat hier speelt.

Artikel 5.34a carbidschieten

Reeds enkele jaren zijn op oudjaar incidenten gesignaleerd met het zgn. carbidschieten. Als dit te dicht bij woningen plaatsvindt, ondervinden omwonenden daar overlast van. Daarom is op 17 mei 2011 besloten dit te verbieden in de bebouwde kom. Het college kan in uitzonderingsgevallen een ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.2 Toezichthouders

Volgens artikel 142, lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de van de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.

Politieambtenaren zijn op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. Ter verduidelijking van het feit dat zij daarmee tevens met het toezicht op de naleving van de APV zijn belast, worden de betreffende ambtenaren na herijking van de APV in 2014 expliciet benoemd in dit artikel.

Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen.

Op 17 mei 2011 is dit artikel aangepast aan de laatste organisatiewijziging van januari 2011.

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn. In artikel 4:10 lid 3 is aangegeven dat het alleen voor het college verboden is zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt tevens voor een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen. De bepaling over iepen is toegevoegd vanwege de bepalingen in het huidige artikel 4:12.

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.

In het huidig artikel 4:12 is een bepaling opgenomen over schadevergoeding. Deze bepaling kan vervallen nu er voor particuliere bomen geen velvergunning meer geldt. De bepaling over iepen is vereenvoudigd en toegevoegd aan artikel 4:10 sub d bij de uitzonderingen. De inhoud van dit artikel kan vervallen.

Bomenlijst