Regeling vervallen per 01-07-2010

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout

Geldend van 01-07-2004 t/m 30-06-2010

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout

De raad van de gemeente Oosterhout;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouder d.d. 19 april 2004;

gelet op de artikelen 8, 8a, 17, 18, 36, 48, 49, 51, 54, 55en 56 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de afstemming van bijstandsuitkeringen bij verordening te regelen;

besluit

vast te stellen: de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, gemeente Oosterhout”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (staatsblad 2003; nr. 375);

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout;

    • c.

      zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de Wet werk en bijstand, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden bedreigd voelen;

    • d.

      plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1, onder a en b, van de wet;

    • e.

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op bijstand wordt gedaan;

    • f.

      inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, lid 1, 2 en 4, van de wet en de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      aanvullende verplichtingen: de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56, lid 1, en 57, onder a, van de wet alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen;

    • h.

      verlaging: het gedurende een bepaalde periode, geheel of gedeeltelijk, weigeren van de uitkering of langdurigheidstoeslag;

    • i.

      agressieprotocol: het door de gemeente Oosterhout vastgestelde protocol ter voorkoming en beheersing van agressie;

    • j.

      fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden, of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waarop men op grond van de juiste en/of volledige informatie recht zou hebben;

    • k.

      benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;

    • l.

      grens aangiftebedrag Openbaar Ministerie: het bruto uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie;

    • m.

      recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;

    • n.

      onverwijld uit eigen beweging: het via een daartoe beschikbaar gesteld formulier – periodieke verklaring of ander mutatieformulier – of anderszins op de daarop opgenomen wijze mededeling doen van alle voor het recht op bijstand van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    • o.

      onverantwoord interen van het eigen vermogen: een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met de maandelijkse premie ingevolge de Zorgverzekeringswet (minus de eventueel ontvangen zorgtoeslag) en onder omstandigheden vermeerderd in verband met hoge woonkosten.

Hoofdstuk 2 Afstemming

Artikel 2 Afstemming van de uitkering

  • 1.

    Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering indien een belanghebbende naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3.

    Van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 4.

    Indien een verlaging over een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen 3 maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende eerder te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op het geven van zijn zienswijze.

Artikel 4 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen

Ten aanzien van belanghebbende die de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, worden de verwijtbare gedragingen ingedeeld in de navolgende categorieën:

  • 1.

    Categorie 1: het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand of de daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling;

  • 2.

    Categorie 2: het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering, waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het bijstandsrecht;

  • 3.

    Categorie 3: het niet, of niet tijdig verstrekken van informatie of het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie die van invloed kan zijn op het recht op uitkering;

  • 4.

    Categorie 4: het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen;

  • 5.

    Categorie 5: het niet accepteren of niet behouden van een voorziening als genoemd in artikel 10 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, gemeente Oosterhout.

Artikel 5 - Hoogte van de afstemming

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, gedurende een maand vastgesteld op:

    • a.

      € 50,00 bij een gedraging uit categorie 1;

    • b.

      € 200,00 bij een gedraging uit categorie 2;

    • c.

      € 50,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag lager is dan € 500,00;

    • € 150,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 500,00 maar lager is dan € 1.500,00;

    • € 350,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 1.500,00 maar lager is dan € 3.500,00;

    • € 600,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 3.500,00 maar lager is dan de grens van het aangiftebedrag van het Openbaar Ministerie;

    • d.

      de gehele bijstandsnorm, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, bij een gedraging uit categorie 4.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3., van de wet gedurende drie maanden vastgesteld op de gehele bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet bij een gedraging uit categorie 5.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat aan bijstand voor uitbetaling in aanmerking komt.

  • 4.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1, onderdelen a, b en c aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 6 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • 1.

    Indien een beroep op bijstand door belanghebbende het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in artikel 4, dan wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, lid 3, kan bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een verlaging worden toegepast ter grootte van het maximale bedrag boven de beslagvrije voet over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt.

Artikel 7 Zeer ernstig misdragen

  • 1.

    Indien naar de mening van het college sprake is van het zich zeer ernstig misdragen door de belanghebbende die bijstand ontvangt of daartoe een aanvraag indient, wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2.

    Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • 1.

      Categorie A:

      • a.

        verbaal geweld (schelden);

      • b.

        discriminatie;

    • 2.

      Categorie B:

      • a.

        intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

      • b.

        zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • 3.

      Categorie C:

      • a.

        mensgericht fysiek geweld/ dan wel bedreiging met geweld;

      • a.

        xxx

  • 3.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

  • 4.

    In aanvulling op het eerste en tweede lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het stadhuis worden ontzegd.

Artikel 8 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere verwijtbare gedragingen als beschreven in artikel 4, wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van cumulatie van, de in artikel 5, lid 1, genoemde bedragen.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 5 wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden nadat de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 9 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Indien het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in categorie 1 of categorie 3 als bedoeld in artikel 4 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand geeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.

  • 2.

    Het college ziet af van verlaging van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen na verloop van een half jaar na constatering door het college van de gedraging.

Artikel 10 De wijze van oplegging van de verlaging

  • 1.

    De verlaging wordt opgelegd:

    • a.

      over de maand waarop de eerstvolgende reguliere uitkeringsbetaling betrekking heeft indien het een persoon betreft die al een periodieke uitkering ontvangt;

    • b.

      met ingang van de datum van toekenning van de uitkering, indien het een persoon betreft die nog geen uitkering ontvangt en hiervoor een aanvraag heeft ingediend.

  • 2.

    Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering en/of door middel van verrekening met het nog openstaande vakantiegeld.

  • 3.

    Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot één van de categorieën, zoals omschreven in artikel 4, onder a tot en met e, realisatie plaats door verlaging van de bijstand indien de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen.

Artikel 11 Overgangsrecht

  • 1.

    Op gedragingen die zich hebben voorgedaan voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de beoordeling plaatsvindt na inwerkingtreding van deze verordening is deze verordening van toepassing.

  • 2.

    Indien lid 1 aan de orde is wordt bij de bepaling van de afstemming meegewogen welke boete of maatregel zou zijn opgelegd als beoordeling voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 11a

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigde die op grond van een mandaatverlening van het college aan de Sociale Verzekeringsbank een uitkering ingevolgde de wet ontvangt, het maatregelenbeleid van de Sociale Verzekeringsbank – zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 2006, 121 en 2008, 98 – van toepassing.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 14 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 15 Verantwoording

Over de uitvoering van deze verordening legt het college jaarlijks door middel van het beleidsverslag verantwoording af aan de raad.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2004.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 mei 2004
de voorzitter de griffier