Beleidsregels leerlingenvervoer Oostzaan

Geldend van 01-04-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer Oostzaan

De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. Deze regeling is vastgelegd in een verordening. In de wetgeving wordt gesproken over ‘vervoer dat voor de leerling passend is’. Ook geeft wetgeving aan dat de regeling rekening houdt met de redelijkerwijs te vergen inzet van ouders. Wat passend vervoer en redelijkerwijs te vergen inzet precies is, is wordt niet in de wetgeving omschreven. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau een beoordeling plaats moet vinden, om de juiste vervoersvoorziening voor de leerling te kunnen bepalen. De passende vervoersvoorziening wordt bepaald door de leeftijd, de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden (zoals de verkeerssituatie en de voorzieningen voor openbaar vervoer) op het traject woning-school en vice versa.

De verordening Leerlingenvervoer gaat uit van mogelijkheden van ouder én leerling. Dit houdt in dat wanneer een leerling in staat is om met de fiets of met openbaar vervoer (OV) naar school te reizen, een voorziening voor aangepast vervoer niet aan de orde is. Er wordt dan een OV-vergoeding toegekend. Er wordt eerst gekeken of vervoer per openbaar vervoer of fiets al dan niet met begeleiding mogelijk is. Pas als deze mogelijkheden geen optie zijn, wordt aangepast vervoer ingezet. Aangepast vervoer vindt doorgaans plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren. Wat passend vervoer precies inhoudt beschrijft de wetgeving, jurisprudentie en/of de verordening Leerlingenvervoer niet.

Teneinde een bruikbaar toetsingskader te creëren voor aanvragen leerlingenvervoer heeft het college op 7 februari  2017 de volgende beleidsregels vastgesteld:

Artikel 1 - Bepaling afstand en reistijd (op basis van artikelen 4, 10 lid 2 (12 lid 1 onder a) 13 lid 5, 18 lid 3 en artikel 20 lid 5 van de verordening).

  • 1. In Nederland gaan veel kinderen fietsend naar school. Het college acht een afstand van 6 kilometer voor het primair onderwijs en 15 kilometer voor het voortgezet onderwijs als redelijk wanneer de leerling in staat is, al dan niet onder begeleiding, per fiets te reizen.

  • 2. Om (bij toekenning) de afstand te bepalen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a.

      Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres maakt het college gebruik van de routeplanner op www.ANWB.nl. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie ‘kortste route’, waarna het gemiddelde van zowel de heen- als terugreis wordt vastgesteld. Het door deze routeplanner aantal uitgerekende kilometers is voor het college te allen tijde uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag en voor de bekostiging van leerlingenvervoer. Wegwerkzaamheden en files worden in de berekening van de afstand niet meegenomen.

    • b.

      Als de afstand tussen de woning en (speciaal) basisonderwijs met de optie ‘per fiets’ korter is dan zes kilometer, wordt voor de berekening van de afstand van huis naar school route per fiets aangehouden.

    • c.

      Als de afstand tussen de woning en voortgezet (speciaal) onderwijs met de optie ‘per fiets’ korter is dan vijftien kilometer, wordt voor de berekening van de afstand van huis naar school kortste route per fiets aangehouden.

    • d.

      Als de afstand met de optie ‘snelste route’ met de auto meer is dan 20 kilometer tussen de woning en (speciaal) basis onderwijs dan wel voorgezet (speciaal) onderwijs, wordt voor de berekening de snelste route aangehouden.

    • e.

      Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis de beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292ov.nl en mobiel.9292ov.nl.

      a)Om te kunnen bepalen of de reistijd met aangepast vervoer wordt gehalveerd wanneer de reistijd met openbaar vervoer langer is dan 1,5 uur, wordt de vervoerder geraadpleegd.

Artikel 2 - Handicap (op basis van artikel 12 lid 1 onder d en artikel 19 lid 1 onder d van de verordening).

  • a)

    Het begrip ‘handicap’ is zeer moeilijk in een paar woorden of een paar zinnen uit te leggen. In het kader van het leerlingenvervoer is bepalend of de leerling door een structurele handicap niet in staat is om zelfstandig met openbaar vervoer te reizen. De vraag is dus niet of een leerling gehandicapt is, maar of de handicap hem/haar belemmert om met openbaar vervoer te reizen. De noodzaak voor toekenning van begeleiding bij openbaar vervoer of toekenning van aangepast vervoer moet in alle gevallen aangetoond worden door middel van een (medisch) advies of door goede onderbouwing van de handicap door de ouders waarbij ze aantonen dat hun kind hierdoor niet zelfstandig of met begeleiding zou kunnen reizen. Uit het advies moet blijken dat de leerling door een structurele handicap, stoornis of structurele ziekte niet, of niet zelfstandig in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Structureel betekent in dit geval minimaal 3 maanden. Het college kan bepalen dat het gewenst/noodzakelijk is een medisch advies in te winnen bij een door de gemeente aan te wijzen externe deskundige. Wanneer er sprake is van een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Echter, wanneer de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld - herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen.

  • b)

    Indien dit voor de beoordeling van een aanvraag wenselijk is, kunnen de vervoersmogelijkheden van de leerling op initiatief van de gemeente medisch onderzocht worden door een onafhankelijke deskundige. Dit vervoersadvies wordt meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag leerlingenvervoer. De kosten hiervan zijn voor de gemeente.

Artikel 3 - Redelijkerwijs te vergen inzet ouders / bezwarende gezinsomstandigheden (op basis van artikel 12 lid 1 onder c van de verordening en 19 lid 1 onder c).

Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het naar school brengen van hun kind. Er is in beginsel geen sprake van ernstige benadeling van het gezin wanneer ouders wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen brengen. De grondgedachte hierachter is: (alleenstaande) ouders kunnen hun netwerk of betaalde begeleiding inschakelen of kunnen werk/zorg anders verdelen (zoals zoveel ouders in de moderne tijd) etc. Het feit dat (alleenstaande) ouder(s) bijvoorbeeld werken vormt dus nooit een zelfstandige reden om aangepast vervoer per taxi(busje) toe te kennen. Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen.

In artikel 12 lid 1 onder c van de verordening wordt gesproken over ‘ernstige benadeling van het gezin’ om aangepast vervoer te verstrekken in plaats van bijvoorbeeld openbaar vervoer met begeleiding. Bij een eenoudergezin wordt gekeken naar de mogelijkheden van de ene ouder; bij een gezin met twee ouders naar de mogelijkheden van beide ouders.

Artikel 4 - Contextbepalende beoordeling / voorziening (op basis van artikel 14 van de verordening).

Om te kunnen bepalen welke vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt goed gekeken naar de context van de aanvraag waaronder de gezinssituatie. Er zal in beginsel een afweging worden gemaakt zoals dat in artikel 3 is omschreven. Er kunnen echter andere factoren worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag. Deze zijn:

  • a)

    Eventuele andere hulp / zorgvragen vanuit een ander wettelijk kader (bijvoorbeeld WMO of Jeugdwet). Zo kan worden besloten tot het toekennen van een ander soortig voorziening die meerdere hulp / zorgvragen bij elkaar kunnen oplossen, bijvoorbeeld een drie-wielfiets.

  • b)

    Om de meerdere hulpvragen van een gezin in beeld te brengen, kunnen (openstaande) dossiers bij het Jeugdteam of WMO worden opgevraagd c.q. samenwerking worden gezocht met andere hulpverleners om de tot een passende voorziening te komen. Een combinatie van afwegingen kan tot gevolg hebben dat er een fictieve voorziening wordt toegekend wanneer een voorziening vanuit een ander wettelijk kader een oplossing biedt.

Artikel 5 - Hardheidsclausule (op basis van artikel 24)

De verordening geeft ruimte om ten gunste van ouders af te wijken. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de Verordening is geregeld. Het toepassen van de hardheidsclausule is maatwerk en vraagt om een gemotiveerd besluit. Er zijn echter een aantal specifieke situaties bekend waarin het college algemene bepalingen ten gunste van ouders heeft opgenomen.

5.1 Crisisplaatsing

Het komt voor dat kinderen om verschillende redenen uit huis geplaatst worden en niet meer in de gemeente woont. Dan vervalt de aanspraak op bekostiging door de gemeente. Het college ziet reden om in bepaalde gevallen de ouders toch – zij het beperkt - tegemoet te komen en acht het noodzakelijk om hier beleidsregels voor op te stellen. De volgende uitganspunten zijn leidend:

  • a)

    Onder crisisplaatsing verstaan we in deze beleidsregels een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.

  • b)

    Leerlingen die vanwege een crisissituatie in het ouderlijk huis tijdelijk in de gemeente wonen, kunnen rekenen op tijdelijke steun van de gemeente wanneer de leerling al bekend is het in het leerlingenvervoer. Landelijk is echter gangbaar dat omwille van de rust voor de leerling de oude gemeente een vergoeding zal verstrekken naar de oorspronkelijke school voor de duur van maximaal 6 weken, indien de uithuisplaatsing onverwacht van de één op andere dag geschiedt. Gedurende deze periode wordt veelal duidelijk waar de leerling definitief gaat wonen. De gemeente zal in deze periode met de oude gemeente afspraken over de financiering van het vervoer van ‘hun’ leerling.

  • c)

    De verzorgers van de leerling dienen de periode van 6 weken te benutten, om bij een langduriger verblijf in de gemeente een andere school te zoeken. Als de leerling na het verstrijken van deze termijn in de gemeente blijft wonen, moet er een nieuwe aanvraag worden ingediend. Deze aanvraag wordt dan op dezelfde wijze beoordeeld, als de aanvragen van andere leerlingen uit de gemeente. De eventuele vergoeding zal gebaseerd worden op de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

  • d)

    Indien een leerling uit de gemeente de ouderlijke woning tijdelijk verlaat in verband met een crisissituatie zal de gemeente, voor zover de leerling reeds bekend is het leerlingenvervoer op verzoek van de nieuwe tijdelijke gemeente het vervoer van deze leerling voor de periode van maximaal 6 weken blijven vergoeden naar de oorspronkelijke school.

5.2 Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, in plaats van het woonadres

Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het college vervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Er valt in ieder geval wel onder: geregistreerde buitenschoolse opvang, geregistreerde gastouderopvang, opa of oma, buren. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a)

    De leerling maakt gebruik van aangepast vervoer.

  • b)

    Er dient sprake te zijn van een vast patroon, dat wil zeggen één vast adres alsook op vaste dagen per week.

  • c)

    Een volwassene dient ter plekke aanwezig te zijn om de leerling op te vangen. De chauffeur moet de leerling aan de volwassene kunnen overdragen bij de taxibus. Het college draagt geen verantwoordelijkheid vanaf het moment dat de leerling de taxi(bus) heeft verlaten.

  • d)

    Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids.

  • e)

    Vervoer vanaf het opvangadres naar het thuisadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden.

  • f)

    Indien het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres, dan wel langere reistijd voor de overige leerlingen behoudt het college zich het recht voor het vervoer niet toe te staan.

5.3 (Overgangs)bepaling aangepast vervoer naar zelfstandig reizen

Naarmate kinderen ouder worden, groeit de mogelijkheid om zelfstandig met openbaar vervoer te reizen. Vanaf dat moment vervalt de voorziening. Immers, kinderen die zelfstandig kunnen reizen, kunnen geen aanspraak maken op het leerlingenvervoer. Ouders van wie de kinderen voorheen aangewezen waren op aangepast vervoer, kunnen dan echter voor hoge kosten komen te staan wanneer de geschikte school buiten de gebruikelijke regio is gelegen. Dit kan tot gevolg hebben dat ouders hun kind langer in het aangepast vervoer willen houden. Ook kan meespelen dat ouders nog onzeker zijn of zelfstandig reizen werkelijk lukt. Het stimuleren van hun kind zelfstandig te reizen kan een drempel worden als daardoor de vervoersvoorziening komt te vervallen en terugvallen tot opnieuw aanvragen leidt. Daarom worden de volgende stimulerende of compenserende maatregelen genomen:

Stimuleringsmaatregelen:

  • a)

    Zonder dat het leerlingenvervoer volledig wordt stopgezet kunnen ouders gebruik maken van een proefperiode van 6 maanden om zelfstandig reizen met OV te proberen.

  • b)

    Eventueel kan de GoOV app worden ingezet. De kosten hiervoor zijn voor de gemeente.

  • c)

    Als in de eerste 3 maanden blijkt dat zelfstandig reizen met bovenstaande hulpmiddelen niet mogelijk blijkt, kan worden teruggevallen op het aangepast vervoer. Dit moet duidelijk blijken, bijvoorbeeld uit teruglopende schoolprestaties, telkens te laat aankomen op school, enz.

Compenserende maatregelen:

De dichtstbijzijnde toegankelijke school is verder gelegen dan wat gebruikelijk is in de regio. Demeeste scholen voor voortgezet onderwijs liggen binnen een grens van 15km. Wanneer de school verder dan 15km is gelegen, wordt 50% van de abonnementskosten vergoed.

5.4 Vervoer nieuwkomers / taalklas

Wanneer nieuwkomers met schoolgaande kinderen in de gemeente komen wonen, zijn ouders veelal nog niet bekend met het openbaar vervoer of het gebruik van een fiets. Voorlichting aan en begeleiding van ouders en/of leerlingen is gewenst.

Om ouders in de eerste periode van vestigen in de gemeente te ontlasten, past het college gedurende de eerste drie maanden een kilometergrens van 3 kilometer toe en kan het college aangepast vervoer toekennen.

Gedurende deze drie maanden wordt van ouders verwacht dat zij, voor de periode daarna, de begeleiding in openbaar vervoer, per fiets of auto zelf kunnen regelen en zal:

  • a)

    de voorziening vervallen met in achtneming van de kilometergrens. Wanneer er sprake is van een minimumloon, wordt naar behoefte één tweedehands fiets toegekend van maximaal €150,00;

  • b)

    de voorziening, eveneens met inachtneming van de kilometergrens, wordt omgezet naar openbaar vervoer, waar nodig met begeleiding.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden na publicatie op 1 april 2017 in werking.