Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018

De raad van de gemeente Oostzaan;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen:

de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • arrangement: een arrangement bestaat uit één of meerdere typen van oplossingen die de burger samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ondersteuningsplan: plan dat in samenspraak met de cliënt en/of diens vertegenwoordiger en de eventuele mantelzorger wordt opgesteld met betrekking tot de benodigde zorg en ondersteuning. Het beschrijft de ondersteuning die de cliënt nodig heeft en de invulling van (een gedeeltelijke) maatwerkvoorziening.

  • persoonlijk budgetplan: plan dat de aanvrager voor een maatwerkvoorziening indient ter motivering de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen.

  • persoonlijk plan: plan dat de hulpvrager –al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk opgesteld- kan indienen voorafgaand aan het onderzoek door de gemeente.

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Toegangsproces voorzieningen

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt op verzoek in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in afstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven,

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische- of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Artikel 12a. Algemene regels voor pgb

  • 1.

    De cliënt kan het college verzoeken de maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van een pgb door middel van een door het college ter beschikking gesteld format voor het persoonlijk budgetplan.

  • 2.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte dienstverlening of voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    Een cliënt, aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien deze persoon voldoet aan de daartoe gestelde criteria. Het college stelt deze criteria in nadere regels vast.

Artikel 12b. De hoogte van het pgb

  • 1. De hoogte voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld persoonlijk budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie de goedkoopst adequate beschikbare maatwerkvoorziening in natura, indien van toepassing, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 2. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een materiële verstrekking wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een nieuwe voorziening: op basis van de kostprijs van de voorziening die het college in natura zou verstrekken, rekening houdend met kosten van onderhoud en verzekering;

    • b

      voor een tweedehands voorziening: op basis van de kostprijs van een vergelijkbare nieuwe voorziening die het college in natura zou verstrekken, verminderd met een percentage vanwege afschrijving en rekening houdend met kosten van onderhoud en verzekering.

  • 3. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden, die wordt geleverd door een zorgaanbieder of een instelling, bedraagt maximaal 100% van het tarief van het door het college vastgestelde arrangement.

  • 4. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bedraagt 75% van de kostprijs van de voorziening die het college in natura zou verstrekken, exclusief het bedrag voor ‘wonen’.

  • 5. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk bedraagt voor:

    • a.

      resultaatgebied 1 Sociaal en persoonlijk functioneren: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg;

    • b.

      resultaatgebied 2 Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden geleverd door persoon afkomstig uit het sociaal netwerk van de cliënt, wordt betaald per resultaat van een schoon huis welke is gebaseerd op het maximum tarief per uur uit de CAO VVT FGW15 verhoogd met 20%.

    • c.

      resultaatgebied 3 Financiën: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg;

    • d.

      resultaatgebied 4 Dagbesteding en Vervoer: is niet van toepassing;

    • e.

      resultaatgebied 5 Ondersteuning zelfzorg: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg;

    • f.

      resultaatgebied 7 Kortdurend verblijf: maximaal 75% van het tarief van de voorziening die het college in natura zou verstrekken

    • g.

      resultaatgebied 8 Opplusmogelijkheid: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 13. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.8, vierde lid, van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, is de cliënt voor iedere maatwerkvoorziening, verstrekt in natura of in de vorm van een pgb, een bijdrage in de kosten verschuldigd. Een bijdrage is ook verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, in natura of in de vorm van een pgb, die is verstrekt voor een woningaanpassing ten behoeve van een minderjarige.

  • 2. De cliënt is een bijdrage verschuldigd zolang hij gebruik maakt van de in natura verstrekte maatwerkvoorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 3. De bijdrage die de cliënt verschuldigd is, is gelijk aan, echter in geen geval hoger dan, de kostprijs van de betreffende maatwerkvoorziening, waarbij voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s die in arrangementen worden geleverd geldt dat wordt gerekend met een (afgeleide) kostprijs per resultaatsgebied.

  • 4. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld conform het bepaalde in Hoofdstuk 3, paragraaf 2 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met in achtneming van het bepaalde in lid 5.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.8 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt bij de berekening van het inkomensafhankelijke deel van de bijdrage gerekend met 12%.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening voor een woon- en vervoersvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de voorziening in natura, rekening houdend met de technische levensduur van de voorziening. Daarbij geldt dat:

    • a.

      voor een voorziening bestaande uit een individuele vervoersvoorziening of een losse woonvoorziening, bestaat de kostprijs uit de gemiddelde aanschafprijs voor een nieuwe voorziening en een depotverstrekking, vermeerderd met de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening voor een periode van 7 jaar.

    • b.

      voor een voorziening bestaande uit het verstrekken van een zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, een bijdrage verschuldigd is gedurende de vastgestelde afschrijvingstermijn.

  • 7. De hoogte van een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een pgb voor beschermd wonen wordt vastgesteld conform Hoofdstuk 3, paragraaf 3 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst:

    • a.

      stelt het college een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      stelt het college een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a. of

    • c.

      laat het college de prijs over aan de inschrijvende partij, waarbij de aanbieder zijn inschrijving moet onderbouwen en het college toetst of de prijs is gebaseerd op hetgeen is gesteld in het tweede en derde lid.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van de Adviesraad Sociaal Domein bij het beleid

  • 1. Het college stelt een Adviesraad Sociaal Domein aan om het college en de raad te adviseren over het te voeren Wmo-beleid.

  • 2. Het college stelt de Adviesraad Sociaal Domein in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 20. Evaluatie

  • 1. Het college laat jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek uitvoeren.

  • 2. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn. Het college kan met het oog op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid nadere regels stellen ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule.

Artikel 22. Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt behoudt recht op een maatwerkvoorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016, totdat het college een nieuwe beschikking met betrekking tot de maatwerkvoorziening heeft afgegeven die is gebaseerd op deze of een latere verordening.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2018 en waarop nog niet is beslist, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Voor pgb-houders die op 1 januari 2018 een geldende Wmo indicatie hebben voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk geldt een overgangstermijn voor de hoogte van de toe te kennen budgetten tot 1 juli 2018 waarna de pgb-tarieven voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk overeenkomstig de bedragen in de lopende verordening van toepassing worden.

  • 4. De vóór de inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde nadere regels, aanwijzingsbesluiten, beleidsregels en mandaten blijven onverkort van toepassing indien ze door toepassing van deze verordening niet worden gewijzigd.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking na bekendmaking op 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2016.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de Raad der gemeente Oostzaan,

gehouden op 18 december 2017

de griffier,

E.H.M. Ouwehand-Brussel;

de voorzitter,

R. Meerhof

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018

Algemeen

Met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) is de gemeente Oostzaan sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor:

  • 1.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

  • 2.

    mensen met psychische of psychosociale problemen en of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten. Hiervoor regelt de gemeente beschermd wonen en opvang.

Belangrijke wijzigingen van Wmo naar Wmo 2015

Deze Verordening geeft uitvoering aan de Wmo 2015. De Wmo 2015 heeft de Wmo vervangen. De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van de Wmo zijn:

  • 1.

    het vervallen van de compensatieplicht; en,

  • 2.

    het vervallen van de compensatiedomeinen.

Door het vervallen van de compensatieplicht ligt de nadruk niet meer op het compenseren van een gebrek, maar op het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie. De compensatiedomeinen waarop de gemeenten de burger met een belemmering moet compenseren (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal en medemensen ontmoeten), zijn in de Wmo 2015 niet meer opgenomen. In plaats daarvan is een zorgvuldige, tweezijdige procedure opgenomen en wordt er gesproken over: het bieden van maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang.

De Wmo 2015 legt deze toegangsprocedure in hoofdlijnen vast. Omdat wij als gemeente veel waarde hechten aan de zorgvuldige toegangsprocedure is ervoor gekozen om de belangrijke artikelen hierover die in de wet zijn opgenomen, in de verordening over te nemen. In de nadere regels wordt de toegangsprocedure verder uitgewerkt. Het doel van een zorgvuldige uitvoering van de procedure is dat het tot een juist eindoordeel van het college leidt. Dit leidt er toe dat de cliënt ondersteuning krijgt, waar ondersteuning nodig is.

 De ondersteuning die de gemeente biedt, bestaat uit:

  • 1.

    eigen kracht van de burger, die is staat is om regie over zijn eigen situatie te voeren;

  • 2.

    algemene voorzieningen;

  • 3.

    maatwerkvoorzieningen. Bij een maatwerkvoorziening kan het gaan om ondersteuning in natura of om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget.

In de nadere regels wordt verder uitgelegd wat er onder algemene en maatwerkvoorzieningen valt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen staan de begrippen opgenomen die verder niet in de wet staan uitgewerkt. Hieronder zijn een aantal begrippen uit de verordening nader toegelicht.

  • 1.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: is in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Een voorbeeld is zijn de beugels bij de toilet of een antislipmat in de douche.

  • 2.

    Gesprek: is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggend voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen da hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.

  • 3.

    Ondersteuningsplan beschrijft de ondersteuning die de cliënt nodig heeft en de invulling van (een gedeeltelijke) maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Persoonlijk budgetplan is gericht op de eigen verantwoordelijkheid die de cliënt heeft bij de motivering van zijn hulpvraag en/of de wens om de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te krijgen.

  • 5.

    Persoonlijk plan kan de cliënt vrijwillig inbrengen ten behoeve van het onderzoek in de eerste zeven dagen na de melding.

Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

  • cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • maatschappelijke ondersteuning:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

  • vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die

voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek

van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 2. Melding hulpvraag Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. In de wet is vastgelegd dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

In de Wmo 2015 staat dat:

  • 1.

    het college een melding van een cliënt onderzoekt;

  • 2.

    de cliënt pas nadat er een onderzoek is uitgevoerd een maatwerkvoorziening kan aanvragen;

  • 3.

    tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

In het eerste lid is opgenomen dat de melding ‘door of namens de cliënt’ kan worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het tweede lid is de wettelijk verplichte ontvangstbevestiging verankerd.

In het derde lid is een uitzondering voor spoedeisende gevallen opgenomen. Het college is op grond van de wet verplicht in die gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken. Daarna wordt de uitkomst eventueel aangepast op basis van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college om cliëntondersteuning te organiseren. De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Er is toch voor gekozen om de bepaling in de verordening op te nemen om dat we het belangrijk vinden in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning voor cliënten kosteloos is. De gemeente heeft de opdracht een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren. Bij een cliëntondersteuner kunnen burgers informatie, advies en hulp over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning krijgen. Hieronder valt ook uitgebreide vraagverheldering of kortdurende ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen. In Oostzaan worden deze diensten geleverd door MEE en door het Servicepunt.

In het tweede lid is bepaald dat het college de cliënt informeert over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. Dit is ook de wet opgenomen.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid is bedoeld voor de ambtelijke voorbereiding van het gesprek. Tijdens het gesprek worden in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht. We willen voorkomen dat cliënten belast worden met vragen over gegevens die al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn. In samenspraak met de belanghebbende spreken de wmo-consulenten een datum, tijd en plaats af voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. De cliënt is verplicht zich te identificeren. Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid. 

In het plan kan de cliënt al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk de omstandigheden die door hem wordt gewenst beschrijven. De gemeente is daarmee bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren.

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Voor een zorgvuldig onderzoek is het belangrijk dat er persoonlijk contact is met de cliënt of een vertegenwoordiger. Dat draagt bij een adequaat totaalbeeld van de cliënt en zijn situatie. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. Dit wordt in nadere regels verder ingevuld waarbij ruimte bestaat voor maatwerk.

In artikel 5 wordt het onderzoek beschreven. De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. Het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Dit zijn in de gemeente Oostzaan de Wmo-consulenten. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Als er woningaanpassingen nodig zijn, is een huisbezoek essentieel om de thuissituatie goed te beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie.

Onderdeel c geeft aan dat de burger wordt aangesproken op wat er redelijkerwijze van hemzelf verwacht mag worden (eigen kracht). Het is aan de cliënt of zijn vertegenwoordigers om de gemeente duidelijkheid te bieden over de mogelijkheden van het eigen netwerk. In de nadere regels wordt toegelicht wat er onder gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt verstaan.

In onderdeel d wordt het onderzoek naar de mogelijkheden van de mantelzorg of andere personen uit het sociale netwerk van de cliënt aangegeven. Het werk van mantelzorgers draagt bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van hulpverlening wordt aangeboden. Mantelzorg wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving, De zorgverlening vloeit niet rechtstreeks voort uit de sociale relatie en het overstijgt gebruikelijke zorg. In de Wmo 2015 blijft mantelzorg vrijwillig. Wel hebben we als gemeente vanuit de Wmo 2015 de opdracht gekregen om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Het kan zijn dat met het eigen sociaal netwerk/mantelzorger wordt afgesproken om boven gebruikelijke zorg te leveren. Bij deze afweging wegen we de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee.

In onderdeel e staat het onderzoek naar de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt aangegeven. Door goede inzet van mantelzorgers wordt vaak zwaardere zorg voorkomen.

In onderdeel f wordt de mogelijkheid aangegeven om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie. De wmo-consulenten kijken eerst naar oplossingen in algemene voorzieningen om de onnodige inzet van maatwerkvoorzieningen te voorkomen. In de nadere regeling is opgenomen wat er onder algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten wordt verstaan.

Onderdeel g geeft het onderzoek aan met betrekking tot de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en andere partijen in het maatschappelijk dienstenaanbod te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In de nadere regels is uitgewerkt hoe het college voorliggende voorzieningen meeneemt in het onderzoek.

Samenwerking gemeenten, zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen:

Om een passende maatwerkvoorziening te bieden maken we als het nodig is gebruik van samenwerking gericht op: preventie, integrale zorg en ondersteuning. Dit speelt vooral een rol als er sprake is van samenloop van zorg (vanuit ZvW) en maatschappelijke ondersteuning (vanuit de gemeente). Andere partijen, zoals corporaties kunnen met de invulling van het woningaanbod voorliggende mogelijkheden in huisvesting bieden. Bijvoorbeeld het afgeven van indicatiestellingen voor aangepaste woningen, zodat burgers die een aangepaste huurwoning nodig hebben met voorrang voor een dergelijke woning in aanmerking komen.

In het tweede lid is in het kader van volledigheid opgenomen dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is een hoofdregel van het toegangsproces, maar hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het eerste lid borgt dat altijd een verslag wordt opgemaakt. In de nadere regels wordt er verder in gegaan op het verslag van het onderzoek en een mogelijk ondersteuningsplan.

Artikel 7. Aanvraag

Dit artikel vloeit voort uit de wettelijke verplichting voor de gemeente om de verordening vast te leggen hoe een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen door hem daartoe gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier hoeft niet in behandeling genomen te worden. Binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag wordt de beschikking afgegeven. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Vanzelfsprekend gaat het bij een maatwerkvoorziening om het bieden van maatwerk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. In de verordening en in de nadere regels zijn toepasbare criteria opgenomen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

In het tweede lid onder b is de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang opgenomen. Het karakter van de voorziening is anders. Maatschappelijke opvang als gevolg van dakloosheid kan via de route van opvang en vervolghuisvesting naar volledig herstel leiden, dan wel naar (vormen van) beschermd wonen. Beschermd wonen kent daarnaast een eigen, directe toegang voor mensen die daarvoor in aanmerking komen zonder dat dakloosheid daaraan is vooraf gegaan. Het doel is zelfstandig begeleid zelfstandig of beschermd in de samenleving te participeren.

Maatwerk “plus”

De maatschappelijke opvang en vrouwenopvang heeft een bijzondere plek binnen de algemene voorzieningen en wordt daarom apart toegelicht. De eerste fase van deze opvang heeft meestal het karakter van directe of crisisopvang. Na een paar dagen wordt duidelijk of het een traject zal komen naar herstel of weer zelfstandig functioneren. De eerste fase van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is te typeren als een algemene voorziening maar wel een “plus” variant. Deze algemene voorziening is enerzijds laagdrempelig en regelarm (er wordt geen beschikking afgegeven en er kan snel worden gehandeld) en anderzijds maakt het doorstroom naar een maatwerkvoorziening mogelijk als er langer of specialistische ondersteuning nodig is. Behalve de eerste opvangfase is maatschappelijke opvang en vrouwenopvang dan ook een maatwerkvoorziening.

 Artikel 9. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien als dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, moeten we als gemeente zelfs extern advies vragen. Denk hierbij aan een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van de cliënt of een medisch adviseur. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt. Daardoor is het voor de cliënt en de adviseur duidelijk welk aanvullend onderzoek nog nodig is. De cliënt is verplicht redelijkerwijs mee te werken.

 Artikel 10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Als de cliënt dat wenst kan hij een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget aanvragen.

Hieronder staan een aantal voorbeelden die aansluiten bij lid 2.

Met de te verstrekken maatwerkvoorziening kunnen bij het omschrijven van de leefgebieden de beoogde resultaten concreet worden aangegeven.

We noemen hier twee voorbeelden:

(1) cliënt geeft aan problemen te ondervinden in de dagelijkse verplaatsingen in en om het huis, beoogd resultaat: verbetering van de mobiliteit in en om het huis.

(2) het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een rolstoel’.

Het bepalen van de ‘duur’ voor dienstverlening is in principe maatwerk en is mede afhankelijk van het te bereiken resultaat en de eventuele afspraken daarover met de zorgaanbieder. In de nadere regels wordt opgenomen wat de maximale duur is van de toekenning voor dienstverlening. De duur van de materiële verstrekking wordt gesteld op de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Het vierde lid is bedoeld om de cliënt te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. In de wet is bepaald het CAK de eigen bijdrage regeling uitvoert. Ook als de cliënt het niet eens is met de hoogte en in bezwaar of beroep wil, moet dat bij het CAK.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de plicht in de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling wat al in de tekst van de wet is opgenomen. In het kader van volledigheid is het in de verordening ook opgenomen. Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet). In de wet zijn ook regels voor het verhaal van kosten opgenomen. Daarbij is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte voorzieningen. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt. In het vijfde en zesde lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 12a. Regels voor pgb

Om in aanmerking te komen voor een pgb zijn drie criteria in de wet vastgelegd: (1) de cliënt is naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger én in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; (2) de cliënt kan gemotiveerd aangeven dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst; (3) gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

In de verordening en de nadere regels geven we invulling aan de toetsingscriteria voor de eerste en derde voorwaarde.

Artikel 12b. Hoogte van het pgb

We zijn als gemeente wettelijk verplicht om de volgende onderwerpen over pgb uit werken in de verordening:

  • 1.

    Op welke wijze de hoogte van pgb wordt vastgesteld;

  • 2.

    Welke regels gehanteerd worden ter bestrijding van ten onrechte ontvangen van pgb, misbruik of oneigenlijk gebruik.

Het eerste lid gaat over de vaststelling van de hoogte van het pgb en het tarief. Het tarief is onder andere gebaseerd op een door de cliënt opgesteld persoonlijk budgetplan over de besteding van het pgb. In de nadere regels wordt verder invulling gegeven aan wat er in het persoonlijk budgetplan is opgenomen en over de beoordeling van de aanvraag.

De hoogte van het pgb is afhankelijk van de kwaliteitsstandaarden waar de hulpverlener mee werkt. Er kan onderscheid worden gemaakt voor de inzet van hulpverleners die niet volgens deze standaarden werken (zoals werkstudenten, zzp-ers zonder diploma’s e.d.). Verder kan de hoogte van het pgb afhankelijk zijn van de inzet van een hulpverlener uit een grotere organisatie waar meer overhead is, of een klein bedrijf of zzp-er zonder overhead, of maar een beperkte overhead.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 17 mei 2017 een uitspraak gedaan over verboden delegatie (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2017:1803). De CRvB stelt dat de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb niet kan worden gedelegeerd aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Volgens de CRvB behoort de berekeningswijze van de hoogte van de pgb tarieven tot de essentialia. Op grond van deze uitspraak is artikel 12 aangepast.

Het eerste, tweede en derde lid geven regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Een cliënt, aan wie pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien deze persoon voldoet aan daartoe gestelde criteria. Het college stelt deze criteria in nadere regels vast. In het vierde lid wordt de manier waarop de hoogte wordt bepaald van het pgb geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk geregeld. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Voor lichte of basale vormen van ondersteuning wordt een lager tarief gehanteerd dan voor specialistische vormen van ondersteuning. Ook de opleiding van de persoon die de hulp levert kan een onderscheidend criterium zijn. Daarbij is getracht een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd. De gemeente Oostzaan heeft ingekocht op basis van resultaat en hanteert daarom een pgb tarief per resultaat.

Op grond van het vijfde lid gelden voorwaarden waaronder de ontvanger van een pgb diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Deze persoon hanteert hiervoor een tarief dat niet hoger is dan het op grond van het in eerste lid van artikel 5.2.2 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk (resultaatgebieden 1, 3, 5 en 8) of het maximum tarief per uur uit de CAO VVT FGW15 verhoogd met 20% (resultaatgebied 2). Bovendien mogen er geen tussenpersonen of belangenbehartigers uit het pgb betaald worden.

De zaak “die de aanvrager zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt” (artikel 1) kan in bepaalde gevallen ook een tweedehands voorziening (artikel 1b) betreffen. Als dat zo is, dan worden de kostprijs en afschrijvingstermijn daarop gebaseerd.

Artikel 13. Regels voor bijdrage voor algemene en maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de wettelijke plicht voor de gemeente. Eigen bijdrage betreft een kan-bepaling. De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mogen wij als gemeente zelf bepalen. We kunnen ervoor kiezen dat het kostendekkend mag zijn. We vinden het als gemeente belangrijk om algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in de wet. Om deze reden wordt in de verordening bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Hieronder vallen ook de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. In het eerste lid zijn een aantal kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Dit artikel geldt voor overeenkomsten met aanbieders die vanaf 1 januari 2018 worden aangegaan.

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Als het voor een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd. Hiermee houdt het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening. Zo ontstaat een beter beeld van een reële kostprijs voor de activiteiten die aanbieders uitvoeren. Het uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet, tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Dit waarborgt voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 16. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.

De aanbieder is ten aanzien van de, in de verordening genoemde voorzieningen, verplicht een klachtregeling op te stellen. De achterliggende gedachte is dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over een (vermoedelijk) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan gaat het bijvoorbeeld om de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Denk hierbij aan de deskundigheid van de medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder. Als een cliënt zich benadeeld voelt, is het de bedoeling dat hij hiermee eerst naar de aanbieder gaat. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet. In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is bepaald dat aanbieders verplicht een regeling voor medezeggenschap vaststellen. In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college opgenomen zodat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 18. Betrekken van de Adviesraad Sociaal Domein bij het beleid

In de regeling Adviesraad Sociaal Domein is bepaald dat de Adviesraad Sociaal Domein het college adviseert over het te voeren Wmo-beleid. Vanuit die rol wordt de Adviesraad Sociaal Domein actief gevraagd om te adviseren over het Wmo-beleid, concept verordeningen of nadere regels. Daarnaast heeft de Adviesraad Sociaal Domein een signalerende taak. De vergaderingen van de Adviesraad Sociaal Domein zijn openbaar.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In nadere regels wordt opgenomen wie er als mantelzorger wordt aangemerkt en op welke wijze de jaarlijkse blijk van waardering wordt ingevuld.

Artikel 20 Evaluatie

In de Wmo 2015 staan regels over een wettelijk uit te voeren evaluatie. Het college onderzoekt jaarlijks hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren. De resultaten worden gepubliceerd voor 1 juli. De op grond hiervan verkregen informatie wordt betrokken bij de tweejaarlijkse evaluatie van het door de gemeente gevoerde Wmo-beleid.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Artikel 22. Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het tweede lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de Verordening 2018. Aanvragen die zijn ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze Verordening worden afgehandeld krachtens Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018. Hiervoor geldt dat de datum van ontvangst van de aanvraag door het college bepalend is.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.