Regeling vervallen per 02-01-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016

Geldend van 02-01-2017 t/m 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan;

Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016

In deze beleidsregels wordt aangegeven hoe een afweging wordt gemaakt om tot een beslissing op een aanvraag te komen en welke zaken daarin een rol moeten spelen. Daarbij is veel aandacht voor het individu en bestaat de mogelijkheid om maatwerk te leveren, mits daar een goede motivering aan ten grondslag ligt.

Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Algemene voorziening: Het is een dienst of activiteit die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en die is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Een algemene voorziening is dus per definitie geen Wmo maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: product, dienst of activiteit die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking. Het is in de reguliere handel verkrijgbaar en is in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten. Dit is geen Wmo maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Besluit: Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan.

  • 4.

    Centraal Administratie Kantoor (CAK): Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Wmo 2015.

  • 5.

    Collectieve voorziening: Dit is een Wmo-voorziening die individueel wordt verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het aanvullend openbaar vervoer (AOV) het meest duidelijke voorbeeld.

  • 6.

    Eigen verantwoordelijkheid: De inspanning die in redelijkheid van de aanvrager of zijn directe omgeving kan worden verlangd om zelf een oplossing te vinden voor (kosten van) het opheffen of verminderen van zijn beperkingen;

  • 7.

    Gebruikelijke hulp: De normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen of anderen met wie een gezamenlijk huishouden wordt gevoerd, geacht worden elkaar onderling te bieden. Dit omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • 8.

    Gesprek: Het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet. Met dit gesprek wordt het onderzoek bedoeld dat na de melding door de cliënt plaats dient te vinden. Hierin wordt beoordeeld wat de cliënt met inzet van alle mogelijkheden waaronder een algemene voorziening zelf kan en waarvoor, als het probleem door de cliënt zelf niet (voldoende) opgelost kan worden, een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget verstrekt moet worden.

  • 9.

    Hulpvraag: De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet. De hulpvraag wordt tijdens het onderzoek verduidelijkt.

  • 10.

    Ingezetene: De cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Oostzaan. Over het algemeen zal het gaan om een cliënt die ook in Oostzaan staat ingeschreven. Als dat niet het geval is zal conform vaste jurisprudentie beoordeeld moeten worden of de cliënt de meeste nachten per jaar in Oostzaan doorbrengt of in een andere gemeente. Het hoofdverblijf is dan in de gemeente waar de cliënt feitelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

  • 11.

    Inkomen: Het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde dan wel de gehuwde personen tezamen vastgesteld op grond van het verzamelinkomen bedoeld in de Wet inkomstenbelasting of in de overige gevallen op grond van het belastbaar loon bedoeld in de Wet op de loonbelasting in het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een maatwerkvoorziening is verleend.

  • 12.

    Leefeenheid: Een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen duurzaam een huishouding voert. De leefeenheid betreft een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de wet. Van een gezamenlijke huishouding is in ieder geval sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Denk bijvoorbeeld aan gehuwden, het hebben van een samenlevingscontract, broer en zus met gezamenlijke huur, het hebben van een kind waarvan de huisgenoot het kind heeft erkend.

  • 13.

    Maatschappelijke ondersteuning:

    • ·

      het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • ·

      het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking en/ of met chronische psychische en/ of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • ·

      het bieden van beschermd wonen en opvang.

      De maatschappelijke ondersteuning richt zich op 3 soorten voorzieningen: de algemene voorzieningen ten behoeve van alle burgers van de gemeente en dan toegespitst op de personen met een beperking; de maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten voor het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid en het bieden van een beschermde woonsituatie en zo nodig opvang. De eerste groep voorzieningen is voor iedereen vrij toegankelijk, de tweede en de derde groep verstrekkingen is beschikbaar na een melding en het daaropvolgende traject.

  • 14.

    Maatwerkvoorziening: Het op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • ·

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen,woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • ·

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • ·

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

      De maatwerkvoorziening is de verstrekking in de tweede en derde groep van de maatschappelijke ondersteuning (zie 12). De maatwerkvoorziening biedt maatwerk, want hij is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een maatwerkvoorziening is gericht op:

  • a.

    zelfredzaamheid, waar ook ontlasting van de mantelzorger toe gerekend wordt, en kan het hele scala van verstrekkingen bevatten;

  • b.

    participatie en kan het hele scala van verstrekkingen bevatten;

  • c.

    beschermd wonen en opvang.

    • 15.

      Mantelzorg: De hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Gebruikelijke hulp (6) en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Mantelzorg is zorg, die niet in het kader vaneen hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg/hulpverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Niet alle zorg, die mensen aan hun naaste bieden, is mantelzorg. Mantelzorg is alleen die zorg of hulp,die de gebruikelijke zorg/hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit overstijgt.

    • 16.

      Mantelzorger: Een persoon die mantelzorg verleent, zoals benoemd in 14.

    • 17.

      Melding: Het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet. De melding is het startpunt van de reeks: onderzoek (gesprek), verslag, met eventueel als gevolg een aanvraag een beschikking. Voor deze hele procedure is in totaal een termijn van zes + twee = acht weken beschikbaar.

    • 18.

      Persoonsgebonden budget: (Pgb) Een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken. Het persoonsgebonden budget is een van de mogelijkheden tot verstrekking, naast de voorziening in natura. Het persoonsgebonden budget is een trekkingsrecht en wordt alleen toegekend als men in staat is de consequenties van het persoonsgebonden budget te overzien of als er een persoon is die dat namens cliënt verantwoord kan doen. Verder moet de cliënt motiveren dat hij of zij een persoonsgebonden budget wil, als men een persoonsgebonden budget wil aanvragen.

    • 19.

      Sociaal netwerk: De personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Tot het sociale netwerk van een cliënt horen alle personen die een cliënt kent en met wie hij meer heeft dan alleen maar een vluchtig contact, maar met wie hij een sociale relatie heeft. Deze sociale relatie zal in ieder geval wederzijds moeten zijn.

    • 20.

      Verordening: De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016.

    • 21.

      Verstrekking: Een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.

    • 22.

      Voorliggende voorziening: Hieronder vallen algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor maatwerkvoorzieningen voorzieningen.

    • 23.

      Vrijwilliger: Een persoon die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving.

    • 24.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • 25.

      Wettelijk voorliggende voorziening: De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet en de Wet Langdurige Zorg. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

    • 26.

      Wet langdurige zorg: Wlz.

    • 27.

      Zelfredzaamheid: Het vermogen tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn alle handelingen die te maken hebben met het lichaam en dagelijks gedaan moeten worden, zoals wassen, aankleden, toiletgang, haren wassen, eten en slapen. Het merendeel van de algemene dagelijkse levensverrichtingen valt niet onder de Wmo maar onder de Zorgverzekeringswet

    • 28.

      Zorgverzekeringswet: Zvw

Hoofdstuk 2 Toegangsproces voorzieningen

Paragraaf 2.1 De melding

Artikel 2.1.1 Melding hulpvraag

De cliënt kan de melding schriftelijk, mondeling of telefonisch bij de Wmo-consulenten van de gemeente indienen. Er kan ook een melding via een meldingsformulier op de website van de gemeente worden ingediend.

Als bij het college een melding is gedaan van een behoefte met een hulpvraag, bevestigt het college de melding schriftelijk en voert het binnen zes weken een onderzoek uit. Bij het onderzoek kunnen ook mantelzorgers of andere personen worden betrokken. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Een andere wet is bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.

Artikel 2.1.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

De onafhankelijke ondersteuning is gericht op informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Het gaat om het ondersteunen van de cliënt bij het regelen of verkrijgen van passende zorg en ondersteuning en vormen van kortdurende ondersteuning. Het kortdurend ondersteunen van mensen die verminderd zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld bij het oplossen van een vraag of situatie die zo complex is dat zij het niet zelf - of met hulp van hun omgeving - kunnen oplossen. Kortdurende cliëntondersteuning kan er toe leiden dat ondersteuning/zorg niet meer nodig is.

In de gemeente biedt op dit moment Stichting MEE Amstel en Zaan (onafhankelijke) cliëntondersteuning aan vanuit het Sociale Wijkteam.

Paragraaf 2.2 Het onderzoek

Artikel 2.2.1 Persoonlijk plan

De cliënt kan, voordat het onderzoek van start gaat met een persoonlijk plan komen. Dit persoonlijk plan heeft betrekking op dezelfde aspecten als het onderzoek en de visie van de cliënt op die aspecten. De cliënt krijgt zeven dagen na de melding de gelegenheid om dit plan in te dienen. Deze zeven dagen gaan van de wettelijke termijn van zes weken af, zodat die nog slechts vijf weken telt.

Artikel 2.2.2 Het onderzoek

Het college voert het onderzoek uit in overeenstemming met de wet en volgens artikel 5 van de Verordening. De formulering van het doel en resultaat, het bijbehorende arrangement, de duur en eventuele andere specificaties van een maatwerkvoorziening worden daar waar nodig vastgesteld in overleg met aanbieders van aanvullende zorg. De Wmo-consulenten kunnen in overeenstemming met de verordening extern advies inwinnen van professionals als dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Denk hierbij aan professionals met expertise op het gebied van beperkingen en ziektebeelden van de klantgroep. Bijvoorbeeld expertise op het gebied van psychiatrische stoornissen, zintuiglijke beperkingen, niet aangeboren hersenletsel, dementie en gedragsproblemen.

We streven naar het leveren van een integrale aanpak bij meervoudige problematiek: één huishouden, één hulpverlener/regisseur, één plan van aanpak. De Wmo-consulenten gaan in één of meerdere gesprekken met de cliënt samen kijken naar de hulpvraag van de cliënt en mogelijke oplossingen bespreken. Hierbij wordt maximaal gebruik van de 'eigen kracht' van de klant en diens sociale netwerk. Als het eigen netwerk te weinig mogelijkheden biedt, wordt er gezocht naar mogelijkheden in het georganiseerde informele netwerk en indien nodig aangevuld met professionele vormen van ondersteuning. De Wmo-consulent maakt een verslag van het gesprek en stelt indien nodig samen met de klant een ondersteuningsplan op in één of meer gesprekken. Hierbij wordt de zelfredzaamheidsmatrix toegepast.

Paragraaf 2.3 De afweging

Artikel 2.3.1 Afwegingskader

Bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening gaat het altijd om een individuele weging. De uitkomst kan daarom per persoon verschillen. Daarbij worden altijd de volgende elementen betrokken.

Hieronder wordt toegelicht hoe het college de elementen uit artikel 5 van de verordening afweegt.

Hieronder wordt toegelicht hoe het college de elementen uit artikel 5 van de verordening afweegt.

Artikel 5 lid sub c

de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

Artikel 5 lid 1 sub f

de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening.

Artikel 5 lid 1 sub g

de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

De elementen komen eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen komen ook terug in artikel 8 (criteria voor maatwerkvoorzieningen). Het element goedkoopst adequate voorziening (artikel 8 lid 5 van de Verordening) wordt hieronder ook toegelicht.

Artikel 2.3.2 Eigen kracht

Centraal staat de zelfredzaamheid en het organisatorisch vermogen van personen met beperkingen. Vanuit eigen kracht en verantwoordelijkheid willen wij de zelfredzaamheid versterken. Dit betekent dat we een afweging maken bij een hulpvraag en de eigen mogelijkheden van de hulpvrager betrekken of diens omgeving alvorens ondersteuning te bieden.

Een beperking hoeft per definitie niet te leiden tot verminderde zelfredzaamheid of een participatieprobleem zoals bedoeld in de Wmo. En niet elke beperking van de zelfredzaamheid of participatie vraagt om ondersteuning van de gemeente. Door eigen oplossingen in te zetten kan in veel gevallen een levenspatroon voortgezet worden dat als aanvaardbaar gezien kan worden. Dit is anders wanneer de beperkingen leiden tot een probleem in de zelfredzaamheid dat niet met eigen oplossingen of hulp van anderen kan worden opgelost. Om te kunnen bepalen of en welke ondersteuning nodig is, is zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Dat onderzoek richt zich op het geobjectiveerd vaststellen van beperkingen en het verlies van zelfredzaamheid en participatie dat hieruit voortkomt.

Soms kan een burger zijn beperking in de zelfredzaamheid zelf oplossen door aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening. Indien er geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking, is een beroep op de ondersteuning bij de gemeente niet noodzakelijk. De hulpvrager heeft dan zelf de mogelijkheid om ook deze kosten te dragen.

Bij het doen van een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger kijken we altijd naar de individuele situatie. Van de hulpvrager vragen we dat hij bij keuzes die hij maakt, rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden. Een hulpvrager moet naar levensfase anticiperen op zijn eigen participatiebehoeften. Er kunnen altijd individuele omstandigheden zijn, waardoor dit geen reële vraag blijkt en een beroep op ondersteuning van de gemeente noodzakelijk is.

De gemeente ondersteunt als de eigen mogelijkheden niet leiden tot een aanvaardbare oplossing voor de hulpvrager. Indien een burger komt met een hulpvraag, doorloopt de Wmo-consulent samen met de hulpvrager de volgende stappen:

  • 1.

    Vraagverheldering en vraaganalyse

    De Wmo-consulent benadert de hulpvraag van de klant niet vanuit het aanbod aan producten. Niet de gevraagde voorziening staat centraal, maar eerst wordt samen helder omschreven wat de vraag van de cliënt is en wat het probleem is in de vermindering van de zelfredzaamheid van de burger.

  • 2.

    Begeleiden en sturen eigen verantwoordelijkheid

    Als de vraag en het doel in beeld is, wordt samen met de hulpvrager de mogelijkheden bekeken om dit te bereiken. Kan de hulpvrager zelf (deels) bijdragen aan het oplossen van het probleem? Kan de omgeving, de buurt ondersteuning bieden?

    Van een burger mogen we verwachten dat hij op adequate wijze anticipeert op (komende) veranderingen in diens leefsituatie, waarbij de burger:

  • -

    eerst naar de eigen mogelijkheden kijkt;

  • -

    een beroep doet op het eigen netwerk;

  • -

    eigen financiële middelen inzet.

    De wet staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend ofgeweigerd. Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid ineigen oplossingen te voorzien. Het college mag hierop een beroep doen in het gesprek met deburger maar het mag geen reden zijn om een passende bijdrage te weigeren. Iemand met veelfinanciële middelen betaalt veelal ook een hoge eigen bijdrage en betaalt zodoende feitelijkmee aan de oplossing.

  • 3.

    Ondersteuning de gemeente

    Als de cliënt zijn hulpvraag niet op eigen kracht kan oplossen en zijn doel kan bereiken is dat voor de gemeente aanleiding de noodzakelijke en passende ondersteuning te bieden.

Artikel 2.3.3 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht inde relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen

beperking zou hebben. Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind ofandere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.

Het is een uitgangspunt op grond waarvan er in eerste instantie wordt bekeken of de(extra) werkzaamheden binnen de leefeenheid zelf zijn te organiseren. Als een van de gezinsleden uitvalt, is het immers heel gewoon dat de andere gezinsleden diens taken overnemen.

In kortdurende situaties (maximaal 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

In langdurige situaties:

  • ·

    het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • ·

    het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek, huisarts et cetera;

  • ·

    het bieden van hulp bij/overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • ·

    het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt;

  • ·

    het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 18 jaar zowel in kortdurende als langdurige situaties gebruikelijk.

Hierbij is aansluiting gezocht bij het protocol van het CIZ Gebruikelijke Zorg.

Artikel 2.3.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningenzijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep betekent dit dat de voorziening:

  • ·

    voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • ·

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt;

  • ·

    die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Eenduidig zijn de criteria niet. Het kan zijn dat voor de ene persoon de voorziening wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitgangspunt is dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als maatvoorziening verstrekt worden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in het gesprek rond de keukentafel besproken als voorliggend op individuele voorzieningen. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is.

Uitzonderingen op de criteria voor algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen situaties zijn waarin:

  • ·

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal vervangen moeten worden;

  • ·

    de voorziening nog lang niet is afgeschreven en de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden zijn:

  • ·

    tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • ·

    fiets met lage instap, ligfiets;

  • ·

    Spartamet/tandemmet;

  • ·

    rollator

  • ·

    elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • ·

    bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • ·

    personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • ·

    auto-accessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten trekhaak;

  • ·

    eenhendelmengkranen;

  • ·

    thermostatische kranen;

  • ·

    keramische of inductie kookplaat;

  • ·

    verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • ·

    tweede toilet/sanibroyeur;

  • ·

    renovatie van badkamer en keuken *;

  • ·

    antislipvloer/coating;

  • ·

    wandbeugels;

  • ·

    zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • ·

    ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

  • ·

    ICT hulpmiddelen.

* Bij de Wmo wordt ervan uit gegaan dat elke badkamer of keuken min of meer eens in de 20 jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer en/of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer/keuken. Als een keuken of badkamer ouder is, wordt de financiële tegemoetkoming vanuit de Wmo lager.

Artikel 2.3.5 Algemene voorzieningen

Onder algemene voorzieningenwordt verstaan:

Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is.

Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Met de activiteiten of ondersteuning die via deze algemene voorzieningen wordt geboden kan een individuele klant (een deel van) zijn participatieproblemen verminderen of zijn zelfredzaamheid verhogen. In deze gevallen is het niet noodzakelijk een maatwerkvoorziening in te zetten of kan volstaan worden met een maatwerkvoorziening als aanvulling op de algemene voorziening. Er zal altijd op individueel niveau onderzocht worden of belanghebbende met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.

Voorbeelden zijn:

  • ·

    sociale alarmering;

  • ·

    boodschappenservice, de vrijwillige boodschaphulp;

  • ·

    maaltijdservice;

  • ·

    Klussendiensten;

  • ·

    rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties;

  • ·

    tuinonderhoud;

  • ·

    algemeen maatschappelijk werk;

  • ·

    schuldhulpverlening en budgettering;

  • ·

    welzijnswerk (voor ouderen);

  • ·

    jongerenwerk;

  • ·

    informatie en advieswerk;

  • ·

    formulierenbrigade;

  • ·

    was- en strijkservices;

  • ·

    sportvoorzieningen;

  • ·

    passantenverblijf voor dak- en thuislozen;

  • ·

    cliëntondersteuning (kosteloos);

  • ·

    budgetcursussen;

  • ·

    sociaal vervoer;

  • ·

    informele buurtzorg;

  • ·

    sociaal-culturele voorzieningen.

Artikel 2.3.6 Maatschappelijk nuttige activiteiten

Dit onderdeel wordt in het onderzoek meegenomen vanuit de gedachte dat de cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt zichzelf kan helpen door het verrichten van die activiteiten. De inzet van cliënten in maatschappelijk nuttige activiteitenheeft in het kader van de Wmo

2015 geen dwingend karakter. De cliënt kan niet gedwongen worden om “in ruil voor” de ondersteuning zulke activiteiten te verrichten.

Artikel 2.3.7 Voorliggende voorzieningen

Bij elke aanvraag voor een individuele Wmo-voorziening wordt door Wmo-consultenten eerst gekeken of er voor de gevraagde voorziening een andere wettelijke voorliggende voorziening is. Voorliggend op de Wmo is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Als dit het geval is, wordt er op grond van de Wmo geen voorziening verstrekt.

Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school.

Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

Kinderopvang: Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend; het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Alhoewel de Wet langdurige zorg (Wlz) formeel niet als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd kan ondersteuning via de Wmo geweigerd worden als een persoon aanspraak heeft op ondersteuning op grond van de Wlz of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene hierop aanspraak kan maken en dit weigert te onderzoeken.

Los van wettelijke voorzieningen zij er ook particuliere fondsen, waaruit voorzieningen worden betaald. Bijvoorbeeld voor cliënten met een reumatische aandoening kan het mogelijk zijn om aanspraak te maken op het Reumafonds. Particuliere fondsen zijn niet voorliggend. Wel kan het college op deze mogelijkheden wijzen.

Artikel 2.3.8 Goedkoopst adequate voorziening

Indien een voorziening moet worden ingezet, wordt gekeken naar de inzet van algemene voorzieningen. Zijn deze niet aanwezig of bieden ze geen of onvoldoende oplossing, dan kan (aanvullend daarop) een maatwerkvoorziening worden ingezet. Bij de inzet van de algemene voorziening mag het college rekening houden met het belang om een algemene voorziening in stand te houden. Bij een maatwerkvoorziening wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen. We kiezen voor de oplossing die adequaat is en naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

Met ‘adequaat’ wordt gekeken naar een niveau waartoe de voorziening (voldoende) voor de cliënt bijdraagt. Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Van belang hierbij is de situatie van betrokkene voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, maar ook de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Een aanvaardbaar niveau betekent soms ook dat de persoon zich er bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De ondersteuning die wij als gemeente bieden beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon bijvoorbeeld noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Paragraaf 2.4 Het verslag

Artikel 2.4.1 Verslag

In overstemming met de wet en artikel 6 van de Verordening geeft het college een verslag van het gesprek aan de cliënt.

Een goede weergave van het verslag is voor de Wmo-consulenten belangrijk om een juiste beslissing te nemen op de aanvraag. Het verslag draagt bij aan inzichtelijke communicatie met de cliënt. De lengte en inhoud van het verslag is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. De weergave van het onderzoek kan bijvoorbeeld beperkt zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken is een uitgebreidere weergave noodzakelijk.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven. In de meeste gevallen zal het verslag moeten worden uitgewerkt. In dat geval kan de verstrekking een aantal werkdagen duren. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is. Bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig. Als de cliënt niet binnen 5 werkdagen reageert kan de gemeente de termijn opschorten, zodat de afhandelingsduur niet wordt overschreden.

Ondersteuningsplan

Naast het opstellen van een verslag kan in samenspraak met de cliënt en de aanbieder een ondersteuningsplan worden opgesteld.

In het ondersteuningsplan wordt opgenomen:

  • ·

    wat beperkingen zijn van de cliënt;

  • ·

    welke mogelijkheden de cliënt heeft om zelf of samen met zijn omgeving tot oplossingen te komen;

  • ·

    de te behalen resultaten en afspraken;

  • ·

    de invulling van de maatwerkvoorziening;

  • ·

    de afspraken over de levering.

Het plan geeft de cliënt, de Wmo-consulent en eventueel de aanbieder duidelijkheid. Door tussentijdse evaluatie kan er gekeken worden hoe de ondersteuning verloopt. Hierbij wordt gekeken naar de effectiviteit van de dienstverlening (worden de resultaten behaald?) en de ervaring van de cliënt. Het kan zijn dat de ondersteuning niet volgens het ondersteuningsplan verloopt. Hierover gaat de Wmo-consulent met de aanbieder in gesprek. Hiervoor kunnen goede redenen zijn. Als dat nodig is, kan er worden bijgestuurd. Het te behalen resultaat en afspraken worden in het plan vastgelegd. We willen er naar toe dat het plan een 'dynamisch' document is. Er kunnen tussentijdse evaluatiegesprekken plaats vinden tussen de cliënt en de Wmo-consulent. Als het nodig is kan er worden bijgestuurd en het plan worden geactualiseerd. Met bijsturing wordt onder andere bedoeld zorginhoudelijk bij te sturen (bijvoorbeeld aanpassing van de resultaten) bedoeld. Signalen kunnen ook worden meegenomen in het kader van contractmanagement om daarmee de kwaliteit van de ondersteuning voor onze cliënten te verbeteren.

Als een maatwerkvoorziening nodig is, wordt een voorstel hiervoor opgenomen in het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan staat ook een (indicatief) arrangement en de duur van de ondersteuning. Gerichte verwijzing naar een aanbieder van aanvullende zorg vindt plaats in overleg met de cliënt. De cliënt kan ook wensen zelf een aanbieder te kiezen door een PGB aan te vragen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Paragraaf 2.5 De aanvraag

Artikel 2.5.1 De aanvraag

De aanvraag wordt ingediend volgens artikel 7 van de Verordening. Een aanvraag kan niet worden ingediend zonder melding en/ of onderzoek. Als het college niet binnen de termijn van zes weken het onderzoek heeft uitgevoerd, dan staat het de cliënt vrij om een aanvraag in te dienen. Op een aanvraag beslist het college binnen twee weken. Mocht de termijn voor het nemen van een beschikking niet worden gehaald, dan kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bericht verstuurd worden van de vertraging. Hierbij wordt aangegeven wanneer verwacht wordt te beschikken.

Artikel 2.5.2 Aanvullende algemene criteria voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening

De aanvrager voldoet aan de wettelijke criteria en aan artikel 8 van de Verordening.

Een maatwerkvoorziening wordt geboden in aanvulling op eigen kracht, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers en de inzet van algemene voorzieningen. Bij de afweging wordt gebruik gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix. Dit kan in de toekomst ook een andere voor het onderzoek relevante methodiek zijn, bijvoorbeeld ICF-classificatie. De Wmo-consulenten wegen allereerst op basis van de algemene criteria (zie ook 2.4) af of een ondersteuning via een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Om tot de juiste beoordeling te komen, kunnen zij daarnaast in de afwegingen voor specifieke ondersteuningsvormen aanvullende criteria hanteren. Deze zijn beschikbaar in de bijlagen.

Daarnaast maken medewerkers gebruik van expertise van professionals en winnen ze indien noodzakelijk (medisch) advies in voor de beoordeling van de maatwerking voorziening.

Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als:

  • a.

    de ondersteuning onder de elementen in artikel 2.3.2 tot en met 2.3.7 valt;

  • b.

    de ondersteuning buiten het element 2.3.8 valt;

  • c.

    de aanvrager geen ingezetene is in de gemeente Oostzaan;

  • d.

    de aanvrager de noodzakelijke gegevens niet verstrekt;

  • e.

    de aanvrager zich niet legitimeert.

Zie voor sub a en b de invulling zoals beschreven in 2.3.

c. IngezeteneDe Wmo 2015 spreekt over ingezetene (zonder begripsbepaling). Dat is breder dan hoofdverblijf. Dat kan ook iemand zijn die alleen ingeschreven is zonder zijn hoofdverblijf in die gemeente te hebben. Een ingezetene is iemand die in de basisregistratie personen (BRP, voorheen: GBA) is ingeschreven. Als er twijfel bestaat over de vraag of iemand wel het hele jaar woont op een bepaald adres, dan kan het feitelijk woonadres elders zijn, in een andere gemeente. Als iemand dan een beroep doet op de gemeente waar hij is ingeschreven, kan die gemeente stellen dat het hoofdverblijf elders is en dat de cliënt zich dan daar zou moeten inschrijven. Een persoon kan maar op één adres ingeschreven staan (artikel 2.66, tweede lid, Wet BRP). In het Burgerlijk Wetboek is in de artikelen 1:10, 1:11 en 1:12 het een en ander geregeld rond de woonplaats. Uitgangspunt is iemands 'woonstede', dus de vaste plek waar iemand woont. Als iemand niet op een vaste plek, zijn hoofdverblijf, woont, is het feitelijk verblijf bepalend. In principe moeten mensen zich in de BRP op het adres waar ze hun woonstede annex hoofdverblijf hebben inschrijven. Los van de vraag waar iemand zijn of haar hoofdverblijf heeft, zijn er steeds meer mensen die eigenlijk twee feitelijke hoofdverblijven hebben, bijvoorbeeld oudere mensen die ergens in de Randstad een appartement hebben, waar ze in het winterhalfjaar verblijven, en elders in Nederland (of daarbuiten) een huis hebben waar ze de rest van de tijd verblijven. In het kader van de uitvoering van de Wmo kan er in juridische zin slechts rekening gehouden worden met één hoofdverblijf.

Een algemene of maatwerkvoorziening wordt verstrekt door de gemeente waarin de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Behalve de woning van belanghebbende komen in principe geen andere panden in aanmerking voor aanpassingen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit voor een passende bijdrage aan zelfredzaamheid en participatie noodzakelijk is in een individuele situatie. In dat geval wordt een bezoekbaar niveau als voldoende beoordeeld. Daarmee wordt bedoeld, het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer en het toilet.

d. Noodzakelijke gegevens De aanvrager verstrekt die gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en laat zich (als hierom gevraagd wordt) bevragen en/of onderzoeken. Indien de noodzakelijke gegevens niet worden verstrekt of de aanvrager niet meewerkt aan een onderzoek wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld c.q. afgewezen, omdat het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.

e. LegitimatieOm de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan de gemeente verzoeken dat personen die een aanvraag indienen voor voorzieningen zich legitimeren. Dit is opgenomen in de Wmo 2015. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechterlijke status. De volgende documenten worden door de gemeente in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aangemerkt:

Belanghebbenden met de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    paspoort;

  • b.

    Europese identiteitskaart.

Belanghebbenden zonder de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER. Dit zijn de (nieuwe) documenten die zijn uitgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000, welke op 01 april 2001 in werking is getreden;

  • b.

    verblijfskaart ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

  • c.

    vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).

Een rijbewijs wordt niet als een geldig legitimatiebewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Indien geen geldig legitimatiebewijs wordt overlegd kan het recht op een voorziening niet worden vastgesteld en wordt een aanvraag afgewezen.

Een vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 onder a t/m e van de Vreemdelingenwet 2000, kan in aanmerking komen voor het verlenen van een individuele voorziening. Daarbij gaat het om de volgende vreemdelingen:

  • -

    vreemdelingen met een regulier verblijfsvergunning (I1.2.3.2)

  • -

    vreemdelingen met een verblijfsvergunning op asielgronden;

  • -

    gemeenschapsonderdanen;

  • -

    vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Vreemdelingen die zonder geldige verblijfstitel in Nederland verblijven kunnen in beginsel geen aanspraak maken op maatwerkvoorzieningen. In een aantal situaties zal het college een Wmo-aanvraag van een vreemdeling moeten melden bij de IND.

2.5.3 Advisering

Het college kan advies vragen aan een aangewezen instantie als het van belang is voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Via medisch advies kan worden beoordeeld of de cliënt een beperking heeft in de zelfredzaamheid of participatie. Het hebben van een beperking is de eis voor toegang tot de Wmo. Met medisch advies kan ook beoordeeld worden of er misschien nog (para-)medische behandeling mogelijk is. Grens daarbij is dat de behandeling lichamelijk niet ingrijpend is, zoals het geval is bij psychotherapie, fysiotherapie en cognitieve gedragstherapie.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen. Met andere woorden, wanneer vraagt de gemeente medisch advies:

  • 1.

    Indien de aanvraag om medische redenen wordt afgewezen, wordt altijd de medisch adviseur om advies gevraagd. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd.

  • 2.

    Tevens kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

De gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag worden verstrekt aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens. Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitendplaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Paragraaf 2.6 De beschikking

Artikel 2.6.1 Beschikking

De beschikking wordt opgesteld volgens artikel 10 van de Verordening.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Een PGB draagt bij aan de mogelijkheden van de cliënt om regie te voeren over het eigen leven en kan een oplossing zijn bij ondersteuningsvormen die niet of onvoldoende geleverd worden door aanbieders. Als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening kan de cliënt ervoor kiezen om deze zelf in te kopen met een PGB. Tijdens het onderzoek wordt de cliënt hierover door de Wmo-consulent geïnformeerd.

In het kader van volledigheid staan de regels voor persoonsgebonden budget in: artikel 2.3.6 Wmo tot en met 2.3.10 Wmo 2015, hoofdstuk 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.1 Beoordeling van een aanvraag van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB

Om in aanmerking te komen voor een PGB stelt de Wmo 2015 drie voorwaarden.

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, als:

  • 1.

    Redelijke waardering van belangen: de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten, tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    Gemotiveerd standpunt: de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • 3.

    Kwaliteit waarborg: naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

In het persoonlijk budgetplan verstrekt de cliënt de informatie die voor de Wmo-consulenten nodig zijn om de wettelijke voorwaarden te beoordelen. Leidend bij de beoordeling is de aard en omvang van de ondersteuning en de te behalen resultaten. De resultaten worden meegenomen zoals deze noodzakelijk worden geacht op het moment dat duidelijk is dat de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. De uitkomst van de beoordeling van een aanvraag kan van persoon tot persoon verschillen. In geval van maatwerk is het altijd een individuele weging. Het college is op grond van de wet bevoegd te oordelen over de eerste en derde wettelijke voorwaarde.

1. Redelijke waardering van belangen

Regie kunnen voeren is een belangrijke voorwaarde voor het succesvol inzetten van een PGB. In die gevallen waar de klant dit niet zelf kan heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat de klant een beheerder of vertegenwoordiger aanwijst. Omdat een dergelijke vertegenwoordiger alle verantwoordelijkheden overneemt die verbonden zijn aan een PGB, is opgenomen dat bemiddelingsbureaus het mede door Per Saldo opgestelde keurmerk moeten dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut. Indien iemand uit het netwerk van de klant het budget beheert, zal de budgethouder moeten aantonen dat hij/zij hiervoor bekwaam is. De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn omdat de beheerder ook verantwoordelijk is voor het borgen van de kwaliteit van de zorg, en dus een onafhankelijke positie moet kunnen innemen ten opzichte van de zorgverlener. Zie hiervoor ook de weigeringsgronden.

2. Gemotiveerd standpunt

De tweede voorwaarde gaat over het motiveren van de cliënt waarom hij of zij de maatwerkvoorziening in PGB wenst te ontvangen. De motivering kan bijvoorbeeld gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen ook een rol kunnen spelen. Als de aanvrager zijn keuze heeft beargumenteerd, is deze voorwaarde geen grond voor de Gemeente om een PGB te weigeren.

3. Kwaliteit waarborg

Bij het beoordelen van de derde voorwaarde draait het in essentie om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft. In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit toont de budgethouder aan in het persoonlijk budgetplan door aan te geven waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Om de kwaliteit te waarborgen kan de gemeente periodiek in gesprek gaan met de budgethouder en/of begeleider over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget of (steekproefsgewijs) toezicht houden op de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Ook gedurende en na de beschikkingsperiode kan het college de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning beoordelen. In hoeverre de ondersteuning tot het gewenste resultaat heeft geleid is hierbij leidend. In praktijk kan het zo zijn dat er minder of meer resultaten behaald zijn dan vooraf afgesproken. Van belang hierbij is dat de cliënt, eventueel de zorgaanbieder en de Wmo-consulenten hierover met elkaar in gesprek gaan om de redenen van deze afwijkingen te bespreken. Dit kan ertoe leiden dat, indien noodzakelijk, de beoogde resultaten worden bijgesteld. Als voor de eerste keer een PGB wordt aangevraagd voor een maatwerkvoorziening dan wordt deze maximaal voor één jaar toegekend. Bij een verlenging of een aanvullende PGB-beschikking, kan door het college het PGB in uitzonderlijke gevallen voor maximaal vijf jaar worden toegekend. De tarieven worden wel jaarlijks vastgesteld. Deze bevoegdheid is gecreëerd om onnodige bureaucratische processen te vermijden in gevallen zoals in stabiele situaties van cliënten, waarbij de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd is en het niet afgeven van een dergelijke beschikking tot onnodig bureaucratische processen leidt.

Artikel 3.2 Aanvraag PGB voor inzet van persoon via sociaal netwerk

 

De aanvraag voor een PGB om diensten te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voldoet aan de criteria van het format. Om de kwaliteit te kunnen wegen bij de inzet van het PGB via een persoon uit het sociaal netwerk, weegt het college of dit tot gelijkwaardig of beter resultaat leidt in vergelijking met de inzet van een professional.

Gelet op de definitie dat onder het sociaal netwerk naast personen uit de huiselijke kring ook personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt wordt verstaan heeft de regering aangegeven dat mantelzorgers onder het sociale netwerk kunnen vallen. Om te voorkomen dat het verstrekken van PGB aan het sociaal netwerk een aanzuigende werking veroorzaakt is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie toelichting op artikel 5, lid 1 onder c) overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

 

Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maken we gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ. Hieruit vloeit voort dat familieleden in de eerste en tweede graad voor minimaal de eerste acht uren per week geen betaling uit het PGB ontvangen. Eerstegraads en tweedegraads familieleden zijn: ouders, zussen, broers, opa’s en oma’s en diens samenwonende of aangetrouwde partners. Er wordt gekeken of de ondersteuning vanuit het sociale netwerk buiten datgene valt dat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden. De ondersteuning mag niet te kwalificeren zijn als professioneel. Daarnaast is de beoordeling van de motivering van de cliënt dat de inzet van het sociaal netwerk tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional (zie ook toelichting artikel 2) van cruciaal belang bij het toekennen van een PGB voor de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Als ondersteuning wordt geleverd door een familielid in de eerste graad, dan wordt het tarief voor personen uit het sociaal netwerk gehanteerd. Dit is ook het geval als dit familielid een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Dit familielid wordt dus niet aangemerkt als beroepskracht.

 Artikel 3.3 Weigeringsgronden PGB

In artikel 3.5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn weigeringsgronden van aanvraag voor PGB opgenomen.

In sub b is als weigeringsgrond opgenomen dat het PGB aangevraagd wordt in de vorm van een maatwerkvoorziening die het college in collectieve vorm aanbiedt. Hierbij kan worden gedacht aan aanvullend collectief vervoer of maatschappelijke opvang.

Sub c stelt dat de ondersteuning die de cliënt met het PGB wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat. Dit sluit aan bij de derde wettelijke voorwaarde waarin wordt gesteld dat de met PGB in te kopen maatwerkvoorziening doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Sub d houdt verband met de eerste wettelijke voorwaarde waarbij de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. In het geval dat de cliënt dit niet zelf kan heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat de cliënt een beheerder of vertegenwoordiger aanwijst. Omdat een dergelijke vertegenwoordiger alle verantwoordelijkheden overneemt die verbonden zijn aan een PGB, is opgenomen dat bemiddelingsbureaus het mede door Per Saldo opgestelde keurmerk moeten dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut. Indien iemand uit het netwerk van de klant het budget beheert, zal de budgethouder moeten aantonen dat hij/zij hiervoor bekwaam is. De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn omdat de beheerder ook verantwoordelijk is voor het borgen van de kwaliteit van de zorg. Om deze reden is het van belang dat de beheerder een onafhankelijke positie inneemt ten opzichte van de zorgverlener.

 

Indien er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet is een PGB niet denkbaar gezien de noodzakelijke tijd om de aanvraagprocedure zorgvuldig te doorlopen.

In sub f is opgenomen dat een PGB kan worden geweigerd indien het PGB bestemd is voor besteding in het buitenland. Dit is om oneigenlijk gebruik van het PGB te voorkomen. Omdat in uitzonderlijke gevallen het noodzakelijk kan zijn de toegekende ondersteuning individuele begeleiding, die met het PGB wordt ingekocht, in te zetten tijdens een vakantie kan het college op grond van lid i hier expliciet toestemming voor geven. Dit vergt maatwerk en wordt per individueel geval beoordeeld. Voorwaarde is dat de geïndiceerde ondersteuning noodzakelijk is om tijdens de vakantie te kunnen functioneren. Denk hierbij aan ondersteuning bij het maken vaneen transfer van de rolstoel naar het bed in het vakantieverblijf. Het PGB mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie. Een PGB dat naar zijn aard bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van betrokkene kan niet tijdens een vakantie worden ingezet. Bijvoorbeeld het PGB voor ondersteuning in het huishouden richt zich specifiek op het voeren van een huishouden in de gemeente.

 

In sub g is vastgelegd dat de ondersteuning die door één en dezelfde persoon geleverd wordt niet meer bedraagt dan 48 uur per week. Het borgen van de kwaliteit van de ondersteuning is de reden dat een hulpverlener (professioneel en informeel) die via een PGB ingehuurd wordt nooit meer dan 48 uur ondersteuning per week mag leveren. Ondersteuners die structureel meer uren beschikbaar moeten zijn raken overbelast. Dat geldt ook voor informele ondersteuners. Daarmee komt de kwaliteit en de veiligheid van de ondersteuning in het geding maar ook de gezondheid van de ondersteuner. Bij de beoordeling van de vraag of de hulpverlener structureel meer dan 48 uur per week beschikbaar moet zijn, wordt ook betrokken de ondersteuning die deze hulpverlener aan andere personen moet leveren. Bijvoorbeeld een familielid dat aan meerdere gezinsleden via een PGB ondersteuning biedt en daardoor meer dan 48 uur beschikbaar moet zijn.

 

Tot slot is lid h opgenomen om het PGB gebruik voor andere kosten dan het leveren van de ondersteuning niet mogelijk te maken. Onder andere kosten wordt ook verstaan reiskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een PGB. Het PGB-budget moet volledig ten goede komen aan de ondersteuning zelf en niet mag wegvloeien naar bemiddelingskosten en administratiekosten. Dit beperkt de mogelijkheid om via de kwetsbare PGB-houder een deel van het budget weg te sluizen.

Artikel 3.4 De hoogte van een PGB

In artikel 3.6 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld. De tarieven kunnen jaarlijks worden bijgesteld.

 Voor het vaststellen van de hoogte van een PGB wordt onderscheid gemaakt tussen materiële verstrekkingen en diensten. Beide tarieven zijn gebaseerd op een percentage van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura. Onder materiële verstrekkingen vallen woning- en vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen. De Gemeente heeft de Wmo-dienstverlening ingekocht via resultaatsarrangementen. Dit betekent dat binnen het arrangementstarief alle kosten zijn meegenomen om tot het afgesproken resultaat te komen.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 4.1 Eigen bijdragen

De rijksoverheid stelt jaarlijks in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 de grenzen vast voor de maximaal op te leggen eigen bijdrage voor de betreffende cliënt. Het huidige beleid wordt voortgezet, waarbij de eigen bijdrage wordt bepaald volgens deze landelijk geldende regels. Deze zijn inkomensafhankelijk. We kunnen als gemeente geen eigen bijdrage plafond opleggen.

Als er sprake is van een eigen bijdrage dan moeten de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK die deze eigen bijdragen int. Gaat het om een persoonsgebonden budget dan kan, indien er geen overwegende bezwaren bestaan, het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien van toepassing.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit en betrekken inwoners

Artikel 5.1 (Tussentijdse) evaluatiegesprekken

Om de kwaliteit te waarborgen kan het college periodiek in gesprek gaan met de cliënt en aanbieder

over de behaalde resultaten met de maatwerkvoorziening. Hierbij wordt gekeken naar de effectiviteit van de dienstverlening (worden de resultaten behaald?) en de ervaring van de cliënt. Het te behalen resultaat en de afspraken worden in het ondersteuningsplan vastgelegd. We willen er naar toe dat het plan een 'dynamisch' document is. Er kunnen tussentijdse evaluatiegesprekken plaats vinden tussen de cliënt en de Wmo-consulent. Het kan zijn dat de ondersteuning niet volgens het ondersteuningsplan verloopt. Hierover gaat de Wmo-consulent met de aanbieder in gesprek. Hiervoor kunnen goede redenen zijn. Als het nodig is kan er worden bijgestuurd en het plan worden geactualiseerd. Met bijsturing wordt onder andere bedoeld zorginhoudelijk bij te sturen (bijvoorbeeld aanpassing van de resultaten) bedoeld. Signalen kunnen ook worden meegenomen in het kader van contractmanagement om daarmee de kwaliteit van de ondersteuning voor onze cliënten te verbeteren.

Artikel 5.2 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Het compliment in gemeente Oostzaan is een financiële tegemoetkoming. Om als mantelzorger voor het compliment in aanmerking te komen, zijn in het Besluit maatschappelijke ondersteuning criteria gesteld om als mantelzorger te worden aangemerkt.

Hoofdstuk 6: Beleidsregels ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Paragraaf 6.1 Afweging

Het college biedt conform artikel 5 van de Verordening ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden als er voor het structureel verzorgen van het huishouden geen of niet in voldoende mate eigen mogelijkheden, gebruikelijke zorg, mantelzorg en/ of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.

Artikel 6.1.1 Eigen mogelijkheden

Het eerste beoordelingspunt van het college als iemand een hulpvraag stelt is of er onderdelen zijn die iemand zelf kan (blijven) doen. Een andere vorm van benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke zorgverlening. Dit betekent dat van de cliënt verwacht mag worden dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke activiteiten.

Ook financiële mogelijkheden vallen onder de eigen mogelijkheden van de cliënt. Mensen kunnen ondanks hun inkomen altijd aanspraak maken op ondersteuning. Was men echter gewend om zelf een schoonmaakhulp in te huren, dan is er geen reden om dit te veranderen als men beperkingen krijgt. Wel moet worden afgewogen of deze hulp na het ontstaan van de beperkingen nog toereikend is. Voor de inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals bijvoorbeeld het gebruik van de diensten van glazenwassers voor het zemen van de ramen buiten kan hiernaar worden verwezen.

Artikel 6.1.2 Gebruikelijke zorg

Wat iemand niet zelf kan doen zal overgenomen moeten worden. Dat kan allereerst door huisgenoten. We spreken dan over gebruikelijke hulp, het tweede beoordelingspunt. Alle huisgenoten van 18 jaar en ouder worden verondersteld de taken van zwaar en licht huishoudelijk werk over te kunnen nemen. Als er een medische reden is waardoor zij het niet kunnen wordt daarmee rekening gehouden. Als een huisgenoot langdurig afwezig is (dat is niet gedurende de week, want het gaat hier om uitstelbare taken) kan dit, indien nodig, leiden tot een maatwerkvoorziening. Van in huis wonende kinderen onder de 18 jaar wordt verwacht dat zij naar vermogen een bijdrage te leveren. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd en de ontwikkeling van de kinderen. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij bijdragen aan taken in het huishouden. Zijn er oudere kinderen, dan wordt bekeken welke taken zij in het huishouden kunnen uitvoeren. Dit zijn  taken waarvan de meeste ouders het normaal vinden dat kinderen een bijdrage leveren: de eigen kamer opruimen, het helpen dekken van de tafel en opruimen en dergelijke. Het is aan de consulent om maatwerk te leveren en te beoordelen in hoeverre de gebruikelijke zorg in het specifieke geval van de hulpvrager geleverd kan worden.

Artikel 6.1.3 Mantelzorg

Het derde beoordelingspunt is de mantelzorg. Het college onderzoekt en beoordeelt of er familie, uitwonende kinderen, of kleinkinderen ouder dan 18 jaar, beschikbaar zijn die in staat zijn het zware of lichte huishoudelijke werk over te nemen. Er is geen sprake van afdwingbaarheid, maar gezien de achtergrond van de Wmo 2015 wordt dit punt wel serieus betrokken. Dat betekent dat als er mantelzorg aanwezig is die het zou kunnen doen, dat een aanleiding zou kunnen zijn een maatwerkvoorziening te weigeren. Hierbij spelen argumenten van redelijkheid een rol: in de nabijheid wonen, tijd beschikbaar hebben enz.

Artikel 6.1.4 Inzet sociale netwerk

Het vierde beoordelingspunt is het sociale netwerk. Het is niet uitgesloten dat activiteiten als zwaar- en licht huishoudelijk werk verricht kunnen worden door bekenden. Het college zal dit moeten onderzoeken en beoordelen.

Artikel 6.1.5 Voorliggende voorzieningen

Daarna worden de (wettelijk) voorliggende voorzieningen beoordeeld. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor maatwerkvoorzieningen voorzieningen.

Dit kunnen voorliggende wettelijke regelingen zijn zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Als ondersteuning vanuit andere wet- en regelgeving mogelijk is zal er geen maatwerkvoorziening worden verstrekt vanuit de Wmo.

Het kan ook gaan om algemene voorzieningen zoals de maaltijdbezorging, de klussendienst of collectieve voorzieningen zoals het aanvullend openbaar vervoer.

Indien na onderzoek op al deze punten blijkt dat er nog een deel van het probleem niet is opgelost, dan kijkt het college voor het resterende deel naar een maatwerkvoorziening.

Paragraaf 6.2 Ondersteuning en regie

Artikel 6.2.1 Relevante leefdomeinen voor maatwerkvoorziening ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Binnen 3 leefdomeinen van de zelfredzaamheidsmatrix komt ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden in beeld maatwerkvoorziening, als de score op de zelfredzaamheid 1,2 of 3 bedraagt:

  • ·

    Beperkingen in Activiteiten dagelijks leven. Dit betreft mensen die door ziekte, handicap of ouderdom niet (meer) in staat zijn om hun huishouden (gedeeltelijk of helemaal) zelf te doen en niet in staat zijn het op een andere manier te regelen door bijvoorbeeld zelf een hulp in te huren of iemand uit hun omgeving in te zetten.

  • ·

    Beperkingen in Geestelijke gezondheid. Dit betreft mensen die vanwege geestelijke problematiek of beperkte verstandelijke vermogens niet in staat zijn hun huishouden te doen en/ of te organiseren en waarbij de kans op verwaarlozing aanwezig is of waar al verwaarlozing bestaat. Als mensen geen andere oplossing via hun eigen omgeving of algemene voorzieningen hebben, dan komt een maatwerkvoorziening in beeld.

  • ·

    Beperkingen ten gevolge van verslaving. Hier kan verwaarlozing of negeren van noodzakelijke huishoudelijke taken een rol spelen. Ontregeling van het huishouden is aan de orde of dreigt. Mensen hebben hulp bij huishoudelijke taken en begeleiding nodig bij het doen van de taken.

Artikel 6.2.2 Mogelijke resultaten voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Resultaten voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden kunnen zijn:

  • a.

    Een schoon en leefbaar huis – het gaat hierbij om het schoonhouden van de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn:

    • o

      Een woonkamer

    • o

      De als slaapkamer gebruikte slaapkamers

    • o

      De keuken en de sanitaire ruimten

    • o

      Een balkon of inwendige berging, alleen als die daadwerkelijk worden gebruikt

    • o

      Verkeersruimten zoals gang en trap

  • b.

    Schone en doelmatige kleding

  • c.

    Organisatie, advies en/ of instructie van het huishouden:

    • o

      Plannen en organiseren van huishoudelijke activiteiten

    • o

      Helpen met verkrijgen van structuur

    • o

      Instructie bij huishoudelijke taken

  • d.

    Begeleiden bij het laten doen van het huishouden

  • o

    Instructie geven hoe de activiteiten te doen

  • o

    Instructie bij omgaan met hulpmiddelen

  • o

    Voordoen, aanleren van activiteiten

  • e.

    Het verzorgen van de broodmaaltijd

Artikel 6.2.3 De beschikbare profielen binnen ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Er zijn 7 profielen onderscheiden. Aan elk profiel hangt een geldbedrag per 4 weken en globaal de activiteiten. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek wordt een van de profielen gekozen. De aanbieder maakt vervolgens met de cliënt de afspraken over de exacte invulling in de periode van 4 weken.

Profiel 1

Dit is de laagste inzet. Dit profiel kan gebruikt worden voor

-1 persoonshuishouden of meerpersoonshuishouden waar het zware werk, deels lichte schoonmaakwerk gedaan hoeft te worden of

-huishouden waar de cliënt meehelpt of een deel op een andere manier organiseert.

Profiel 2

Dit profiel gaat uit van een situatie waar het eerste profiel niet voldoet. Het blijft gaan om huishoudens waar de klant zelf de regie kan voeren en weet wat er in het huishouden gedaan moet worden en dat zelf met de aanbieder kan afspreken. Bijvoorbeeld:

-meerpersoonshuishouden waar zwaar en licht huishoudelijk werk overgenomen moet worden

-eenpersoonshuishouden waar iemand ten gevolge van een handicap geen taken zelf meer kan doen

Profiel 3

Naast een schoon huis kan dit profiel worden ingezet voor ondersteuning bij de organisatie van het huishouden. Dit profiel past bij mensen die zelf minder regie hebben en op onderdelen hulp nodig hebben. Ook hulp aan gezinnen met kinderen kan hierbij horen. Bij dit profiel wordt ervan uitgegaan dat mensen ook taken zelf doen of op een andere manier regelen. Zo kan een gezond persoon die niet gewend is om het huishouden te doen, en dit aangeleerd moet krijgen, tijdelijk onder dit profiel vallen.

Profiel 4

Dit profiel heeft hetzelfde doel als profiel 3 maar vraagt om meer inzet om de resultaten te halen. Ook is dit profiel bruikbaar bij mensen die zelf het huishouden niet meer kunnen organiseren en die rol door de hulp overgenomen moet worden, zoals mensen met dementie of mensen met een verstandelijke beperking.

Profiel 5

Dit profiel heeft naast een schoon huis en het organiseren van het huishouden ook te maken met ontregeling, grip kwijt op het huishouden. Ook kan dit profiel worden ingezet als huishoudelijke taken aangeleerd kunnen worden. Er wordt hierbij uitgegaan dat mensen, onder begeleiding, taken zelf kunnen uitvoeren.

Profiel 6

Tijdelijk intensieve hulp: dit profiel kan worden ingezet als tijdelijk een grote hulpvraag speelt vooral als het huishouden met jonge kinderen overgenomen moet worden. Dit is altijd een tijdelijke situatie, totdat de aanvragen eigen mogelijkheden of structurele oplossingen heeft gevonden. Denk hier bijvoorbeeld aan maximaal 6 tot 8 weken.

Profiel 7

Broodmaaltijd

Er zijn globaal 2 groepen te onderscheiden waar het nodig is de broodmaaltijd te regelen. Dit zijn:

-De mensen met persoonlijke verzorging zonder medische indicatie voor maaltijdverzorging. De persoonlijke verzorging is dan ingezet voor andere handelingen zoals douchen of medicijnen geven.

-De mensen met alleen huishoudelijke hulp, die al dan niet tijdelijk, hun maaltijd niet kunnen bereiden.

Voor het verzorgen van de broodmaaltijd is er vaak sprake van een tijdelijke situatie; mensen zijn tijdelijk beperkt t.g.v. een operatie. Ook kan het zijn dat iemand langdurig is beperkt en dan zal er al snel sprake zijn van een medische indicatie via de zorgverzekeringswet. Tot die indicatie is gesteld is een oplossing via profiel 7 mogelijk.

Artikel 6.2.4 De weging van de profielen

De consulent weegt het volgende mee om het profiel te bepalen:

  • o

    de samenstelling van het huishouden: gaat het om één persoon of meer personen? Zijn er nog meer gezinsleden die verzorgd moeten worden of die juist kunnen meehelpen? Is er sprake van gebruikelijke zorg?

  • o

    werkzaamheden die gedaan moeten worden en waar ondersteuning bij nodig is: als alleen het zware schoonmaakwerk gedaan hoeft te worden kan een lager profiel ingezet worden dan als er ook lichte taken gedaan moeten worden. Als er weinig kamers gebruikt worden kan er een lager profiel worden ingezet dan als er meerdere kamers worden gebruikt.

  • o

    het type hulp (alleen schoonmaken, helpen met organiseren, omgaan met complex gedrag),

  • o

    mogelijkheden om tot andere oplossingen te komen (als er mogelijkheden zijn om tot een andere oplossing te komen kan iemand lager worden ingeschaald)

Het te behalen resultaat met het bijbehorende profiel wordt in het ondersteuningsplan opgenomen.

De aanbieder bespreekt het te behalen resultaat met de klant en spreekt af wat de hulp doet en wat de klant zelf doet. De aanbieder kan ervoor kiezen om eens per 2 weken bij de cliënt langs te komen. Dit kan alleen met instemming van de cliënt.

Paragraaf 6.3 Basisnorm schoon huis

Artikel 6.3.1 De basisnorm van een schoon huis

Uitgangspunt bij resultaatfinanciering in het arrangement ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden, is ‘een schoon en leefbaar huis’. Het gaat om de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Deze ruimten dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Dit wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks of meer wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van ‘schoon’ te realiseren. De taken en frequenties bij het begrip schoon en leefbaar huis moeten per geval duidelijk worden omschreven. Hierdoor is het duidelijk wat er verwacht wordt in dit arrangement.

Normering schoon huis

Taken

Omschrijving

Frequentie

Lichte huishoudelijke taken

Stof afnemen, ragen (hoog en/of laag)

wekelijks

Kamers opruimen

wekelijks

Zwaar huishoudelijke taken

Schrobben/dweilen/soppen (toilet, badkamer, keuken)

wekelijks

Bedden verschonen

1 maal per 2 weken

Opruimen huishoudelijk afval

wekelijks

Stofzuigen

wekelijks

Ramen lappen (aan binnenzijde)

1 maal per kwartaal

Wasverzorging

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

wekelijks

Vouwen en opbergen

wekelijks

Ophangen/afhalen wasgoed

wekelijks

De frequentie geeft aan hoe vaak een de ruimten voor dagelijks gebruik schoongemaakt moeten worden. De frequentie geeft aan wat als een algemeen aanvaard basisniveau wordt beschouwd.

De frequentie om de bovenstaande taken uit te voeren is afgeleid van het CIZ protocol Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden. Bij het opstellen van de profielen is uitgegaan van deze basisnorm van wat onder een schoon huis wordt verstaan.

Paragraaf 6.4 Eigen bijdragen 

Artikel 6.4.1 Eigen bijdragen

De eigen bijdrage is gekoppeld aan de kostprijs van de ondersteuning. In de systematiek van de arrangementen is de kostprijs gelijk aan het overeengekomen profielbedrag. Voor de hulp in het huishouden zal daarom als basis voor de berekening van de eigen bijdrage het profielbedrag worden gehanteerd. De cliënt betaalt een inkomenafhankelijke bijdrage die gerelateerd is aan de prijs van het arrangement.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Overgangsrecht, Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oostzaan 2016

  • 2. Deze regeling treedt in werking de dag na publicatie in het gemeenteblad en werkt terug tot 1 mei 2016. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regeling worden de volgende regelingen ingetrokken:

    • a.

      de Beleidsregels resultaatgebied ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden , welke zijn vastgesteld op 5 januari 2016; en,

    • b.

      de Beleidsregels behorende bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Oostzaan, welke zijn vastgesteld op 18 december 2012.

  • 3. Indien de plaatselijke of landelijke regelgeving verandert, blijven deze beleidsregels van kracht, voor zover daar door die plaatselijke of landelijke regelgeving niet in wordt voorzien en voor zover deze regeling niet in strijd is met de letter of bedoeling van regelgeving.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 31 mei 2016.
Het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan,
de secretaris, de burgemeester,
A.van den Assem R. Meerhof