Regeling vervallen per 01-11-2011

Verordening Toeristenbelasting Opsterland 2012

Geldend van 01-08-2011 t/m 31-10-2011

Intitulé

Verordening Toeristenbelasting Opsterland 2012

De raad van de gemeente Opsterland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 juni 2011

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Toeristenbelasting Opsterland 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • b.

    mobiele onderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto’s toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen, welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

  • c.

    niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven of gedeelten daarvan, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, welke niet in hoofdzaak bestemd zijn als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden, doch wel in bepaalde perioden van het jaar voor die doeleinden worden verhuurd dan wel te huur aangeboden;

  • d.

    omzet: de inkomsten gedurende een kalenderjaar uit vergoedingen, die terzake van het verblijf met overnachten in rekening zijn gebracht, de toeristenbelasting daaronder niet begrepen. Indien de belastingplichtige ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting wordt als omzet aangemerkt het bedrag dat als verschuldigd wegens logies aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen.

  • e.

    vaste onderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

  • f.

    vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.

  • g.

    verblijfseenheid: vaste onderkomens waarvan de oppervlakte ten minste 20 m2 moet en niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1.

    Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vaste onderkomens, mobiele onderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen, die niet als ingezetenen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam "toeristenbelasting" een directe belasting geheven.

  • 2.

    Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

  • 3.

    De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, terzake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 4.

    Indien met toepassing van het tweede lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die, verblijf houdt.

Artikel 3 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor het verblijf van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen.

Artikel 4 Meldingsplichten

  • 1.

    De belastingplichtige bedoeld in artikel 2, tweede lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet.

  • 2.

    De belastingplichtige dient elk jaar vóór 1 mei bij de gemeente zijn omzet in het voorafgaande jaar op te geven.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt berekend over de omzet, zoals die is opgegeven in de zin van artikel 4, tweede lid

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de belasting, indien geen opgave plaats vind in de zin van artikel 4, tweede lid, berekend over de geschatte omzet, gebaseerd op een forfaitair bedrag,

per kampeermiddel of verblijfseenheid

1

Mini-campings (met maximaal 15 kampeermiddelen)

€ 50

2

B & B

€ 100

3

Campings met meer dan 15 kampeermiddelen

€ 125

4

Groepsaccommodaties

€ 125

5

Recreatiewoningen

€ 500

6

Hotels

€ 500

Artikel 6 Tarief

De belasting bedraagt 4 %.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in één, drie of zes termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 2.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nader regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van de toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Inwerkingtreding/citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2011.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening toeristenbelasting Opsterland 2012".

    Aldus vastgesteld in openbare raadsvergadering van 27 juni 2011

    De griffier, De voorzitter,

    Ieke Zwart Francisca Ravestein

    TOELICHTING VERORDENING TOERISTENBELASTING OPSTERLAND 2012

    A. Algemene toelichting

    Art. 224 Gemeentewet maakt het mogelijk om een toeristenbelasting te heffen voor het houden van verblijf door niet-ingezetenen. Het gaat hier om een algemene belasting waarvan de opbrengsten toevloeien aan de algemene middelen van de gemeente. Dat laat onverlet dat tegenover de opbrengsten ook aanzienlijke investeringen staan die direct of indirect ten goede komen aan de recreatief-toeristische sector. Te denken valt aan extra uitgaven voor openbare orde en veiligheid, voor verkeer, vervoer en waterstaat (zoals recreatieve fietspaden en bewegwijzering), voor evenementen, promotie en VVV en voor investeringen in recreatievoorzieningen en musea.

    Hoewel de Gemeentewet daartoe niet verplicht, beperkt de verordening het belastbaar feit tot een verblijf met betaalde overnachting. Deze beperking is aangebracht uit een oogpunt van uitvoerbaarheid. Zonder deze nadere beperking zou bijvoorbeeld ook de logeerpartij bij familie tot belastingheffing moeten leiden. Dit is in de praktijk niet te controleren en te handhaven.

    Met de keuze voor overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, sluit de verordening aan bij een in de praktijk bestaand afrekenmoment. Degene die gelegenheid biedt tot overnachting zal immers ervoor zorgdragen dat hij de afgesproken vergoeding ontvangt. Daarnaast zal de ontvangen vergoeding in de (financiële) administratie worden verantwoord. De heffing van de toeristenbelasting sluit daarmee aan bij een al bestaande wettelijke plicht tot het voeren van een administratie. Dit maakt de controle en handhaving uitvoerbaar.

    Hoewel niet verplicht voorgeschreven, is de naam ‘toeristenbelasting’ ontleend aan artikel 224 Gemeentewet. Opgemerkt wordt dat de naam de lading van de belastingheffing op grond van deze verordening niet volledig dekt. In navolging van de Gemeentewet stelt deze verordening aan de overnachting geen eisen van toeristische of recreatieve aard. Ook in de jurisprudentie is al meermalen bevestigd dat ook betaald verblijf met overnachting zonder toeristische of recreatieve aanleiding, tot belastingplicht leidt.

    B. Artikelgewijze toelichting

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

    Bij niet-beroepsmatig verhuurde ruimten (onderdeel d) kan worden gedacht aan situaties waarin, niet in het kader van onderneming of beroep, met een zekere regelmaat of gedurende een langere periode kamers of een (eigen) woning worden verhuurd. Door de woorden 'niet in hoofdzaak bestemd zijn' wordt aangegeven dat het verhuren van kamers of de woning niet gedurende het gehele jaar wordt beoogd maar alleen gedurende bijvoorbeeld het hoogseizoen.

    Bij vaste standplaatsen (onderdeel g) kan worden gedacht aan een terrein(gedeelte) dat door een of meerdere personen wordt gehuurd voor een jaar of een seizoen en waar men gedurende deze periode een stacaravan, tent, toercaravan etc. mag plaatsen. Dit terrein(gedeelte) staat deze persoon volledig ter beschikking voor het plaatsen van een door hem gewenst mobiel kampeeronderkomen of stacaravan. De woorden 'bestemd voor' geven aan dat een incidenteel ander gebruik van dit terrein(gedeelte) niet van invloed is op het zijn van vaste standplaats.

    Artikel 2 Belastingplicht

    Eerste lid : Belastbaar feit

    Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

    • b.

      door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

      Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein.

      Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'.

      Voorts zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36.316, LJN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889).

      Wij wijzen erop dat de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ betekenen dat als in het geheel geen vergoeding behoeft te worden betaald, geen toeristenbelasting kan worden geheven. Zo mocht een gemeente geen toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, LJN: AS7919; Schouwen-Duiveland).

      In de verordening is afgezien van het belastbaar stellen van overnachtingen door uitsluitend toeristen, aangezien het praktisch ondoenlijk is de toeristen te scheiden van hen die uit andere overwegingen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

      In artikel 2 is een aantal verblijfsaccommodaties opgesomd. Alleen met betrekking tot deze verblijfsaccommodaties is een belastingplichtige aangewezen.

      De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die niet in het persoonsregister van de gemeente zijn opgenomen, maakt de toepassing van de toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in het persoonsregister van de gemeente staan ingeschreven. Om die reden is er in deze modelverordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de modelverordening de heffing van toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

      De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

      Tweede lid

      De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, doch die, omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is, zijn gasten elders onderbrengt en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

      Derde lid

      Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

      Vierde lid

      Het vierde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

      Artikel 3 Vrijstellingen

      De Gemeentewet schrijft geen verplichte vrijstellingen voor. Desondanks is ervoor gekozen enkele bijzondere verblijfsvormen vrij te stellen. Het gaat hierbij om verblijfsvormen waarbij de verblijfhouder doorgaans geen vrije keuze heeft. Naast verzorgden en verpleegden in verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen is daarbij in een regeling voorzien voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn gehuisvest.

      Artikel 4 Meldingsplicht

      Eerste lid

      Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen - zulks mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen - is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten biedt.

      Tweede lid

      De toeristenbelasting vereist een aangifte door de betreffende ondernemers. Deze kunnen verplicht worden aangifte te doen. Bij de aangifte dienen bewijsstukken van het opgegeven aantal overnachtingen overgelegd te worden, zoals een nachtverblijfregister en/of een accountantsverklaring of gegevens uit de bedrijfsadministratie. Op grond van de Algemene wet rijksbelastingen is een belastingplichtige verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de gemeentelijke heffingsambtenaar als daar om gevraagd wordt. De heffingsambtenaar heeft daarbij dezelfde bevoegdheden als de inspecteur van de rijksbelastingdienst. Indien een aangifte niet juist of onvolledig is gedaan, kan de bewijslast van de belastingplichtige worden verzwaard. De gemeente stelt dan een hogere omzet vast. De belanghebbende zal dan moeten aantonen, dat een veel hogere omzet onjuist is.

      Voor alle verblijfaanbieders geldt de verplichting tot het bijhouden van een nachtverblijfregister. Deze verplichting is gebaseerd op het Schengenakkoord, dat Nederland de verplichting oplegt tot registratie van personen die overnachten in hotels, op campings en jachthavens. Deze verblijven zijn verplicht een register bij te houden van overnachtende gasten op grond van de onderliggende verdragsrechtelijke bepalingen.

      In de verblijfssector zijn voornamelijk ondernemers actief. Op deze ondernemers rust op grond van fiscale wetgeving al een administratieplicht. Daarnaast zijn deze ondernemers op grond van het Wetboek van Strafrecht verplicht een zogenoemd nachtregister bij te houden. Deze administraties bieden op zich al voldoende informatie om de hoogte van de belastingaanslag te bepalen. Door bij de aanslagregeling op deze administraties aan te sluiten, wordt voorkomen dat ondernemers onnodige aanvullende handelingen moeten verrichten. Daarnaast sluit de aanslagregeling beter aan bij de werkelijke overnachtingen zodat ook hiermee een realistische spreiding wordt bereikt over alle verblijfhoudende niet-ingezetenen.

      Naast ondernemers bieden echter ook particulieren overnachtingsmogelijkheden aan. Zolang dit op kleine schaal gebeurt, is geen sprake van een onderneming en hoeft die particulier ook geen administratie bij te houden. Een sluitende overnachtingsadministratie betekent een verzwaring van de administratieplicht.

      Voor diegene die niet in staat zijn, of niet willens zijn een opgave te doen, biedt artikel 5, tweede lid een alternatief.

      Omdat de jaarcijfers niet bij alle belastingplichtigen meteen op 1 januari bekend zullen zijn, is hen een termijn gegund tot 1 mei om de cijfers aan te leveren.

      Artikel 5 Maatstaf van heffing

      Eerste lid

      Een relatief klein gedeelte van de gemeenten die toeristenbelasting heffen, hanteert een vast percentage van de overnachtingsprijs als maatstaf, het tarief is dan eigenlijk reeds in de maatstaf verwerkt. Jurisprudentie heeft in een drietal vrijwel identieke zaken uitgemaakt dat deze gehanteerde heffingsmaatstaf niet leidt tot strijdigheid met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel, met het karakter en de rechtsgrond van de heffing en met het in art. 219, tweede lid, Gemeentewet neergelegde verbod op draagkracht. Op grond van onder meer het feit dat de wetgever in de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel Wet materiële belastingbepalingen deze maatstaf heeft genoemd als een mogelijkheid in het kader van de Nieuwe Vrijheid, is deze maatstaf toegestaan. Tot die overnachtingsprijs behoren overigens niet de bedragen welke ter zake van maaltijden in de totale hotel- of pensionprijzen zijn begrepen, immers alleen het verblijf is het criterium van heffing. Ook de zogenoemde 'no-show'-omzet (waarbij de gast niet komt opdagen, maar het bedrag wel van zijn creditcard wordt afgeboekt) behoort daarom niet in de heffing te worden betrokken. In de meeste verordeningen hieromtrent wordt daarom geregeld dat uitsluitend het bedrag dat voor de logies zelf wordt gerekend (de 6% BTW-omzet) wordt genomen als basis voor de toeristenbelasting.

      Het voordeel bij deze wijze van heffing is dat er als het ware automatisch gedifferentieerd wordt naar luxe van de accommodatie. Alhoewel de toeristenbelasting als percentage van de overnachtingsprijs door de belastingrechter is geaccordeerd, kleven er toch enkele nadelen aan het systeem. Als heffingsgrondslag dient namelijk de zuivere overnachtingsprijs. Het is in de praktijk vaak lastig en enigszins bewerkelijk per belastingplichtige te komen tot een zuivere overnachtingsprijs, los van hetgeen berekend wordt voor bijvoorbeeld extra faciliteiten, diner, ontbijt enzovoorts. Ook is de heffing naar een bepaald percentage van een jaar- of seizoenscontract op campings (de 6% BTW-omzet) nog niet uitgeprocedeerd en derhalve niet zeker.Het probleem bij een heffing naar omzet van een vaste standplaats is dat het bedrag dat voor de vaste standplaats moet worden betaald, (te) weinig relatie heeft met het verblijf dat wordt gehouden op de standplaats en het aantal personen dat verblijf houdt. Omdat de Hoge Raad heeft bepaald dat de toeristenbelasting verband moet houden met de verblijfsduur en het aantal personen dat verblijf houdt, zal de belastingrechter de heffing onverbindend kunnen verklaren.

      Tweede lid

      Voor kleinschalige onderkomens zoals bed & brochjes, recreatiewoningen en mini-campings wordt het bijhouden van een nachtverblijfregister vaak als (te) bezwarend beschouwd. De kans bestaat derhalve dat belastingplichtigen al of niet bewust, geen opgave dien. Om in die situaties toch (eenvoudig) belasting te kunnen heffen, wordt er voor gekozen te werken met forfaitaire bedragen. Deze bedragen zijn zodanig vastgesteld dat de uitkomst ongeveer overeenkomt met de geschatte opbrengst, gebaseerd op de omzet van 2010.

      Het forfait dient de werkelijke situatie te benaderen. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat het forfait niet 25% of meer mag afwijken van de werkelijke situatie. Indien een forfaitaire regeling in onvoldoende mate is gebaseerd op feitelijke gegevens inzake de duur van het verblijf en het aantal verblijf houdende personen, kan de regeling door de belastingrechter onverbindend worden geacht.

      Artikel 6 Tarief

      Als mogelijke maatstaven van heffing voor de toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

      Artikel 7 Belastingjaar

      Hier is gekozen voor een belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. De betekenis van het belastingjaar is dat hiermee wordt aangegeven de periode waarover de aanslag wordt opgelegd. Door middel van de aanslag wordt namelijk de belasting die reeds gedurende die periode ter zake van het overnachten door de in artikel 2 bedoelde personen verschuldigd is geworden, geheven van degene die het nachtverblijf heeft geboden.

      Artikel 8 Wijze van heffing

      Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

      Artikel 9 Termijnen van betaling

      In overleg met de branche is gekozen voor de mogelijkheid de belasting in 1, 3 dan wel 6 termijnen van elk één maand te betalen. Bedragen onder de € 500 worden in één termijn aangeslagen, tussen de € 500 en € 5.000 in drie termijnen, en bedragen boven de € 5.000 in zes termijnen.

      Artikel 10 Voorlopige aanslag

      Een wet kan pas in werking treden nadat het is bekend gemaakt. In sommige gevallen is het toch toegestaan een regeling terugwerkende kracht te verlenen. Bepalend daarbij is of het in het voor- of nadeel van de burger is. In dit geval is terugwerkende kracht niet mogelijk. De gedachte bij de toeristenbelasting is dat de belasting kan worden doorberekend aan de gasten. Dat is alleen mogelijk indien de belastingplichtige vooraf weet hoeveel hij per gast aan belasting moet afdragen, en dus kan doorberekenen. Het is dus essentieel dat de hoogte van de belasting bekend is, vóórdat de belastingplichtige zijn prijzen vaststelt.

      De prijzen voor een kalenderjaar moeten o.g.v. de voorwaarden van de RECRON vastgesteld worden vóór 1 juni van het voorgaande. Dat betekent dat ook de belastingtarieven steeds reeds vóór 1 juni bekend moeten worden gemaakt.

      Omdat de jaarcijfers niet bij alle belastingplichtigen meteen op 1 januari bekend zullen zijn, is hen een termijn gegund tot 1 mei om de cijfers aan te leveren (zie artikel 4, tweede lid). Dat betekent echter ook dat er gedurende die periode geen belastingopbrengsten zijn. Daarom is in artikel 10 de mogelijkheid geboden om met vooraanslagen te werken.