Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2015

De raad van de gemeente Opmeer

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 januari 2015;

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs

gezien het advies van Commissie Samenlevingszaken 18 februari 2015

besluit vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2015

Deel I – Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Hoofdstuk 1 - Algemene Bepalingen

Artikel 1. begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

-aanvraag:

verzoek om het bekostigen van een voorziening

-aanvrager:

het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

-advies Onderwijsraad:

advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs- bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

-lokaal bewegingsonderwijs:

ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs

-minister:

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

-overzicht:

overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs

-permanent gebouw:

ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

-programma:

programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs

school voor basisonderwijs:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

-tijdelijk gebouw:

al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

-verhuur:

gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

-voor blijvend gebruik bestemde voorziening:

voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

-voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

-voorziening:

voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

    2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3°. het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

    4°. verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

    5°. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

    6°. inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    7°. inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    8°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3. Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 en 2 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig bij bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

Artikel 4. Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 2 - Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 5. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen.

  • 2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

      1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 6°, 7° of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bij bij lage II is vastgesteld.

      2°. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

      3°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening.

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager voor 1 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 1 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen vijf dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen vijf dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor1 meieen opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 8. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3. Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden tenminste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. In overeenstemming met het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 10. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 11. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 12. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

  • 2. De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3. Bij het toepassen van artikel 13, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 14 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 13. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 12, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2. Het college beslist binnen 6 wekennadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 4 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 14. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 15. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor 1 septembereen schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4. Het college beslist voor15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 16. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.

Artikel 17. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 16 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 18. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 19. Uitvoeren beslissing

  • 1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 4 weken geldt.

  • 2. Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 20. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

Artikel 21. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basis-onderwijs indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed minder is dan 26 klokuren;

    • b.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basis-onderwijs indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 26 oplevert.

Artikel 22. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 23. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 2 weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte, dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 24. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 25. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 26. Verzoek toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een vergoeding is verschuldigd.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 27. Staat van onderhoud

  • 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

  • 7. De bouwkundige van de gemeente en de bouwkundige van het bevoegd gezag zullen gezamenlijk één keer per twee jaar de schoolgebouwen schouwen op onderhoud. (staat niet in de modelverordening)

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs

Artikel 28. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    De scholen leveren voor 1 juni het gymrooster in bij de gemeente in. Indien meerdere scholen van dezelfde gymzaal gebruik maken, dan stemmen zij hun rooster onderling af.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    De betrokken beleidsambtenaar stelt het rooster voor 1 juli definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de betrokken beleidsambtenaar verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren conform bijlage III B.2.1.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 29. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 30. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling vast.

Artikel 31. Intrekken verordening huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2011

De verordening huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2011wordt ingetrokken.

Artikel 32. Inwerkingtreding verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Opmeer 2015 (VVHO gemeente Opmeer 2015).

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 april 2015

De voorzitter,
Burgemeester G.J.A.M Nijpels
De griffier,
M.de Vree-Bekker

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • A.

    2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

  • a.

    op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar;

  • b.

    dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

  • e.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • f.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.3 Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoeftevoor een school voor basisonderwijs gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    daarnaast:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    er geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein (of een deel daarvan) is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

  • A.

    7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    • 1.

      De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd.

    • 2.

      Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

  • A.

    8 Medegebruik

    • 1.

      De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

  • a.

    gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal vier jaar noodzakelijk is.

    • 2.

      Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 kilometer, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Deze rapportage zal worden opgesteld door een onafhankelijke deskundige.

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

  • a.

    nieuwbouwis aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 180 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

  • d.

    het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en

4° het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

5°. een school voorbasisonderwijs,

binnen een afstand 2 km (conform oude verordening 2011)gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg of

a.een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaarde groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • b.

    voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is.

B.4 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als binnen het vastgestelde aantal klokuren een tekort aan ruimte is voor bewegingsonderwijs.

B.5 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Deze rapportage zal door een onafhankelijke derde worden opgesteld.

B.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II – Prognosecriteria

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging. Afgesproken is dat alleen een prognose moet worden overgelegd indien het college, gehoord de schoolbesturen, dit noodzakelijk acht.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte termijn prognose. De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose indien mogelijk een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd. Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Dit, nadat de schoolbesturen daarover zijn gehoord.

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

Deel A – Vaststellen capaciteit

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend.

  • 3.

    Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 26 klokuren.

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015wordt geacht voldoende te zijn.

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

B.1 Lesgebouwen

B.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

  • 2.

    De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

3.De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij:

T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

1°. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

2°. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

3°. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

  • B.

    2 Lokalen bewegingsonderwijs

    • 1.

      De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

  • a.

    voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

  • b.

    als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

B.3 Huidige ruimtebehoefte lokale bewegingsonderwijs

Naam

Bouwjaar

Lengte

Breedte

Hoogte

Jaar van aanleg/behandeling:

Gymzaal Hoogwoud

1974

21

12

6

2010

Gymzaal Opmeer

2003

21

12

6,5

2003

Gymzaal Spanbroek

1978

21

12

6

2010

Gymzaal De Weere

Ca. 1960

18

10

6

2010

Gymzaal Aartswoud

2003

22

12

5,5

2003

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

    • a.

      school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

  • b.

    eerste aanschaf van:

1°. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

d.herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • C.

    4 Lokalen bewegingsonderwijs.

    • 1.

      De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

  • a.

    voor een school voor basisonderwijsvastgesteld ophet verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte.

    • 2.

      De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

    • 3.

      De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

    • 4.

      De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

    • 5.

      De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

D.1 Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijsgeldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

D.2 Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

D.3 Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    In het vigerende gemeentelijk beleid wordt een afmeting aangehouden van een netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs dat minstens 10 x 18 meter is en de hoogte minstens 5 meter. De voorkeur gaat echter uit naar 12 x 21 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten van 20m2 met een was- of douchegelegenheid.

    • ·

      De oefenruimte is minimaal 12 meter lang en heeft de breedte van 21 meter breedte;

    • ·

      De hoogte van de oefenruimte is minimaal 6 m;

    • ·

      De toestelberging is minimaal 45m2;

(in modelverordening VNG staat:

1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.

2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.)

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

E.2.1 Basisonderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar

    zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

E.2.2 Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering

Deel A – Indexering

De normbedragen moeten jaarlijks worden aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening).

A.1 Nieuwbouw en uitbreiding

1

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

1

A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

1

Deel B – Normbedragen

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

A.Nieuwbouw met permanente bouwaard

  • A.

    1 Kostencomponenten nieuwbouw

    • 1.

      De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

  • a.

    kosten voor terrein;

  • b.

    bouwkosten;

  • c.

    toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

    • 2.

      Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

A.2 Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

A.3.1 Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

    • b.

      de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo

€ 666.689,57

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.140,89

A.3.7 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs.

  • 1.

    Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijsplaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

  • 2.

    De vergoeding voor een basisschoolwordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw per m2 bvo

€ 46,25

Tijdelijke bouw per m2 bvo

€ 31,74

Deel B – Normbedragen

A en B. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard

De opgenomen normbedragen omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW.

De hoogte van de normvergoeding is voor:

-een school voor basisonderwijs opgebouwd uit een:

1) startbedrag, inclusief een aantal m2 bruto vloeroppervlakte en

2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte

Naast de genoemde normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijv. fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren.

A.2 Kosten voor terreinen

De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen.

C.Tijdelijke voorziening

Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn:

  • -

    als eerste voorziening (nieuwbouw);

  • -

    voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en

  • -

    voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie.

De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van:

  • -

    tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en

  • -

    aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting,

waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen.

Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de:

  • -

    kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is);

  • -

    korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of

  • -

    periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur.

D.Eerste inrichting

De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs[, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs]bestaatuit een basisbedrag en een bedrag per m2.

E.Lokalen bewegingsonderwijs

De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor:

  • -

    nieuwbouw;

  • -

    uitbreiding, en

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair.

F.Vergoeding feitelijke kosten

Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1.Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

  • 2.

    Onderscheid voorzieningen

  • 1.

    Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

    • a.

      om capaciteitstekorten op te heffen, en

    • b.

      om een adequaat niveau te handhaven.

  • 2.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      nieuwbouw, inclusief terrein;

    • b.

      uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • c.

      in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • d.

      verplaatsen tijdelijke gebouwen;

    • e.

      eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair;

    • f.

      uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair, en

    • g.

      medegebruik.

  • 3.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • b.

      herstel van een constructiefout, en

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade.

  • 4.

    De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

  • 3.

    Hoofd- en subprioriteit

  • 1.

    Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

    • a.

      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.

Deel II bekostiging lokalen bewegingsonderwijs

Het college van de gemeente Opmeer

gelet op de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs;

gezien het gevoerde overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;

besluit vast te stellen de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Opmeer.

Artikel 1. Omvang en bekostiging gebruik

  • 1.

    Het bekostigingsbedrag voor een lokaal bewegingsonderwijs door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week dat is opgenomen op het door het college vastgestelde rooster bewegingsonderwijs.

  • 2.

    Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het overeenkomstig artikel 14 van het Besluit bekostiging WPO vastgestelde aantal groepen en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder en, als de school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal, ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar.

  • 3.

    Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, dat eigenaar is van een lokaal bewegingsonderwijs ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de bijlage bij deze regeling, op basis van het op grond van het eerste lid vastgestelde rooster bewegingsonderwijs. Wanneer er sprake is van medegebruik van het lokaal bewegingsonderwijs door een of meer andere scholen voor basisonderwijs wordt voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 4.

    Het college keert de ingevolge het vierde lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 2. Indexering

De in de bijlage gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding worden jaarlijks bijgesteld op basis van het jaarlijks door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het bekostigingsstelsel basisonderwijs opgenomen prijsindexcijfer.

Artikel 3. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Opmeer.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 maart 2015.

De voorzitter,

De secretaris,