Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels terugvordering uitkeringen Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013

Burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf;

nr. 13

gelet op het bepaalde in artikel 7 Wet werk en bijstand, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht,

b e s l u i t e n :

vast te stellen de volgende

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen en afkortingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf;

  • b.

    uitkering: de uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ;

  • c.

    vermogen: totaal van bezittingen en schulden, met uitzondering van schulden die zijn ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenverplichting.

Artikel 2. Wettelijke bevoegdheden

Het college maakt met inachtneming van deze beleidsregels gebruik van de bevoegdheden tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, en invordering op grond van de volgende wettelijke bepalingen:

  • a.

    artikelen uit de WWB: 54, 58 (met uitzondering van het eerste lid nieuw), 59, 60 en 60a;

  • b.

    artikelen uit de IOAW: 17, 25 (met uitzondering van het eerste lid nieuw), 26, en 28;

  • c.

    artikelen uit de IOAZ: 17, 25 (met uitzondering van het eerste lid nieuw), 26 en 28.

Artikel 3. Dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van herziening, intrekking, terugvordering en invordering als daartoe een dringende reden aanwezig is.

HOOFDSTUK 2. Kwijtschelding Wegens Schuldenproblematiek

Artikel 4. Geldschulden

  • 1.

    Het college kan na de totstandkoming van een definitieve schuldregeling in het kader van een minnelijke schuldregeling of in andere gevallen, afzien van verdere betaling of invordering van één geldschuld of meerdere geldschulden indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    bij aanwezigheid van meerdere schuldeisers is redelijkerwijs te voorzien dat een schuldregeling voor geldschulden zonder een besluit over kwijtschelding niet tot stand komt; en;

  • c.

    de geldschuld naar evenredigheid zal worden voldaan met de geldschulden van de overige schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid, bestaat de bevoegdheid op grond van het eerste lid niet voor de hierna genoemde geldschulden:

  • a.

    geldschulden die zijn ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de wettelijke inlichtingenverplichting; en/of

  • b.

    geldschulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening; en/of

  • c.

    geldschulden die gedekt zijn door een zakelijk recht als pand of hypotheek; en/of

  • d.

    geldschulden die zijn ontstaan vanwege enigerlei verwijtbaar gedrag van een schuldenaar.

  • 3.

    Het college blijft bevoegd om met betrekking tot geldschulden bedoeld in het tweede lid onderdeel a, b en d, af te zien van verdere betaling of invordering.

Artikel 5. Schuldregeling

  • 1.

    Na het ondertekenen van een schuldregelingsovereenkomst waarbij de minnelijke procedure in gang wordt gezet voor het bereiken van een schuldregeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt de betaling van de geldschuld tijdelijk opgeschort. Deze opschorting wordt aangegaan onder de voorwaarde dat binnen twaalf maanden na het ondertekenen van de schuldregelingsovereenkomst het bereiken van een schuldregeling met overige schuldeisers haalbaar gebleken moet zijn. In dat geval duurt de opschorting daarna voort totdat uiterlijk binnen drie jaar na opschorting of het ondertekenen van een schuldregelingsovereenkomst een definitieve schuldregeling wordt bereikt.

  • 2.

    Een schuldregeling komt tot stand door een persoon of organisatie die volgens geldende kwaliteitseisen in staat moet worden geacht een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen. In het kader van een aan een wettelijke schuldsanering voorafgaand minnelijk traject moet aan de schuldeisers een aanbod zijn gedaan waarbij aan de gemeente uit hoofde van haar preferente positie ten opzichte van de achtergestelde schuldeisers een dubbel percentage wordt toebedeeld.

  • 3.

    Het college kan in de volgende gevallen het besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, intrekken of wijzigen, indien:

  • a.

    de voorwaarden van de schuldregeling niet of dreigen niet te worden nagekomen;

  • b.

    de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

HOOFDSTUK 3. Kwijtschelding na een periode van voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 6. Kwijtschelding Restant Geldschulden

  • 1.

    Onverminderd het derde en vierde lid scheldt het college na gedeeltelijke aflossing van de geldschuld het restant van deze geldschuld kwijt in de volgende gevallen:

  • a.

    de schuldenaar heeft gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting in maandelijkse termijnen voldaan indien de vordering is ontstaan door een verzuim van de inlichtingenverplichting;

  • b.

    indien op grond van artikel 18a WWB of artikel 20a IOAW en IOAZ naast de terugvordering een bestuurlijke boete is opgelegd, kan daarnaast niet eerder tot kwijtschelding worden overgegaan, dan vanaf het moment dat de bestuurlijke boete is voldaan;

  • c.

    in de overige gevallen indien de schuldenaar gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting in maandelijkse termijnen heeft voldaan op vorderingen die niet zijn ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de wettelijke inlichtingenverplichting, of vorderingen die zijn ontstaan vanwege enigerlei verwijtbaar gedrag van de schuldenaar;

  • d.

    de schuldenaar heeft weliswaar in de in onderdelen a tot en met c genoemde gevallen gedurende de daar genoemde jaren niet volledig aan zijn betalingsverplichting voldaan, maar heeft alsnog het achterstallige bedrag over die jaren betaald, vermeerderd met de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van invordering;

  • e.

    de beschikking waarbij tot terugvordering is overgegaan, is genomen voor 1 januari 2003.

  • 2.

    Het college kan de geldschuld bij een vordering die niet is ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenverplichting voor het geheel of voor het restant kwijtschelden in de volgende gevallen:

  • a.

    de schuldenaar heeft gedurende vijf jaar geen betalingen verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment aan zijn betalingsverplichting zal voldoen;

  • b.

    de schuldenaar lost in één keer een bedrag op de geldschuld af ter hoogte van ten minste 50 procent van het restant van de geldschuld.

  • 3.

    De kwijtschelding op grond van het eerste en tweede lid bestaat niet voor de hierna genoemde geldschulden:

  • a.

    geldschulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening; en/of

  • b.

    geldschulden die gedekt zijn door een zakelijk recht als pand of hypotheek; en/of

  • c.

    geldschulden die onderwerp zijn van een schuldregeling waarvan de voorwaarden niet worden nagekomen dan wel tot stand zijn gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

  • 4.

    Het college is niet verplicht in de in het eerste lid geregelde gevallen tot kwijtschelding over te gaan als de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel vermogen waarover de schuldenaar binnen een redelijke termijn redelijkerwijze kan gaan beschikken. Bij de vaststelling van dat vermogen wordt rekening gehouden met het gehele vermogen zonder aftrek van de geldschulden die voor kwijtschelding in aanmerking zouden kunnen komen.

HOOFDSTUK 4. Betaling en invordering

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    • Het college kan te allen tijde onderzoek verrichten naar de financiële en maatschappelijke situatie van de schuldenaar.

  • 2.

    • Onverminderd het eerste lid, blijft dit onderzoek achterwege, wanneer geen aanwijzing bestaat voor de aanwezigheid van voldoende vermogen en de vordering volledig gedurende drie jaar in maandelijkse termijnen wordt afgelost.

  • 3.

    • Indien een vordering is ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de wettelijke inlichtingenverplichting of ander verwijtbaar gedrag van de schuldenaar, kan van de schuldenaar worden verlangd dat deze zijn vermogen gebruikt ter aflossing van de vordering.

Artikel 8. Betalingsverplichting

  • 1. Het college is bevoegd om bij afzonderlijke beschikking een besluit over betaling of invordering van een geldschuld te nemen, dan wel dat besluit op te nemen in een gebundelde beschikking tezamen met een intrekkings- en/of terugvorderingsbesluit.

  • 2. Het aflossingsbedrag zoals meegedeeld in het terug- en invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 3. Het college legt in de regel niet een maandelijkse betalingsverplichting op als bedoeld in het tweede lid indien en voor zover de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel in andere gevallen waarin de schuldenaar door eigen toedoen een situatie van betalingsonmacht in stand houdt.

  • 4. In de regel wordt een maandelijkse betalingsverplichting opgelegd ter hoogte van 10 procent van het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag;

  • 5. Indien bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening wordt in de regel een maandelijkse betalingsverplichting opgelegd ter hoogte van 6 procent van het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag.

Artikel 9. Terugvordering: bruto of netto

  • 1.

    In de gevallen waarin het college niet meer (volledig) gebruik kan maken van de in de betreffende uitkeringsregeling omschreven bevoegdheid tot verrekening van de loonbelasting premies volksverzekeringen en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, met de door het college over die uitkering af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding, wordt het bedrag van de netto terugvordering verhoogd met de buiten de verrekening gebleven loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. De terugvordering is dan bruto.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid vordert het college niet bruto terug als:

  • a.

    de schuldenaar geen verwijt kan worden gemaakt over het ontstaan van de geldschuld, en;

  • b.

    de schuldenaar geen verwijt kan worden gemaakt over de omstandigheid dat de geldschuld niet volledig is voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan, terwijl het college eerder tot terugvordering had kunnen besluiten.

Artikel 10. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college kan in een betalingsregeling waarbij uitstel van betaling wordt gegeven, gebruik maken van de volgende keuzes:

  • a.

    middels maandelijkse termijnen wanneer:

  • -

    de schuldenaar hier nadrukkelijk en gemotiveerd om verzoekt; of

  • -

    het college ambtshalve na onderzoek vaststelt dat de schuldenaar de vordering niet in één keer kan voldoen;

  • b.

    indien de schuldenaar gemotiveerd een verzoek doet om een betalingsregeling, waarbij de vordering is afgelost binnen de in artikel 6 eerste lid genoemde termijnen, wordt met deze betalingsregeling ingestemd.

  • c.

    na afloop van een bepaalde periode,

  • -

    ineens, of

  • -

    in maandelijkse termijnen;

  • d.

    in de gevallen onder a en c:

  • -

    zonder bijkomende voorwaarden;

  • -

    met bijkomende voorwaarden.

  • 2.

    Als belanghebbende de aan de betalingsregeling verbonden betalingsverplichtingen niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt, dan vervalt hierdoor de betalingsregeling en wordt de geldschuld voor het deel waarop nog niet is afgelost, ineens opeisbaar.

HOOFDSTUK 5. Slotbepalingen

Artikel 11. Matiging

Bij terugvordering op grond van de WWB wegens verzwegen vermogen wordt de terugvordering beperkt tot de hoogte van het totale vermogen bij aanvang van de periode waarover wordt teruggevorderd.

Artikel 12. Kosten

  • 1.

    Het college brengt aan de schuldenaar in overeenstemming met artikel 4:113 Awb de kosten van de aanmaning in rekening.

  • 2.

    Het college brengt de schuldenaar in overeenstemming met artikel 4:120 Awb de kosten van dwangbevel in rekening. De kosten worden vastgesteld op € 40.

  • 3.

    Wanneer met behulp van een gerechtsdeurwaarder voor het innen van geldschulden op bezittingen van de schuldenaar beslag wordt gelegd, wordt de geldschuld verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2014 inwerking.

Artikel 14. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels Terugvordering 2013’.

Ondertekening

Oosterwolde, 12 november 2013
Burgemeester en wethouders voornoemd,
, secretaris. , burgemeester.

Artikelsgewijze toelichting