Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2015

Onderwerp: Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2015

De raad van de Gemeente Opsterland,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 [eerste, tweede, derde en zevende lid], [2.1.5 [ eerste lid,] 2.1.6 [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6 [eerste lid] van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de Wmo raad];

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang,

  • -

    het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

    besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2015

    Artikel 1. Begripsbepalingen

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen, andere huisgenoten of in de buurt wonende kinderen;

  • gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid;

  • ten behoeve van participatie;

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

    Artikel 2. De te bereiken resultaten

    Een voorziening ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning kan betrekking hebben op:

  • a)

    het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden;

  • b)

    het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • c)

    het kunnen wonen in een geschikt huis;

  • d)

    het zich lokaal kunnen verplaatsen;

  • e)

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f)

    het hebben van contacten met medemensen en deel nemen aan recreatieve,

  • g)

    maatschappelijke en religieuze activiteiten;

  • h)

    het kunnen uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen;

  • i)

    kortdurend verblijf;

  • j)

    beschermd wonen en opvang.

    Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. De hulpvraag kan ook betrekking hebben op ondersteuning ten behoeve van de mantelzorger van de cliënt.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

    Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

    Artikel 5. Gegevensverzameling en indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

    Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie en/of de betrokken cliëntondersteuner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a)

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b)

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c)

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • d)

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • e)

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f)

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • g)

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • h)

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i)

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • j)

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5, tweede lid van deze verordening, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

    Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek.

  • 2.

    In beginsel verstrekt het college binnen 10 werkdagen een gespreksverslag aan de cliënt.

  • 3.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag en deze retour sturen als zijnde een aanvraagformulier.

  • 4.

    Als de cliënt van mening is dat het gespreksverslag een onvolledige dan wel een onjuiste weergave betreft van hetgeen besproken is, kan hij een gecorrigeerd exemplaar retourneren. Dit gecorrigeerde exemplaar, mits ondertekend, kan tevens dienen als aanvraagformulier.

    Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. De aanvraag kan ook door en ten behoeve van de mantelzorger van de cliënt worden ingediend.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

    Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening (niet zijnde beschermd wonen en opvang)

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a)

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt;

  • b)

    voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;

  • c)

    de maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • 1.

      Voor de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

  • a)

    de voorziening langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om kortdurende begeleiding of kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, en

  • b)

    de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden

  • c)

    maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

    • 2.

      Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

  • a)

    de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b)

    de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c)

    de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

    • 3.

      Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

      Artikel 10. Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang

  • 1.

    In aanvulling op artikel 9 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a)

    hij een psychiatrische aandoening heeft, en;

  • b)

    er bij hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en;

  • c)

    hij niet beschikt over alternatieven, die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

    • 1.

      In aanvulling op artikel 9 kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij:

  • a)

    feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname is een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en;

  • b)

    beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en;

  • c)

    niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

    • 2.

      In aanvulling op artikel 8 kan een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang als deze:

  • a)

    slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en;

  • b)

    18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en;

  • c)

    geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met anderegemeenten over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot beschermd wonen en opvang.

    Artikel 11. Advisering

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

    Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a)

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b)

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c)

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

  • d)

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

    • 1.

      Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

    • 2.

      Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

      Artikel 13. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

    Artikel 14. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

  • a.

    voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en;

  • b.

    voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

    • 1.

      Het college kan bij nadere regeling bepalen dat er voor personen behorende tot een daarbij omschreven groep, een daarbij aangegeven korting geldt op de bijdrage voor een algemene voorziening.

    • 2.

      Het college kan bij nadere regeling bepalen:

  • a)

    voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

  • b)

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is, en;

  • c)

    dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

    • 3.

      Het college bepaalt bij nadere regeling:

  • a)

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald, en;

  • b)

    door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

    Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a)

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b)

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg;

  • c)

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

    Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

    Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a)

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b)

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c)

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d)

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

  • e)

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na de beslissing niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldelijke waarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

    Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

    Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

    Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

    Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a)

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b)

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c)

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en;

  • d)

    kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a)

    de marktprijs van de voorziening, en;

  • b)

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • i.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • ii.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • iii.

    onderhoud van de voorziening, en;

  • iv.

    verplichte deelname aan bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. het gemeentelijk Gebiedsteam).

    Artikel 21. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

    Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

    Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, daaronder begrepen de advies raden, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

    Artikel 24. Hardheidsclausule

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

    Artikel 25. Evaluatie

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt continue gemonitord en eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt elk jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid aangepast.

    Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2013 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Voorzieningen Wmo Opsterland 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2015.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke Ondersteuning Opsterland 2013, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

    Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2015.

    Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Opsterland van 17 november 2014.

    De griffier, De voorzitter,

    Ieke Zwart. Marian Jager-Wöltgens.