Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet kinderopvang 2006

Geldend van 01-04-2006 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang 2006

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;

nr. A.2

gelezen de voorstellen van burgemeester en wethouders van 7 februari 2006;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang (WK) en artikel 149 van de Gemeentewet (GW);

overwegende dat, het noodzakelijk is dat de gemeenteraad de verlening, de voorschotverlening en de vast-stelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening regelt;

b e s l u i t :

vast te stellen de

VERORDENING WET KINDEROPVANG 2006 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang (WK) en in de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:a. wet: WK;b. college: het college van burgemeester en wethouders;c. sofi-nummer: het sociaal-fiscaal nummer of het burgerservicenummer (BSN) 

Hoofdstuk 2 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

  • 1 Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische in-dicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:a. naam en adres van de ouder;b. indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ou-der: het adres van de partner;c. naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;d. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tege-moetkoming. 

  • 2 De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld standaard aanvraagformulier.

  • 3 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

  • 4 4. De aanvraag wordt binnen één week na indiening schriftelijk door het college bevestigd.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1 Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2 Het college kan dit besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:a. de geldigheidsduur van de indicatie;b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stel-len indien:a. de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ont-vangen; ofb. de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder;b. indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tege-moetkoming betrekking heeft;d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tege-moetkoming. 

  • 2 De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld standaard aanvraagformulier.

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

  • 4 De aanvraag wordt binnen één week na indiening schriftelijk door het college bevestigd.

Hoofdstuk 4 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1 Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2 Het college kan dit besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetko-ming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2 Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

  • 1 Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aange-vraagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, on-derdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3 Het college kan nadere beleidsregels vaststellen ten aanzien van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:a. de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;d. de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;g. de verplichtingen van de ouder.

Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 5 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1 De ouder verstrekt binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2 Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de ouder

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1 De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2 De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen zes weken, alle gegevens en inlichtin-gen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de ge-meente van belang zijn.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Uitvoering, nadere beleidsregels en onvoorziene situaties

  • 1 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2 2. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels stellen.

  • 3 3. In situaties waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2006.

  • 2 De ‘Verordening Wet kinderopvang 2005’, vastgesteld op 19 oktober 2004, wordt ingetrokken per 1 april 2006.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, treedt paragraaf 2 van deze verordening pas in werking op het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening Wet kinderopvang 2006’.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van 1 maart 2006.
                                 , griffier.                                                                          , voorzitter. 

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (Wk) in werking getreden. De Wk beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’. Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de ge-meente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de te-gemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tege-moetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:1. de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;2. de Wet kinderopvang;3. de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De gemeente Ooststellingwerf beschikt sinds kort over een algemene subsidieverordening. De bijgaande ‘Verordening kinderopvang’ staat echter geheel los van de algemene subsidieverordening; volgens het prin-cipe dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling, is de algemene subsidie-verordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen in het kader van de Wet kinder-opvang.

Hoofdlijnen proces: verstrekking van tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uit-voeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moe-ten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in deze verordening de volgende bepa-lingen opgenomen:1. De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.2. Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetko-ming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.3. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.4. De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van even-tuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetko-ming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald be-drag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtin-gen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uitein-delijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetko-ming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Veegnotitie

In 2004 zijn alle verordeningen in het kader van de WWB en de Wet kinderopvang (Wk) vastgesteld. In 2006 zijn de verordeningen geactualiseerd, gestandaardiseerd en waar nodig juridisch aangepast. De toelichtingen op de verordeningen zijn overeenkomstig aangepast. Voor een inhoudelijke motivatie wordt verwezen naar de ‘Notitie tot wijziging van de verordening in het kader van de WWB, WIN en Wk’, die door de raad is vastgesteld op 1 maart 2006. De gewijzigde verordeningen zijn op 1 april 2006 in werking getreden. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2. Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aan-vraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoet-koming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 3. Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’ (arti-kel 23, derde lid, Wet kinderopvang).

Artikel 4. Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderop-vang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wk. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor on-bepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit be-tekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (arti-kel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gege-ven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Dit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke te-gemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetko-ming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kin-deropvang wegens een sociaal-medische noodzaak. De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.Artikel 6. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een ver-hoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te wor-den aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, der-de lid, Wk en artikel 16, eerste lid).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of con-tract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wk).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:1. de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW / IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;2. de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (Nugger), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;3. de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;4. het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunste-naars (WIK).

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet be-reikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen.

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onder-wijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinsti-tuut

 

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinsti-tuut

 

Trajectplan van het UWV

 

Trajectplan van het UWVIn het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede on-dertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neer-gelegd in artikel 26, derde lid, Wk.

Artikel 7. Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de ver-ordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met acht weken kan worden verlengd.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tege-moetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente streeft ernaar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aan-vragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbe-voegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 8. Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te wei-geren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:1. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;2. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;3. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:1. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de-ze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of2. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsane-ringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de recht-bank is ingediend.

Artikel 9. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mo-gelijk:1. De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.2. De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetko-ming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaats-vindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag: schriftelijk moet worden ingediend, moet zijn ondertekend, de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten en een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een te-gemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het be-sluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 10. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betref-fende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetko-ming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegra-tietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te kop-pelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 11. Omvang van de kinderopvang

De Wk regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt ver-strekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor de-ze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koa-kopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wk). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder rede-lijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook reke-ning moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wk, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.Artikel 12. Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voor-schotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:1. de verplichting om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;2. de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wk.

Artikel 13. De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (in-dien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kin-dercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercen-trum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastou-derbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoor-schotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 14. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetko-mingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tege-moetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk zes weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tege-moetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ou-der die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de te-gemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderop-vang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aan-tal uren, maar niet van een hoger aantal.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststel-len. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:1. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;2. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;3. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of4. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werke-lijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 15. Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wk (zie ook de toelichting bij artikel 16).

Artikel 16. Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wk. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlich-tingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder ver-strekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onder-scheiden:a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verle-ning van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tege-moetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:1. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;2. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;3. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tege-moetkoming zou hebben geleid;4. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te we-ten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de in-trekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de te-gemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoet-koming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrek-king of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievast-stelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:1. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeen-komstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;2. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;3. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wk)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wk worden de bepalingen in de WWB over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepas-sing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eer-ste lid WWB).De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wk. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geld-som, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wk). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wk).

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:1. het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wk);2. het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wk);3. het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wk).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wk). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wk is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:1. de overtreder is overleden;2. de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennis-geving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het OM;3. er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wk.

Artikel 18. Hardheidsclausule

In de Kadernota en de verordening zijn geen aanvullende doelgroepen gedefinieerd. Op grond van deze hardheidsclausule kan in bijzondere gevallen van deze regel worden afgeweken.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Lid 2De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten dat artikel 23 van de Wk voorlopig nog niet in werking zal treden. Artikel 23 heeft betrekking op de vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie. Dit besluit heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde soci-aal-medische doelgroep voorlopig geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen op grond van de Wk. Tevens kan de gemeente niet op basis van artikel 23 van de Wk besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend. Voor het aanvragen van laatstgenoemde besluiten is in deze verordening, in paragraaf 2, een aanvraagprocedure vastgesteld.De wettelijke grondslag voor deze besluiten kan vooralsnog niet worden gevonden in de Wk maar slechts in het in de aanhef van deze verordening genoemde artikel 149 van de Gemeentewet. Dit kan tot gevolg hebben dat als een burger een aanvraag indient op grond van paragraaf 2, het college verplicht is daarop te besluiten zonder inhoudelijk wettelijk kader. Het is daarom noodzakelijk de inwerkingtreding van paragraaf 2 afhanke-lijk te maken van de inwerkingtreding van artikel 23 van de Wk.

In artikel 19, derde lid wordt bepaald dat paragraaf 2 van deze verordening inwerking zal treden op het mo-ment dat artikel 23 van de Wk werking treedt. Op deze wijze is het niet meer noodzakelijk om op een later tijdstip alsnog deze verordening te wijzigen als artikel 23 daadwerkelijk in werking treedt.

Artikel 20. Citeerartikel

Deze bepaling spreekt voor zich.