Regeling vervallen per 21-02-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 20-02-2024

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020)

De raad van de gemeente Oostzaan;

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2019;

Gelet op de artikelen 1.1.1, 2.1.2, 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.5, 2.3.6 vierde lid, 2.3.8, 2.3.10, 2.6.4, 2.6.5, 2.6.6 eerste lid en 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna te noemen de Wet);

overwegende dat:

  • -

    cliënten een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van cliënten verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    cliënten die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen:

de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • Algemene voorzieningen: zijn zonder voorafgaand onderzoek bij de gebruikers toegankelijk en zijn gericht op maatschappelijke participatie, versterken van zelfredzaamheid of opvang. Een lijst met voorbeelden is opgenomen in de beleidsregels. Het abonnementstarief is hiervoor niet van toepassing;

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • Collectieve woonvoorziening: aanpassingen aan een wooncomplex in de algemene ruimte of hulpmiddelen die aanvragers gemeenschappelijk kunnen gebruiken in een wooninitiatief waar men een zelfstandige bewoning heeft, zijnde geen toegelaten zorginstellingen;

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Oostzaan.

  • Kostprijs: de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening heeft ingekocht, dan wel een afgeleide daarvan;

  • Maatwerkvoorziening: oplossing voor de ondersteuningsbehoefte, afgestemd op de persoonskenmerken en mogelijkheden van inwoners om hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie vorm te geven. De gemeente Oostzaan kent een maatwerkvoorziening via een beschikking toe.

  • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Ondersteuningsplan: plan dat in samenspraak met de cliënt en/of diens vertegenwoordiger en de eventuele mantelzorger wordt opgesteld met betrekking tot de behoefte aan ondersteuning. Het beschrijft de ondersteuning die de cliënt nodig heeft en hoe en in welke vorm de ondersteuning geboden zal gaan worden.

  • Persoonlijk budgetplan: plan dat de aanvrager voor een maatwerkvoorziening indient ter motivering om de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen.

  • Persoonlijk plan: plan dat de hulpvrager – al dan niet tezamen met zijn sociaal netwerk opgesteld - kan indienen voorafgaand aan het onderzoek door de gemeente.

  • Pgb: persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Voorliggende voorziening: algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Deze wordt hierna aangehaald als de Wet;

  • Woningsanering: het vervangen van de zachte vloerbedekking door harde vloerbedekking in woonkamer en slaapkamer. Indien dit noodzakelijk is als gevolg van astma en COPD-klachten is de woningsanering een onderdeel van het plan van aanpak van de longverpleegkundige/ longspecialist.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat cliënten een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en diens mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen conform de geldende regelgeving. De cliënt verstrekt op verzoek in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in afstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na ontvangst van de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt tijdens een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger, waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding, en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met een algemeen gebruikelijke voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening gericht op de behoefte aan verbetering van de zelfredzaamheid, participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de cliënt of diens vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college binnen maximaal tien werkdagen aan de cliënt of diens vertegenwoordiger een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor akkoord of voor gezien en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen tien werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt tekent voor akkoord, start de aanvraagprocedure voor het wel of niet verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt bij het college ingediend via een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 6, lid 5.

  • 2. Een cliënt, of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ook schriftelijk indienen bij het college via een ondertekend aanvraagformulier.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven,

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving door de cliënt met psychische- of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een (financiële) maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, of

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3. Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      Hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • b.

      Het betreft een van de volgende voorzieningen:

      • 1°.

        Kosten voor verhuizing en inrichting, omdat cliënten hiermee financieel ondersteund worden om vanuit een woning die niet voor hen geschikt is, te verhuizen naar een woning waarin men wel kan functioneren.

        • o

          € 2.500 voor alleenstaanden, echtparen en gezinnen met meerderjarige kinderen,

        • o

          € 3.775 voor alleenstaanden of gezinnen met kinderen

        • o

          € 3.775 voor personen die op verzoek van de gemeente een aangepaste woning vrijmaken.

      • 2°.

        Kosten voor sanering woning, omdat inwoners hiermee financieel ondersteund worden om onderdelen in hun woning, waarvan men aantoonbaar gezondheidsklachten ondervindt, te vervangen.

        Een bedrag gebaseerd op de gangbare prijs. Daarbij gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

        • o

          Nieuwer dan 2 jaar: 100% vergoeding

        • o

          2-4 jaar oud: 75% vergoeding

        • o

          4-6 jaar oud: 50% vergoeding

        • o

          6-8 jaar oud: 25% vergoeding

        • o

          Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding

      • 3°.

        Een voorziening waarvoor niet tijdig een passende voorziening in natura beschikbaar is.

      • 4°.

        Kosten voor sportvoorziening en -hulpmiddelen:

        • o

          Sportrolstoel: € 2.877 voor aanschaf en onderhoud gedurende een periode van 3 jaar

        • o

          Elektrische sportrolstoel: € 5.753 voor aanschaf en onderhoud gedurende een periode van 6 jaar

        • o

          Overige sportvoorzieningen en -hulpmiddelen: de daadwerkelijke kosten met een maximum van € 2.877 voor aanschaf en eventueel onderhoud gedurende een periode van 3 jaar.

      • 5°.

        Kosten voor het bezoekbaar maken van een woning: de daadwerkelijke kosten, met een maximum van € 5.000 (eenmalig).

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig onafhankelijk oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt,

    • d.

      en indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11a. (Algemene) regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte dienstverlening of voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Een cliënt, aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien deze persoon voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden, zoals opgenomen in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning;

    • a.

      de cliënt motiveert in het persoonlijk budgetplan waarin de hulp vanuit het sociaal netwerk de gebruikelijke hulp overstijgt, en

    • b.

      de cliënt geeft in het persoonlijk budgetplan aan hoe de hulp uit het sociaal netwerk bijdraagt aan het bereiken van het resultaat.

Artikel 11b. De hoogte van het pgb

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin staat:

      • 1.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en;

      • 2.

        indien van toepassing, welke de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren, van derden te betrekken;

    • c.

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

    • d.

      waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en;

    • e.

      wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • f.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie de goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een materiële verstrekking wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een nieuwe voorziening: op basis van de kostprijs van de voorziening die het college in natura zou verstrekken, rekening houdend met kosten van onderhoud en verzekering;

    • b.

      voor een tweedehands voorziening: op basis van de kostprijs van een vergelijkbare nieuwe voorziening die het college in natura zou verstrekken, verminderd met de technische afschrijving en rekening houdend met kosten van onderhoud en verzekering.

      Leeftijd hulpmiddel

      Restwaarde

      • o

        < 1 jaar

      80%

      • o

        1-2 jaar 

      65%

      • o

        2-3 jaar 

      50%

      • o

        3-4 jaar 

      30%

      • o

        4-7 jaar 

      15%

  • 3. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden, die wordt geleverd door een zorgaanbieder of een instelling, bedraagt maximaal 100% van het tarief van de door het college vastgestelde maatwerkvoorziening.

  • 4. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bedraagt 75% van de kostprijs van de voorziening die het college in natura zou verstrekken, exclusief het bedrag voor ‘wonen’.

  • 5. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk bedraagt voor:

    • a.

      resultaatgebied 1 Sociaal en persoonlijk functioneren: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg;

    • b.

      resultaatgebied 2 Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden wordt betaald per resultaat van een schoon huis welke is gebaseerd op het maximum tarief per uur uit de CAO VVT HV verhoogd met 20%.

    • c.

      resultaatgebied 3 Financiën: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg;

    • d.

      resultaatgebied 7 Kortdurend verblijf: maximaal 75% van het tarief van de voorziening die het college in natura zou verstrekken

    • e.

      resultaatgebied 8 Opplusmogelijkheid: het tarief per uur als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg.

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen (en algemene voorzieningen)

  • 1. De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd zolang gebruik wordt gemaakt van de in natura verstrekte maatwerkvoorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. Het totaal van de eigen bijdragen is nooit hoger dan de kostprijs.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      collectieve woonvoorzieningen en woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

    • b.

      (sport)rolstoelen;

    • c.

      bezoekbaar maken van een woning;

    • d.

      aanvullend openbaar vervoer;

  • 3. De eigen bijdrage, dan wel het totaal van de eigen bijdragen die de cliënt verschuldigd is, is ten hoogste €19,00 per maand voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig Hoofdstuk 3 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is overeengekomen.

  • 4. Aan een cliënt kan een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een algemene voorziening. Het college kan bij nadere regeling bepalen voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde de kosteloze cliëntondersteuning, de cliënt een eigen bijdrage is verschuldigd en wat de hoogte van deze eigen bijdrage is per soort algemene voorziening.

  • 5. Het college kan bij nadere regeling bepalen en legt deze nadere regeling ter zienswijze voor aan de raad:

    • a.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening voor een woon- en vervoersvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de voorziening in natura, rekening houdend met de technische levensduur van de voorziening. Daarbij geldt dat:

    • a.

      voor een individuele vervoersvoorziening of een losse woonvoorziening in bruikleen de kostprijs bestaat uit het gemiddelde van de aanschafprijs voor een nieuwe voorziening en een depotverstrekking. Vermeerderd met de kosten voor onderhoud, keuring, reparatie en WA-verzekering van de voorziening;

    • b.

      voor een voorziening bestaande uit het verstrekken van een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, een eigen bijdrage verschuldigd is totdat de kostprijs is betaald, of met een maximale duur van tien jaar.

  • 7. Aan iemand die gebruik maakt van de maatwerkvoorziening aanvullend openbaar vervoer wordt een ritprijs in rekening gebracht.

  • 8. De hoogte van een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een pgb voor Beschermd Wonen wordt vastgesteld conform hoofdstuk 3, paragraaf 3 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is voor de beoogde ondersteuning;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. In geval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd of de kosten worden verhaald.

  • 6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in toepasselijke sector erkende keurmerken.

    • e.

      Daar waar aanbieder staat, kan ook leverancier of vervoerder worden gelezen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde diensten of voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde;

      of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

    • of

    • c.

      laat het college de prijs over aan de inschrijvende partij, waarbij de aanbieder zijn inschrijving moet onderbouwen en het college toetst of de prijs is gebaseerd op hetgeen is gesteld in het tweede en derde lid.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij de overeenkomst aangaat.

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van de Adviesraad Sociaal Domein bij het beleid

  • 1. Het college stelt de Adviesraad Sociaal Domein aan om het college en de raad te adviseren over het te voeren Wmo-beleid.

  • 2. Het college stelt de Adviesraad Sociaal Domein in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 20. Evaluatie

  • 1. Het college laat jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek uitvoeren.

  • 2. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn. Het college kan met het oog op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid nadere regels stellen ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule.

Artikel 22. Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt behoudt recht op een maatwerkvoorziening die is verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018, totdat het college een nieuwe beschikking met betrekking tot deze maatwerkvoorziening heeft afgegeven die is gebaseerd op deze of een latere verordening.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2020 en waarop nog niet is beslist, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. De vóór de inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde nadere regels, aanwijzingsbesluiten, beleidsregels en mandaten blijven onverkort van toepassing indien ze door toepassing van deze verordening niet worden gewijzigd.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking na bekendmaking op 1 januari 2020 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de Raad der gemeente Oostzaan,

gehouden op 17 december 2019

De griffier

E.H.M. Ouwehand-Brussel

De voorzitter,

R. Meerhof

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020

Algemeen

Met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) is de gemeente Oostzaan sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor:

  • 1.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

  • 2.

    mensen met psychische of psychosociale problemen en of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten. Hiervoor regelt de gemeente beschermd wonen en opvang.

Deze Verordening geeft uitvoering aan de Wmo 2015. De Wmo 2015 heeft de Wmo vervangen. De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van de Wmo zijn:

  • 1.

    het vervallen van de compensatieplicht; en,

  • 2.

    het vervallen van de compensatiedomeinen.

Door het vervallen van de compensatieplicht ligt de nadruk niet meer op het compenseren van een gebrek, maar op het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie. De compensatiedomeinen waarop de gemeenten de burger met een belemmering moet compenseren (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal en medemensen ontmoeten), zijn in de Wmo 2015 niet meer opgenomen. In plaats daarvan is een zorgvuldige, tweezijdige procedure opgenomen en wordt gesproken over: het bieden van maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang.

De Wmo 2015 legt deze toegangsprocedure in hoofdlijnen vast. Omdat wij als gemeente veel waarde hechten aan de zorgvuldige toegangsprocedure is ervoor gekozen om de belangrijke artikelen hierover die in de Wet zijn opgenomen, in de verordening over te nemen. In de nadere regels wordt de toegangsprocedure verder uitgewerkt. Het doel van een zorgvuldige uitvoering van de procedure is dat het tot een juist eindoordeel van het college leidt. Dit leidt ertoe dat de cliënt ondersteuning krijgt, waar ondersteuning nodig is.

De ondersteuning die de gemeente biedt, bestaat uit:

  • 1.

    eigen kracht van de burger, die is staat is om regie over zijn eigen situatie te voeren;

  • 2.

    algemene voorzieningen;

  • 3.

    maatwerkvoorzieningen. Bij een maatwerkvoorziening kan het gaan om ondersteuning in natura of om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget.

In de nadere regels wordt verder uitgelegd wat onder algemene en maatwerkvoorzieningen valt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen staan de begrippen opgenomen die verder niet in de Wet staan uitgewerkt. Hieronder zijn een aantal begrippen uit de verordening nader toegelicht.

  • 1.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: is in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Een voorbeeld is zijn de beugels bij een toilet.

  • 2.

    Gesprek: is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggend voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen da hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.

  • 3.

    Ondersteuningsplan beschrijft de ondersteuning die de cliënt nodig heeft en de invulling van (een gedeeltelijke) maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Persoonlijk budgetplan is gericht op de eigen verantwoordelijkheid die de cliënt heeft bij de motivering van zijn hulpvraag en/of de wens om de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te krijgen.

  • 5.

    Persoonlijk plan kan de cliënt vrijwillig inbrengen ten behoeve van het onderzoek in de eerste zeven dagen na de melding.

Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • Begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

  • Cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • Maatschappelijke ondersteuning:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • Persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • Voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 2. Melding hulpvraag Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. In de Wet is vastgelegd dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

In de Wmo 2015 staat dat:

  • 1.

    het college een melding van een cliënt onderzoekt;

  • 2.

    de cliënt pas nadat een onderzoek is uitgevoerd een maatwerkvoorziening kan aanvragen;

  • 3.

    tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

In het eerste lid is opgenomen dat de melding ‘door of namens de cliënt’ kan worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het tweede lid is de wettelijk verplichte ontvangstbevestiging verankerd.

In het derde lid is een uitzondering voor spoedeisende gevallen opgenomen. Het college is op grond van de Wet verplicht in die gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken. Daarna wordt de uitkomst eventueel aangepast op basis van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college om cliëntondersteuning te organiseren. De Wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Er is toch voor gekozen om de bepaling in de verordening op te nemen om dat we het belangrijk vinden in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning voor cliënten kosteloos is. De gemeente heeft de opdracht een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren. Bij een cliëntondersteuner kunnen burgers informatie, advies en hulp over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning krijgen. Hieronder valt ook uitgebreide vraagverheldering of kortdurende ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen. In Oostzaan worden deze diensten geleverd door MEE.

In het tweede lid is bepaald dat het college de cliënt informeert over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. Dit is ook in de Wet opgenomen.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid is bedoeld voor de ambtelijke voorbereiding van het gesprek. Tijdens het gesprek worden in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart gebracht. We willen voorkomen dat cliënten belast worden met vragen over gegevens die al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn. In samenspraak met de belanghebbende spreken de wmo-consulenten een datum, tijd en plaats af voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. De cliënt is verplicht zich te identificeren. Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.

In het plan kan de cliënt al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk de omstandigheden die door hem worden gewenst beschrijven. De gemeente is daarmee bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren.

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Voor een zorgvuldig onderzoek is het belangrijk dat er persoonlijk contact is met de cliënt of een vertegenwoordiger. Dat draagt bij een adequaat totaalbeeld van de cliënt en zijn situatie. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. Dit wordt in nadere regels verder ingevuld waarbij ruimte bestaat voor maatwerk.

In artikel 5 wordt het onderzoek beschreven. De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de Wet opgenomen. Het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Dit zijn in de gemeente Oostzaan de Wmo-consulenten. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Als er woningaanpassingen nodig zijn, is een huisbezoek essentieel om de thuissituatie goed te beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie.

Onderdeel c geeft aan dat de burger wordt aangesproken op wat er redelijkerwijze van hemzelf verwacht mag worden (eigen kracht). Het is aan de cliënt of zijn vertegenwoordigers om de gemeente duidelijkheid te bieden over de mogelijkheden van het eigen netwerk. In de nadere regels wordt toegelicht wat er onder gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt verstaan.

In onderdeel d wordt het onderzoek naar de mogelijkheden van de mantelzorg of andere personen uit het sociale netwerk van de cliënt aangegeven. Het werk van mantelzorgers draagt bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van hulpverlening wordt aangeboden. Mantelzorg wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving, De zorgverlening vloeit niet rechtstreeks voort uit de sociale relatie en het overstijgt gebruikelijke zorg. In de Wmo 2015 blijft mantelzorg vrijwillig. Wel hebben we als gemeente vanuit de Wmo 2015 de opdracht gekregen om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Het kan zijn dat met het eigen sociaal netwerk/mantelzorger wordt afgesproken om boven gebruikelijke zorg te leveren. Bij deze afweging wegen we de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee.

In onderdeel e staat het onderzoek naar de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt aangegeven. Door goede inzet van mantelzorgers wordt vaak zwaardere zorg voorkomen.

In onderdeel f wordt de mogelijkheid aangegeven om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie. De wmo-consulenten kijken eerst naar oplossingen in algemene voorzieningen om de onnodige inzet van maatwerkvoorzieningen te voorkomen. In de nadere regeling is opgenomen wat er onder algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten wordt verstaan.

Onderdeel g geeft het onderzoek aan met betrekking tot de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en andere partijen in het maatschappelijk dienstenaanbod te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In de nadere regels is uitgewerkt hoe het college voorliggende voorzieningen meeneemt in het onderzoek.

Samenwerking gemeenten, zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen:

Om een passende maatwerkvoorziening te bieden maken we als het nodig is gebruik van samenwerking gericht op: preventie, integrale zorg en ondersteuning. Dit speelt vooral een rol als er sprake is van samenloop van zorg (vanuit ZvW) en maatschappelijke ondersteuning (vanuit de gemeente). Andere partijen, zoals corporaties kunnen met de invulling van het woningaanbod voorliggende mogelijkheden in huisvesting bieden. Bijvoorbeeld het afgeven van indicatiestellingen voor aangepaste woningen, zodat burgers die een aangepaste huurwoning nodig hebben met voorrang voor een dergelijke woning in aanmerking komen.

In het tweede lid is in het kader van volledigheid opgenomen dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is een hoofdregel van het toegangsproces, maar hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het eerste lid borgt dat altijd een verslag wordt opgemaakt. In de nadere regels wordt er verder in gegaan op het verslag van het onderzoek en een mogelijk ondersteuningsplan.

Artikel 7. Aanvraag

Dit artikel vloeit voort uit de wettelijke verplichting voor de gemeente om de verordening vast te leggen hoe een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen door hem daartoe gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier hoeft niet in behandeling genomen te worden. Binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag wordt de beschikking afgegeven. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In de Wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Vanzelfsprekend gaat het bij een maatwerkvoorziening om het bieden van maatwerk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. In de verordening en in de nadere regels zijn toepasbare criteria opgenomen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

In het tweede lid onder b is de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang opgenomen. Het karakter van de voorziening is anders. Dit heeft te maken met verschillende fases. Maatschappelijke opvang als gevolg van dakloosheid kan via de route van opvang en vervolghuisvesting naar volledig herstel leiden, dan wel naar (vormen van) beschermd wonen. Beschermd wonen kent daarnaast een eigen, directe toegang voor mensen die daarvoor in aanmerking komen zonder dat dakloosheid daaraan is voorafgegaan. Het doel is zelfstandig begeleid zelfstandig of beschermd in de samenleving te participeren.

Maatwerk “plus”

De maatschappelijke opvang en vrouwenopvang heeft een bijzondere plek binnen de algemene voorzieningen en wordt daarom apart toegelicht. De eerste fase van deze opvang heeft meestal het karakter van directe of crisisopvang. Na een paar dagen wordt duidelijk of het een traject zal komen naar herstel of weer zelfstandig functioneren. De eerste fase van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is te typeren als een algemene voorziening maar wel een “plus” variant. Deze algemene voorziening is enerzijds laagdrempelig en regelarm (er wordt geen beschikking afgegeven en er kan snel worden gehandeld) en anderzijds maakt het doorstroom naar een maatwerkvoorziening mogelijk als er langer of specialistische ondersteuning nodig is. Behalve de eerste opvangfase is maatschappelijke opvang en vrouwenopvang dan ook een maatwerkvoorziening.

In het derde lid zijn de financiële tegemoetkomingen opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep (hierna CRvB) heeft geconstateerd (12 februari 2018, ECLI:NL: CRVB:2019:395 en 396) dat het mogelijk is een financiële maatwerkvoorziening te verstrekken. Het betreft geen PGB, waarvoor een specifiek regime geldt en waarop de cliënt aanspraak maakt als zijn voorkeur hiernaar uitgaat en de aanvraag aan de vereisten van artikel 2.3.6. van de Wet voldoet. Er is voor gekozen om de inzet van financiële maatwerkvoorzieningen te beperken tot die gevallen waar ze een duidelijke meerwaarde hebben of waar geen alternatief in natura voorhanden is. Het betreft een verstrekkingswijze, naast in natura en als PGB. Wel geldt net als bij andere maatwerkvoorzieningen dat de financiële maatwerkvoorziening ‘een passende bijdrage moet leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven’. Het gaat in dit geval om een forfaitaire, niet noodzakelijk kostendekkende tegemoetkoming. Deze mag echter niet zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de beperkingen. Dan kan deze namelijk niet gelden als maatwerkvoorziening.

Vijfde lid. De maatwerkvoorziening is nadrukkelijk een hekkensluiter. ‘Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissingen had kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast zou zijn gaan wonen.” (Zie ook uitspraak CRvB van 22 augustus 2018 ECLI:NL:CRvB:2018:2603)

Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de parlementair geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘kan-bepaling’ vormgegeven; het college is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.

Artikel 9. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien als dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, moeten we als gemeente zelfs extern advies vragen. Denk hierbij aan een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van de cliënt of een medisch adviseur. Bij de beoordeling van de toegang tot opvang en beschermd wonen kan advisering door derden en/of medisch adviseur nodig zijn. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt. Daardoor is het voor de cliënt en de adviseur duidelijk welk aanvullend onderzoek nog nodig is. De cliënt is verplicht redelijkerwijs mee te werken.

Artikel 10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de Wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Als de cliënt dat wenst kan hij een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget aanvragen.

Hieronder staan een aantal voorbeelden die aansluiten bij lid 2.

Met de te verstrekken maatwerkvoorziening kunnen bij het omschrijven van de leefgebieden de beoogde resultaten concreet worden aangegeven.

We noemen hier twee voorbeelden:

  • (1)

    cliënt geeft aan problemen te ondervinden in de dagelijkse verplaatsingen in en om het huis, beoogd resultaat: verbetering van de mobiliteit in en om het huis.

  • (2)

    het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een rolstoel’.

Het bepalen van de ‘duur’ voor dienstverlening is in principe maatwerk en is mede afhankelijk van het te bereiken resultaat en de eventuele afspraken daarover met de zorgaanbieder. In de nadere regels wordt opgenomen wat de maximale duur is van de toekenning voor dienstverlening. De duur van de materiële verstrekking wordt gesteld op de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Het vierde lid is bedoeld om de cliënt te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. In de Wet is bepaald dat het CAK de eigen bijdrageregeling uitvoert. Ook als de cliënt het niet eens is met de hoogte en in bezwaar of beroep wil, moet dat bij het CAK.

Artikel 11a. Regels voor pgb

Om in aanmerking te komen voor een pgb zijn drie criteria in de Wet vastgelegd: (1) de cliënt is naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger én de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; (2) de cliënt kan gemotiveerd aangeven dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst; (3) gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Artikel 11b. Hoogte van het pgb

We zijn als gemeente wettelijk verplicht om de volgende onderwerpen over pgb uit werken in de verordening:

  • 1.

    Op welke wijze de hoogte van pgb wordt vastgesteld;

  • 2.

    Welke regels gehanteerd worden ter bestrijding van ten onrechte ontvangen van pgb, misbruik of oneigenlijk gebruik. Deze wordt via artikel 13 verder uitgewerkt.

Het eerste lid gaat over de vaststelling van de hoogte van het pgb en het tarief. Het tarief is onder andere gebaseerd op een door de cliënt opgesteld persoonlijk budgetplan over de besteding van het pgb. In de nadere regels wordt verder invulling gegeven aan wat er in het persoonlijk budgetplan is opgenomen en over de beoordeling van de aanvraag.

De hoogte van het pgb is afhankelijk van de kwaliteitsstandaarden waar de hulpverlener mee werkt. Er kan onderscheid worden gemaakt voor de inzet van hulpverleners die niet volgens deze standaarden werken (zoals werkstudenten, zzp-ers zonder diploma’s e.d.). Verder kan de hoogte van het pgb afhankelijk zijn van de inzet van een hulpverlener uit een grotere organisatie waar meer overhead is, of een klein bedrijf of zzp-er zonder overhead, of maar een beperkte overhead.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 17 mei 2017 een uitspraak gedaan over verboden delegatie (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2017:1803). De CRvB stelt dat de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb niet kan worden gedelegeerd aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Volgens de CRvB behoort de berekeningswijze van de hoogte van de pgb tarieven tot de essentialia. Op grond van deze uitspraak is artikel 12 aangepast.

Het eerste, tweede en derde lid geven regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Een cliënt, aan wie pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien deze persoon voldoet aan daartoe gestelde criteria. Het college stelt deze criteria in nadere regels vast. In het vierde lid wordt de manier waarop de hoogte wordt bepaald van het pgb geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk geregeld. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Voor lichte of basale vormen van ondersteuning wordt een lager tarief gehanteerd dan voor specialistische vormen van ondersteuning. Ook de opleiding van de persoon die de hulp levert kan een onderscheidend criterium zijn. Daarbij is getracht een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd. De gemeente heeft ingekocht op basis van resultaat en hanteert daarom een pgb-tarief per resultaat.

Op grond van het vierde lid gelden voorwaarden waaronder de ontvanger van een pgb diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Deze persoon hanteert hiervoor een tarief dat niet hoger is dan het op grond van het in eerste lid van artikel 5.2.2 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk of het maximumtarief per uur uit de CAO VVT HV (resultaatgebied 2). Bovendien mogen geen tussenpersonen of belangenbehartigers uit het pgb betaald worden.

Artikel 12. Regels voor bijdrage voor algemene en maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de wettelijke plicht voor de gemeente. Eigen bijdrage betreft een kan-bepaling. De Wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mogen gemeenten zelf bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen dat het kostendekkend mag zijn. We vinden het als gemeente belangrijk om algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding van oneigenlijk gebruik van de Wet

Deze bepaling betreft een uitwerking van de plicht in de Wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling wat al in de tekst van de Wet is opgenomen. In het kader van volledigheid is het in de verordening ook opgenomen. Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet). In de Wet zijn ook regels voor het verhaal van kosten opgenomen. Daarbij is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte voorzieningen. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt. In het vijfde en zesde lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in de Wet. Om deze reden wordt in de verordening bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Hieronder vallen ook de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. In het eerste lid zijn een aantal kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Dit artikel geldt voor overeenkomsten met aanbieders die vanaf 1 januari 2018 worden aangegaan.

Het college kan de uitvoering van de Wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Als het voor een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd. Hiermee houdt het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening. Zo ontstaat een beter beeld van een reële kostprijs voor de activiteiten die aanbieders uitvoeren. Het uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet, tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Dit waarborgt voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 16. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van de Wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.

De aanbieder is ten aanzien van de, in de verordening genoemde voorzieningen, verplicht een klachtregeling op te stellen. De achterliggende gedachte is dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over een (vermoedelijk) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan gaat het bijvoorbeeld om de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Denk hierbij aan de deskundigheid van de medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder. Als een cliënt zich benadeeld voelt, is het de bedoeling dat hij hiermee eerst naar de aanbieder gaat. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de Wet. In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is bepaald dat aanbieders verplicht een regeling voor medezeggenschap vaststellen. In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college opgenomen zodat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 18. Betrekken van de Adviesraad Sociaal Domein bij het beleid

In de regeling Adviesraad Sociaal Domein is bepaald dat de Adviesraad Sociaal Domein het college adviseert over het te voeren Wmo-beleid. Vanuit die rol wordt de Adviesraad Sociaal Domein actief gevraagd om te adviseren over het Wmo-beleid, concept verordeningen of nadere regels. Daarnaast heeft de Adviesraad Sociaal Domein een signalerende taak. De vergaderingen van de Adviesraad Sociaal Domein zijn openbaar.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de Wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorgdraagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In nadere regels wordt opgenomen wie er als mantelzorger wordt aangemerkt en op welke wijze de jaarlijkse blijk van waardering wordt ingevuld.

Artikel 20. Evaluatie

In de Wmo 2015 staan regels over een wettelijk uit te voeren evaluatie. Het college onderzoekt jaarlijks hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren. De resultaten worden gepubliceerd voor 1 juli. De op grond hiervan verkregen informatie wordt betrokken bij de tweejaarlijkse evaluatie van het door de gemeente gevoerde Wmo-beleid.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Artikel 22. Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het tweede lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de Verordening 2018. Aanvragen die zijn ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze Verordening worden afgehandeld krachtens Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2018. Hiervoor geldt dat de datum van ontvangst van de aanvraag door het college bepalend is.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.