Regeling vervallen per 01-01-2015

Richtlijn Premies en Vrijlatingen 2012 (2)

Geldend van 01-09-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Richtlijn Premies en Vrijlatingen 2012 (2)

Burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf;

nr. 5.2

gelezen de:

  • ·

    Wet werk en bijstand (WWB);

  • ·

    Wet Inkomens voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • ·

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • ·

    Regeling WWB en

  • ·

    Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten.

b e s l u i t e n :

vast te stellen de volgende

RICHTLIJN PREMIES EN VRIJLATINGEN 2012 (2)

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen, die in deze richtlijn worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    • a

      college: college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf;

    • b

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • c

      IOAW: Wet Inkomens voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschik-

      te werkloze werknemers;

    • d

      IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e

      uitkering: uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ;

    • f

      uitkeringsgerechtigde: persoon van 27 tot 65 jaar met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

HOOFDSTUK 2. Premies

Artikel 2. Trajectpremie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar die:

    • a.

      heeft voldaan aan de voorwaarden in het trajectplan en

    • b.

      naar ons oordeel met goed gevolg een re-integratietraject of zorgtraject heeft voltooid, wordt een trajectpremie toegekend.

  • 2. De premie bedraagt € 300,-- per kalenderjaar.

  • 3. De premie wordt uitbetaald na afloop van het traject.

  • 4. De trajectpremie is niet van toepassing op detacheringen, gesubsidieerde arbeid (loonkostensubsidie), participatiebanen, traject Direct Werk en tijdelijke leerwerkplekken / stages (korter dan 13 weken).

Artikel 3. Participatiepremie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar die:

    • a.

      gedurende zes maanden additionele arbeid in de vorm van een participatiebaan heeft verricht, op basis van artikel 10a WWB en artikel 38a IOAW/IOAZ, en

    • b.

      naar ons oordeel voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling, wordt een participatiepremie toegekend.

  • 2. De premie bedraagt € 1,-- per uur en wordt naar rato van de omvang van het aantal uren van de participatiebaan per week vastgesteld, met een maximum van 32 uur per week. De premie bedraagt maximaal € 1.680,-- per kalenderjaar.

  • 3. De premie wordt telkens na afloop van zes maanden uitbetaald, met een maximum van twee premies van € 840,-- per kalenderjaar.

Artikel 4. Uitstroompremie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar die:

    • a.

      tenminste zes maanden een uitkering heeft ontvangen;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst voor minimaal zes maanden aanvaardt en

    • c.

      daaruit een netto inkomen verwerft dat tenminste gelijk is aan de voor hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm, wordt een uitstroompremie toegekend.

  • 2. De premie bedraagt € 600,-- per kalenderjaar.

  • 3. De premie wordt uitbetaald na inlevering van de arbeidsovereenkomst.

  • 4. Ingeval van beëindiging van de dienstbetrekking binnen zes maanden, welke aansluitend leidt tot uitkeringsverlening door de gemeente Ooststellingwerf, wordt de premie naar rato van het aantal niet gewerkte maanden teruggevorderd.

HOOFDSTUK 3. Vrijlatingen

Artikel 5. Algemene vrijlating inkomsten uit arbeid

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar die inkomsten uit arbeid en een aanvullende uitkering heeft, wordt een vrijlating van inkomsten verleend.

  • 2. De vrijlating wordt maximaal over zes aangesloten maanden verleend en moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 3. Naar ons oordeel draagt parttime arbeid bij aan de arbeidsinschakeling, tenzij de parttime baan een belemmering vormt voor het aanvaarden van een fulltime baan of de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Deze vrijlating vindt zijn grondslag in artikel 31, tweede lid, onder n WWB, artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAZ.

Artikel 6. Vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouder

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar, die een alleenstaande ouder is en die inkomsten uit arbeid en een aanvullende uitkering heeft, wordt een vrijlating van inkomsten verleend.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid moet de volledige zorg hebben voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar.

  • 3. Voordat gebruik gemaakt kan worden van deze vrijlating moet eerst de periode als bedoeld in artikel 5, tweede lid zijn verstrekken.

  • 4. De vrijlating wordt maximaal over 30 aangesloten maanden verleend en moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 5. Naar ons oordeel draagt parttime arbeid bij aan de arbeidsinschakeling, tenzij de parttime baan een belemmering vormt voor het aanvaarden van een fulltime baan of de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 6. Deze vrijlating vindt zijn grondslag in artikel 31, tweede lid, onder r WWB, artikel 8, vijfde lid IOAW en artikel 8, negende lid IOAZ.

Artikel 7. Vrijlating kostenvergoeding leden Cliëntenraad

  • 1. De kostenvergoeding die door de gemeente wordt verstrekt aan uitkeringsgerechtigden van 27 tot 65 jaar, zijnde de cliëntleden van de Cliëntenraad, wordt aangemerkt als een vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk en wordt niet tot de middelen gerekend.

  • 2. Deze vrijlating vindt zijn grondslag in artikel 31, tweede lid, onder k WWB, artikel 7, onder h van de ministeriele Regeling WWB, artikel 8, derde lid IOAW, artikel 8, vierde lid IOAZ en artikel 2:8, eerste lid, onder c van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten.

Artikel 8. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar, wordt op basis van de in het vierde lid van dit artikel genoemde wetgeving:

    • a.

      een algemene vrijlating verleend van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, ter hoogte van de in dat artikel genoemde (lage) vrijlatingsgrens;

    • b.

      een vrijlating verleend van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, ter hoogte van de in dat artikel genoemde (hoge) vrijlatingsgrens.

  • 2. De in het eerste lid onder b bedoelde vrijlating is van toepassing als het vrijwilligerswerk naar ons oordeel in het kader van een voorziening bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 3. De vrijlating wordt verleend voor maximaal twee jaar.

  • 4. Deze vrijlating vindt zijn grondslag in artikel 31, tweede lid, onder k WWB, artikel 7, onder h van de ministeriele Regeling WWB, artikel 8, derde lid IOAW, artikel 8, vierde lid IOAZ en artikel 2:8, eerste lid, onder c van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten.

HOOFDSTUK 4. Voorwaarden

Artikel 9. Cumulatie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde of het gezin kan per kalenderjaar maximaal twee premies worden toegekend, tot het maximum bedrag als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder j van de wet.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde die op grond van artikel 31, tweede lid onder n of r van de wet recht heeft op een vrijlating van inkomsten, heeft geen recht op een premie als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 10. Ambtshalve uitbetaling van premies en verlenen van vrijlatingen

De premies als bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden ambtshalve verstrekt en de vrijlating als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 8 worden ambtshalve verleend.

Artikel 11. Uitbetaling premie op aanvraag

De premie als bedoeld in artikel 4 wordt op aanvraag verstrekt en moet binnen twaalf maanden, vanaf het moment dat aan de voorwaarden voor het recht op de premie is voldaan, worden aangevraagd.

Artikel 12. Herziening premie- en vrijlatingsbedragen

  • 1. De hoogte van premies als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 kan periodiek door het college worden herzien.

  • 2. De hoogte van de vrijlatingen als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 8 wordt van rechtswege, bij ministerieel besluit, herzien.

HOOFDSTUK 5. Slotbepalingen

Artikel 13. Beleid en onvoorziene situaties

  • 1. Voor de uitvoering van deze richtlijn kunnen wij nadere beleidsregels vaststellen.

  • 2. In situaties waarin deze richtlijn niet voorziet, wordt door ons beslist.

Artikel 14. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kunnen wij ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze richtlijn, indien toepassing van de richtlijn tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Citeerartikel

Deze richtlijn kan worden aangehaald als: ‘Richtlijn Premies en Vrijlatingen 2012’.

Artikel 16. Inwerkingtreding richtlijn en intrekking voormalige richtlijn

  • 1.

    Deze richtlijn treedt inwerking met ingang van 1 september 2012 en vervangt de ‘Richtlijn Premies en Vrijlatingen 2012’, vastgesteld op 4 juni 2012, no. 5 – 3.

  • 2.

    Deze richtlijn blijft van kracht na invoering van de Wet werken naar vermogen (WWnV).

Oosterwolde, 14 augustus 2012

Burgemeester en wethouders voornoemd,

, secretaris. , burgemeester.

ALGEMENE TOELICHTING

Algemeen

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening onder andere regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB.

Op grond van artikel 7 van de WWB is het college verantwoordelijk voor het uitvoeren van de door de raad gestelde regels. Het is primair de taak van het college om aan personen met een uitkering ingevolge de WWB, IOAW en IOAZ of met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (anw-ers) en niet uitkeringsgerechtigden (nuggers) noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden. Deze groepen kunnen aanspraak maken op voorzieningen voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling zoals die zijn vastgelegd in een participatieverordening of in beleidsrichtlijnen. Deze richtlijn is niet van toepassing op de anw-ers en nuggers.

Premies en vrijlatingen

Vanwege de positieve prikkel die van een premie en een vrijlating kan uitgaan heeft de wetgever in artikel 31 WWB hierin voorzien in het kader van de inschakeling in de arbeid. Het college kan premies en vrijlatingen verlenen met het oog op het bevorderen van positief gedrag, gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. In het kader van de WWB moet het verlenen van een vrijlating of een premie worden gezien als een re-integratievoorziening.

Voorwaarden

In de WWB is vastgelegd dat de premie of vrijlating gericht moet zijn op arbeidsinschakeling. Een premie mag slechts tweemaal per kalenderjaar worden verstrekt / uitbetaald. Deze voorwaarde moet voorkomen dat de premie leidt tot financiële gewenning en geen prikkel meer vormt voor de arbeidsinschakeling.

Re-integratie / participatieverordening

Bij de behandeling / vaststelling van de re-integratieverordening in 2004 heeft de raad – mede op advies van de Cliëntenraad – aangegeven premies en vrijlatingen van inkomsten te willen inzetten als voorziening voor de arbeidsinschakeling. Op grond van door de raad geformuleerde uitgangspunten is een premie- en vrijlatingsrichtlijn tot stand gekomen. In deze richtlijn wordt die opdracht inzake het premie- en vrijlatingsbeleid nader uitgewerkt. Met het in werking treden van de Wet Stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap) op 1 januari 2009 is de premie- en vrijlatingsrichtlijn uitgebreid met een (wettelijke) participatiepremie.

Richtlijn Premies en Vrijlating 2012

Op grond van de invoering van de aangescherpte WWB per 1 januari 2012 is het noodzakelijk om de richtlijn (Richtlijn Premies en Vrijlatingen 2009) aan te passen. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderdelen.

1. Aansluiting bij uitgangspunten wetgever

In de richtlijn 2009 ging de premie parttime inkomsten boven de vrijlating parttime inkomsten. In de nieuwe richtlijn is dat gewijzigd. Uitgangspunt hierbij is dat de wettelijke mogelijkheden tot het verlenen van een vrijlating volledig worden benut. De nieuwe vrijlating van parttime inkomsten voor alleenstaande ouders kan alleen worden benut als gebruik is gemaakt van de algemene vrijlating van inkomsten. Dit is niet mogelijk als in plaats van een vrijlating een premie is vertrekt.

Verder is overwogen dat de centrale overheid – in het kader van de niet toereikende budgetten – gemeenten beoordeeld op de inzet van de verschillende budgetten en instrumenten. Hierbij is de vraag of wij de budgetten en de mogelijkheden (inzet van instrumenten voor uitstroom en re-integratie) die de wet biedt wel volledig benutten. Dit wordt onder andere toegepast bij de beoordeling van het recht op een aanvullende uitkering (MAU en IAU) voor de tekorten van de gemeenten.

2. Vervallen vrijlating heffingskorting

Tot de invoering van de aangescherpte WWB hadden werkende alleenstaande ouders (met kinderen tot 5 jaar) recht op twee heffingskortingen van de belastingdienst die binnen de WWB werden vrijgelaten. Het betrof de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Met invoering van de aangescherpte WWB is de vrijlating van deze twee heffingskortingen komen te vervallen. Door de invoering van de vrijlating van inkomsten uit arbeid alleenstaande ouder wordt het verlies van beide kortingen gecompenseerd.

3. Uit richtlijn verdwenen premies

In deze nieuwe richtlijn zijn de volgende premies niet meer opgenomen; de verhuispremie en de premie parttime inkomsten. Van de premie verhuiskosten is tot op heden marginaal gebruik gemaakt. Op grond van het individualiseringsbeginsel kan in voorkomende gevallen alsnog (op basis van de wet zelf) een premie worden verleend. De premie parttime inkomsten is vervallen door de invoering van de vrijlatingen.

4. Nieuwe vrijlatingen

In de richtlijn zijn twee nieuwe (wettelijke) vrijlatingen gevoegd. Het betreft de algemene vrijlating parttime inkomsten en de vrijlating parttime inkomsten alleenstaande ouders. Onder punt 1 is dit al nader toegelicht.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze richtlijn worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Premies en vrijlatingen kunnen op grond van de begripsbepalingen alleen worden versterkt / verleend aan personen die een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ ontvangen of hebben ontvangen. Andere doelgroepen worden niet tot het premiebeleid toegelaten omdat deze groepen niet per definitie over een minimum (gezins) inkomen beschikken.

Artikel 2. Trajectpremie

Een premie is een re-integratievoorziening, bedoeld om de inschakeling in de arbeid te stimuleren. Ter voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces zal een groot aantal uitkeringsgerechtigden eerst nog één of meerdere trajecten gericht op arbeid moeten doorlopen. Dit kan een basisvaardighedentraject, gezondheidstraining, leerwerkplektraject (geen participatiebaan), maatwerktraject, scholingstraject, traject voor uitkeringsgerechtigden met een Wsw-indicatie of zorgtraject zijn. Deelname aan een traject is meestal een eerste stap op weg naar arbeidsmarkt. Door een premie in het vooruitzicht te stellen wordt de uitkeringsgerechtigde gestimuleerd positief mee te werken aan het traject en het traject volledig af te ronden. De premie bedraagt € 300,-- en wordt uitbetaald na afloop van het traject. De trajectpremie kan telkens opnieuw worden toegekend bij afronding van een vervolgtraject. Op grond van de bepaling in de richtlijn kan de premie slechts één keer per kalenderjaar worden uitbetaald.

De premie wordt niet verstrekt voor het aanvaarden c.q. afronden van een detacheringsbaan, gesubsidieerde arbeid (loonkostensubsidie), participatiebaan, traject Direct Werk of een tijdelijke leerwerkplekken (korter dan 13 weken). Bij het traject Direct Werk gaat het om uitkeringsgerechtigden met een zeer kleine afstand tot de arbeidsmarkt, die in een relatief korte trajectperiode van 12 weken overbrugt kan worden naar arbeid. Bij uitstroom in algemeen geaccepteerde arbeid wordt in die gevallen een uitstroompremie verstrekt. Dit laatste geldt ook voor uitstroom in een detacheringsbaan of gesubsidieerde arbeid (behoudens arbeid in Wsw-dienstverband). Arbeid in een Wsw-dienstverband wordt niet gezien als algemeen geaccepteerde arbeid maar als een passende voorziening voor mensen met een arbeidshandicap en levert geen uitstroompremie op. De tijdelijke leerwerkplek levert geen trajectpremie op omdat dit re-integratie-instrument is bedoeld als een tijdelijk voorziening ter overbrugging van een kort periode voor deelname aan een andere re-integratievoorziening. Voor het met goed gevolg afronden van een participatiebaan wordt geen trajectpremie verstrekt omdat hierop de participatiepremie van toepassing is.

Artikel 3. Participatiepremie

De premie is ingevoerd op basis van de Wet Stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap). De Wet Stap vind zijn vertaling in artikel 10a van de WWB en de IOAW/Z-regelingen. In artikel 10a, zesde lid van de WWB wordt bepaald dat het college aan een belanghebbende (= de uitkeringsgerechtigde die additioneel werk in de vorm van een participatiebaan verricht) telkens na afloop van zes maanden een premie verstrekt. Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

De participatiepremie bedraagt € 1,-- per gewerkt uur, naar het daadwerkelijk gewerkte (gemiddelde) aantal uren per week, met een maximum van 32 uur per week. De premie wordt na zes maanden uitbetaald en kan binnen een kalenderjaar twee keer worden verstrekt. De werkgever wordt verzocht het gemiddelde aantal gewerkte uren over de periode van 6 maanden aan te geven. De premie wordt vervolgens door de gemeente op deze opgave gebaseerd. Op grond van het tweed en derde lid kan in een kalenderjaar niet meer dan € 1.680,-- aan premie worden verstrekt (twee premies van maximaal €840,-- per halfjaar).

Gedachte bij het verlenen van een participatiepremie van € 1,-- per uur is dat de belanghebbende ‘loon naar werken’ ontvangt en dat dit een stimulerende werking kan hebben op de inzet van de werknemer op de additionele arbeidsplaats. In onze gemeente vallen de leerwerkplekken (> 12 weken) en het traject Basisvaardigheden II (bij Caparis) onder de definitie participatiebaan.

Artikel 4. Uitstroompremie

De uitstroompremie wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar die voor minimaal zes maanden algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst aanvaardt, hieronder worden ook vormen van gesubsidieerde arbeid verstaan (geen WSW-dienstbetrekking). De baan moet een netto inkomen opleveren dat tenminste gelijk is aan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm. Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde volledig uitstroomt en minimaal zes maanden geen beroep meer doet op (aanvullende) bijstand. Om voor de uitstroompremie in aanmerking te komen moet de uitkeringsgerechtigde tenminste zes maanden een uitkering hebben ontvangen. Door deze termijn te stellen wordt voorkomen dat personen die slechts voor een korte overbruggingsperiode een beroep doen op uitkering direct al in aanmerking komen voor een uitstroompremie, terwijl er vaak al zicht is op een baan.

De premie bedraagt € 600,-- en wordt uitbetaald bij de aanvaarding van de baan, maar na inlevering van de arbeidsovereenkomst. Premiebeleid moet mensen op het juiste moment prikkelen en daarom wordt de uitstroompremie direct verleend en niet na een periode van zes maanden. Op deze wijze wordt uitkeringsgerechtigde in staat te gesteld de premie aan te wenden voor uitgaven die verband houden met de aannemen van de baan. De ‘pijn’ zit voor deze groep op het moment dat de baan wordt geaccepteerd, bijvoorbeeld voor de aanschaf van werkkleding, schoeisel, vervoermiddel (vervoersabonnement, fiets, brommer) en overige presentatiekosten (kapper).

Ingeval de dienstbetrekking binnen zes maanden wordt beëindigd en aansluitend weer een beroep wordt gedaan op een uitkering van de gemeente, wordt de premie naar rato van het aantal resterende maanden teruggevorderd. Deze bepaling wordt in de beschikking waarin de uitstroompremie wordt toegekend opgenomen.

Artikel 5. Algemene vrijlating inkomsten uit arbeid

In de WWB, artikel 31, tweede lid, onder n, is vastgelegd dat een vrijlating kan worden verleend als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Een parttime baan moet dus een opstap zijn naar fulltime reguliere arbeid. Het werk moet passen binnen de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde. De parttime baan mag zeker geen belemmering vormen voor het aanvaarden van fulltime reguliere arbeid en deelname aan de re-integratie. Uitgangspunt is dat alle vormen van parttime arbeid in principe bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar kunnen aansluitend gebruik maken van de vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouder (artikel 8 van deze richtlijn). De gemeente Ooststellingwerf geeft bewust invulling aan de door de wetgever geboden maximale vrijlating.

Artikel 6. Vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouders

Alleenstaande ouders met een kind tot 12 jaar kunnen, als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling, in aanmerking komen voor een vrijlating van 12,5% van hun netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120 euro per maand, voor de maximale duur van 3 jaar. Met het percentage van 12,5% is een percentage gekozen dat ervoor zorgt dat meer werken in de bijstand loont over vrijwel het gehele traject totdat iemand uit de bijstand stroomt.

De vrijlating duurt in totaal maximaal drie jaar. Dit sluit aan bij het gegeven dat alleenstaande ouders vanwege de combinatie van werk en zorgtaken langer de tijd nodig hebben dan alleenstaanden of gehuwden om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Een half jaar is voor hen te kort. De regering is van mening dat uitstroom uit de bijstand door urenuitbreiding of het krijgen van een hoger uurloon binnen drie jaar bereikt zou moeten kunnen worden.

De vrijlating kan alleen worden toegepast bij kinderen onder de 12 jaar. Deze leeftijdsgrens sluit aan bij andere regelingen die speciaal in het leven zijn geroepen voor ouders om zo de combinatie werk en arbeid makkelijker te maken. Ook voor deze vrijlating geldt, net als voor andere inkomstenvrijlatingen en premies, dat deze voor jongeren onder de 27 jaar niet behoort tot het gemeentelijk re-integratie-instrumentarium.

Ook hier geldt het uitgangspunt dat alle vormen van parttime arbeid in principe bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De gemeente Ooststellingwerf geeft bewust invulling aan de door de wetgever geboden maximale vrijlating.

De WWB kent nog meer vrijlatingen voor specifieke groepen. Het is niet de bedoeling dat iemand tegelijkertijd van meer dan één vrijlating gebruik maakt. Dit geeft een grotere armoedeval. Deze nieuwe vrijlating vervangt daarom de bestaande vrijlating voor alleenstaande ouders van heffingskortingen. De vrijlating van heffingskortingen geldt voor werkende alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar en inkomsten uit werk voor de aan arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen (de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Artikel 7. Vrijlating kostenvergoeding leden Cliëntenraad

In de ‘Verordening op de Cliëntenraad’ is in artikel 6, tweede lid, opgenomen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergadering voor cliënten van SoZaWe niet tot de middelen wordt gerekend. De regeling is vergelijkbaar met de vrijlating van een kostenvergoeding vrijwilligerswerk, zoals beschreven in artikel 8 (lage norm) in deze richtlijn.

Artikel 8. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk

Door een aantal uitkeringsgerechtigden wordt vrijwilligerswerk verricht. In enkele gevallen ontvangen deze vrijwilligers hiervoor een kostenvergoeding van de betreffende vereniging of instelling. Op grond van de bepalingen van de WWB behoren in principe alle inkomsten van de uitkeringsgerechtigde tot zijn middelen. Deze middelen moeten in mindering worden gebracht op de uitkering.

De WWB en de ministeriele Regeling WWB bieden de mogelijkheid om een aantal inkomsten niet tot de middelen van de uitkeringsgerechtigde te rekenen. Deze mogelijkheid geldt ook voor ‘een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerwerk tot ten hoogste de bedragen zoals dat genoemd in artikel 31, tweede lid, onder k WWB en artikel 7, onder h van de Regeling WWB. In artikel 7 worden twee bedragen genoemd, een lage norm voor een algemene vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk en een hoge norm als vrijlating van een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, maar dan gericht op arbeidsinschakeling (als onderdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling). De hoge norm komt overeen met de vrijlating voor vrijwilligerswerk op grond van de Wet Inkomstenbelasting (IB). De vrijwilliger hoeft over de kostenvergoeding geen belasting te betalen en komt daardoor ook niet in de problemen met bijvoorbeeld de huurtoeslag en andere inkomensafhankelijke regelingen. De bedragen worden van rijkswege periodiek aangepast. Deze vorm van vrijlating kan een stimulans zijn om uitkeringsgerechtigden te motiveren voor vrijwilligerswerk, met name de groep uitkeringsgerechtigden die geen of nauwelijks kansen (meer) hebben op de arbeidsmarkt.

Artikel 9. Cumulatie

In de WWB is de hoogte van de maximale premie geregeld. Daarnaast is bepaald dat er per kalenderjaar maximaal maar twee premies mogen worden vrijgelaten (niet worden gekort op de uitkering) door het college. Om te voorkomen dat meer dan twee premies kunnen worden toegekend per kalenderjaar - die op grond van de wettelijke bepalingen in mindering gebracht moeten worden op de uitkering - is in de richtlijn de bepaling opgenomen dat per kalenderjaar maximaal twee premies kunnen worden toegekend.

Het kan voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde of het gezin binnen een kalenderjaar aan de voorwaarden voldoet van één of meerdere premies. In die situatie kunnen slechts twee premies worden verleend tot het maximumbedrag zoals dat is genoemd in artikel 31, tweede lid, onder j van de WWB (norm per 1 januari 2012 € 2.288,--). Bijvoorbeeld. De alleenstaande uitkeringsgerechtigde heeft in januari recht op een trajectpremie en in maart op een uitstroompremie. De uitkeringsgerechtigde kan maximaal een bedrag aan (twee) premies ontvangen van € 900,-- (trajectpremie van € 300,-- en een uitstroompremie van € 600,--). Als deze alleenstaande in het zelfde kalenderjaar terug in de bijstand komt en weer recht heeft op een premie, dan wordt er geen premie meer versterkt. De alleenstaande heeft immers al twee premies in het kalenderjaar ontvangen.

In het tweede lid is een de bepaling opgenomen dat een vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid, onder n en r (algemene vrijlating van inkomsten en vrijlating voor alleenstaande ouders) niet samen vallen met de participatiepremie. Door deze bepaling wordt voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde tweemaal (vrijlating en premie) beloond kan worden voor een zelfde prestatie.

Artikel 10. Ambtshalve uitbetaling premie en vrijlating

De trajectpremie en de participatiepremie worden door het college ambtshalve verstrekt. In deze gevallen blijft de uitkeringsgerechtigde opgenomen in het uitkeringssysteem. De algemene vrijlating inkomsten uit arbeid, de vrijlating inkomsten parttime arbeid alleenstaande ouder, de vrijlating kostenvergoeding voor leden van de Cliëntenraad en de vrijlating van de kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk worden ambtshalve verleend. Aan de hand van de opgave van de inkomsten van de uitkeringsgerechtigde kan worden beoordeeld of deze voor een ambtshalve premie of vrijlating in aanmerking komt.

Artikel 11. Uitbetaling premie op aanvraag

De uitstroompremie wordt op aanvraag verstrekt. De uitkeringsgerechtigde zal voor het recht op deze premie nog de nodige bewijsstukken moeten inleveren. De premie moet binnen twaalf maanden, vanaf het moment dat aan de voorwaarden voor het recht op premie is voldaan, worden aangevraagd. De verantwoordelijkheid voor het (tijdig) aanvragen van de premie wordt bij de uitkeringsgerechtigde neergelegd. Uiteraard wordt de uitkeringsgerechtigde gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een premie.

Artikel 16. Herziening premie- en vrijlatingsbedragen

Door de centrale overheid wordt periodiek de normen voor de (maximum) hoogte van de premie en de vrijlatingen geregeld. De hoogte van de trajectpremie, participatiepremie en uitstroompremie in deze richtlijn is door het college vastgesteld en ligt beneden het bedrag van de maximumpremie zoals vastgesteld in de wet. Deze bedragen worden van rijkswege niet aangepast. In dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden de premiebedragen periodiek aan te passen.

Artikel 13, 14, 15 en 16

Deze artikelen spreken voor zich.