Regeling vervallen per 15-08-2018

Uitvoeringsregels gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Opsterland 2017

Geldend van 27-01-2018 t/m 14-08-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Uitvoeringsregels gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Opsterland 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland,

overwegende dat de raad op 8 december 2014 de verordening gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Opsterland 2015 herziene versie heeft vastgesteld en het college bevoegd is nadere regels op te stellen,

besluiten vast te stellen de volgende

Uitvoeringsregels gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Opsterland 2017

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Peuteropvang omvat ten minste 2 dagdelen per week. De aanbieder is vrij om de lengte van het dagdeel te bepalen, met dien verstande dat voor de reguliere peuteropvang de twee dagdelen tezamen minimaal 5 en maximaal 7 uren omvatten. De dagdelen hoeven niet dezelfde lengte te hebben. Daarnaast komen voor de gemeentetoeslag maximaal 40 weken in een kalenderjaar in aanmerking. Dit omdat aangenomen wordt dat de peuter in de schoolvakantie geen gebruik maakt van de peuteropvang. Het staat een ouder vrij om in schoolvakanties peuteropvang af te nemen of aan de aanbieder om dit aan te bieden. Dit vormt echter geen aanleiding om de hoogte van de gemeentetoeslag aan te passen. Voor de berekening van de gemeentetoeslag verwijzen we naar artikel 8.

Voor peuteropvanggroepen geldt een minimumaantal van 7 kinderen in de groep met dien verstande dat deze allen tussen de 2 en 4 jaar zijn. In voorkomende gevallen kan een groep onder dit minimum aantal kinderen toch haar registratie houden voor de peuters die in aanmerking komen voor de gemeentetoeslag. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer:

  • -

    Een aanbieder start met peuteropvang in de gemeente Opsterland. In de opstartfase mag er gedurende een half jaar een bezetting zijn met een minimum van 4 peuters.

  • -

    De bezetting door vertrek van een deelnemende peuter gedurende een tijdelijke periode onder de 7 kinderen zakt. Dit dient afgestemd te worden met de gemeente en er moet concreet uitzicht zijn op het binnen een periode van 3 maanden weer komen tot een bezetting die aan de minimumeis voldoet.

Een kind kan van de JGZ een indicatie krijgen voor VVE. Het kind is dan een doelgroepkind. De definitie van een doelgroepkind en daarmee de criteria worden vastgesteld door het college. Deze criteria zijn risicofactoren: voldoet een kind aan één of meerdere van deze factoren, dan is er in theorie een risico op een taal- of ontwikkelingsachterstand. De verpleegkundige van de JGZ beoordeelt of het risico dusdanig is, dat een indicatie wordt afgegeven. Na verloop van tijd zou het zo kunnen zijn dat de achterstand ingehaald is of niet meer bestaat. De indicatie kan dan ingetrokken worden. De risicofactoren zijn: het opleidingsniveau ouders, een eventuele indicatie voor Stevig Ouderschap en een omgevingsanalyse (de taalomgeving thuis en de spraak-taalontwikkeling van het kind).

Een aanbieder krijgt een registratie in het LRKP als de GGD daarvoor na inspectie het advies geeft aan de gemeente. Een registratie als VVE- locatie kan plaatsvinden als de GGD en/ of de Inspectie van Onderwijs aangeven dat de locatie aan de wettelijke vereisten voldoet en voldoende kwaliteit voor VVE biedt. Toezicht en handhaving op de kwaliteit van de locaties zoals geconstateerd door de GGD, wordt uitgevoerd volgens de beleidsregels die de gemeente hiervoor heeft opgesteld op grond van de Wet Kinderopvang.

Artikel 2 Voorwaarden voor de gemeentetoeslag

Er wordt gewerkt met minstens twee dagdelen omdat dat het meest effectief is voor het leren van

kinderen. De gemeentelijke regeling heeft een educatief doel om kinderen zo goed mogelijk voor te

bereiden op de basisschool. Bij gebruik van peuteropvang minder dan twee dagdelen

vervalt in principe het recht op de gemeentetoeslag. Uitzondering hierop is de gewenningsperiode: in de gewenningsperiode mag een peuter tijdelijk gedurende 1 dagdeel de peuteropvang bezoeken. Verondersteld wordt dat een gewenningsperiode maximaal 2 maanden in beslag neemt.

Een persoon kan kinderopvangtoeslag krijgen als hij werkt, studeert, een traject volgt om werk te vinden of verplicht een inburgeringcursus volgt bij een gecertificeerde instelling. Dit geldt ook voor de toeslagpartner. Iemand komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag als hij/ zij:

  • -

    in dienst is bij een werkgever

  • -

    zonder vergoeding meewerkt in de zaak van de partner

  • -

    winst uit onderneming heeft

  • -

    inkomsten uit andere werkzaamheden heeft, bijvoorbeeld als freelancer of artiest

  • -

    een re-integratietraject volgt via de werkgever

  • -

    jonger is dan 18, bijstand ontvangt en een opleiding volgt

  • -

    een traject volgt naar werk en geen uitkering of werkgever heeft

  • -

    verplicht een inburgeringcursus volgt bij een gecertificeerde instelling

  • -

    een traject naar werk volgt

  • -

    student is.

Onder een overeenkomst met een aanbieder wordt verstaan dat de ouder een formulier ondertekend heeft waarop tenminste aangegeven wordt:

  • -

    De startdatum van de peuteropvang

  • -

    De dagen en tijden waarop gebruik wordt gemaakt van de peuteropvang

  • -

    De prijs per uur van de peuteropvang

  • -

    Het LRKP nummer van de aanbieder

  • -

    Het BSN nummer van de peuter

Mits de voorstaande gegevens vermeld worden, kan de overeenkomst ook een offerte zijn.

Onder een inkomstenverklaring wordt verstaan een jaaropgave van de werkgever of de

Uitkeringsinstantie. In voorkomende gevallen kan de gemeente specifiek vragen om een IB60

formulier te overleggen. Dit is een formulier van de Belastingdienst waaruit blijkt wat het bruto

gezinsinkomen per jaar is. Het IB60-formulier kan gratis aangevraagd worden bij de Belastingdienst

via de Belastingtelefoon: 0800-0543. Het duurt gemiddeld 5 werkdagen voor het formulier ontvangen

wordt door de aanvrager.

Artikel 3 Opvang VVE-doelgroepkinderen

<Vervallen 1 december 2014>

Artikel 4 Weigeringsgronden

Een aanvraag kan in ieder geval worden geweigerd in de volgende situaties:

  • -

    De aanvraag is niet compleet ingediend, na hersteltermijn;

  • -

    Het kind is niet tussen de 2 en 4 jaar bij start op de peuteropvang;

  • -

    Er wordt geen gebruik gemaakt van een peuteropvang met LRKP registratie inclusief VVE;

  • -

    Het kind woont niet in de gemeente Opsterland;

  • -

    Er wordt niet gedurende tenminste twee dagdelen van 5 tot 7 uur in de week gebruik gemaakt van de peuteropvang;

  • -

    Ouder(s)/ verzorger(s) heeft/ hebben recht op Kinderopvangtoeslag of een andere financiële regeling voor gebruik van kinderopvang/ peuteropvang.

Artikel 5 Doelgroep

Dit artikel behoeft geen nadere uitwerking.

Artikel 6 Procedurebepalingen voor de verstrekking van de gemeentetoeslag voor peuteropvang

Het college stelt een aanvraagformulier, een wijzigingsformulier en een verantwoordingsformulier vast.

Deze formulieren zijn opgenomen bij de uitvoeringsregels als respectievelijk bijlage 1, 2 en 3.

De termijn van aanvragen binnen 12 weken nadat de peuteropvang gestart is, is in lijn met de termijn

die de Belastingdienst hiervoor stelt.

De gemeentetoeslag wordt in principe uitbetaalt aan de ouder/verzorger. In lijn met de wijze waarop de belastingdienst de kinderopvangtoeslagregeling uitvoert, kan de ouder de gemeente schriftelijk verzoeken het gemeentetoeslagbedrag rechtstreeks aan de aanbieder over te maken.

Indien een aanbieder aangeeft dat een ouder die gemeentetoeslag ontvangt voor de derde keer op rij

de aanbieder niet betaalt, dan wordt de gemeentetoeslag van de ouder stopgezet. Daarnaast kan in

daartoe aanleiding gevende situaties het toeslagbedrag rechtstreeks aan de aanbieder worden

overgemaakt.

Voor het verantwoorden van de gemeentetoeslag moet de aanvrager tenminste overleggen:

  • -

    Het toetsingsinkomen over het betreffende kalenderjaar. Hiervoor wordt (worden) de jaaropgave(n) van de werkgever of uitkeringsinstantie gebruikt..

  • -

    De jaaropgaaf van de aanbieder(s) van peuteropvang.

Voor onder meer ondernemers is het aannemelijk dat een inkomensverklaring niet voor 1 april ingeleverd kan worden. Er zijn andere uitzonderingssituaties denkbaar. In dergelijke gevallen gaan de aanvrager(s) en gemeente in gesprek om een maatwerkoplossing overeen te komen.

Op basis van een steekproef kan de gemeente vragen om een IB60 formulier te overleggen.

Na ontvangst van de volledige verantwoording, berekent de gemeente de definitieve hoogte van de gemeentetoeslag. Heeft de aanvrager te weinig gemeentetoeslag ontvangen, dan wordt het verschil uitbetaald. Heeft de aanvrager teveel gemeentetoeslag ontvangen, dan wordt het verschil teruggevorderd, tenzij het terug te betalen bedrag minder is dan € 40,-.

Artikel 7 Tussentijdse wijzigingen

Ten aanzien van wijzigingen in het inkomen vindt een directe aanpassing van de hoogte van de gemeentetoeslag plaats wanneer de verhoging of verlaging van inkomen zodanig is dat men in de volgende of voorgaande inkomenscategorie van de adviestabel ouderbijdrage valt. De aanpassing wordt niet doorgevoerd wanneer er bij een inkomensverhoging of verlaging nog minder dan 4 maanden gebruik gemaakt gaat worden van de gemeentetoeslag.

Een tussentijdse wijziging is ook deelname van een volgend kind uit hetzelfde gezin aan peuteropvang, in hetzelfde kalenderjaar als waar de gemeentetoeslag al voor berekend was.

Artikel 8 Berekening van de gemeentetoeslag

Er wordt gewerkt met minstens twee dagdelen omdat dat het meest effectief is voor het leren van

kinderen. De gemeentelijke regeling heeft een educatief doel om kinderen zo goed mogelijk voor te

bereiden op de basisschool. Bij gebruik van peuteropvang minder dan twee dagdelen (anders dan

tijdens de gewenningsperiode) vervalt in principe het recht op de gemeentetoeslag.

Het maximale uurtarief waarover de gemeentetoeslag wordt berekend is in 2017 € 7,18. Dit maximum

geldt ook voor de uren die gevolgd worden voor het extra dagdeel VVE.

Voor de berekening van de gemeentetoeslag voor ouders/ verzorgers die niet in aanmerking komen

voor Kinderopvangtoeslag, wordt de adviestabel ouderbijdrage van de VNG 2017 gehanteerd.

In de volgende gevallen kan besloten worden over te gaan tot 100% vergoeding van de deelname

aan peuteropvang:

  • ·

    ouders zitten in een schuldsaneringstraject via de gemeente;

  • ·

    ouders zitten in het wettelijk schuldsaneringstraject via de WSNP;

  • ·

    overige gevallen waarin het gebiedsteam adviseert tot volledige toekenning over te gaan.

In deze gevallen wordt de gemeentetoeslag rechtstreeks aan de aanbieder vergoed.

Het aantal weken waarover de gemeentetoeslag wordt verstrekt is maximaal 40 in een kalenderjaar

omdat de schoolvakanties niet meegerekend worden. Het bedrag aan gemeentetoeslag per maand

komt tot stand door:

  • 1.

    De eigen bijdrage per uur vast te stellen aan de hand van de inkomenscategorie uit de adviestabel.

  • 2.

    Het uurtarief (maximaal € 7,18 in 2017) te verminderen met de eigen bijdrage. Dit levert het toeslagbedrag per uur op.

  • 3.

    Het aantal uren peuteropvang per week vermenigvuldigen met 40 weken en het toeslagbedrag per uur. Dit is het jaarbedrag van de gemeentetoeslag.

  • 4.

    Het jaarbedrag delen door 12 maanden. Dit is het toeslagbedrag wat maandelijks uitgekeerd wordt.

Er wordt gekozen voor betaling van het toeslagbedrag per maand omdat de facturering van de aanbieders ook maandelijks plaatsvindt.

Artikel 9 Vergoedingen en subsidie VVE voor aanbieders

De subsidie van € 400,- per VVE-doelgroeppeuter per jaar wordt verrekend naar rato van het aantal maanden dat een doelgroeppeuter geplaatst is op de peuteropvang. Dat wil zeggen dat als een doelgroeppeuter 6 maanden VVE gevolgd heeft, er € 200,- toegekend kan worden enz. Doelgroepplaatsen dienen te worden gebruikt voor door de JGZ geïndiceerde doelgroeppeuters.

De subsidieregelingen voor nieuwe aanbieders genoemd onder lid 3 en 4 zijn komen te vervallen per 31 december 2016 zoals vastgelegd in de Verordening.

Ten aanzien van het VVE programma zegt het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie in art. 5: “Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.”

Een erkend programma geniet de voorkeur omdat hiervan bekend is dat het voldoet aan deze bepaling. De Inspectie van Onderwijs geeft echter aan: “..Sommige gemeenten/vve-locaties werken met een vve-programma dat niet door Sardes of het NJI beoordeeld is, maar waarvan de gemeente/ houder van psz/kdv aantoont dat het voldoet aan de eisen van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, art. 5. Als dat allemaal niet het geval is, kan pas een oordeel over het programma gegeven worden op basis van de beoordeling van C1.2, C1.3, C1.4, C2, C3 en D1.1: als daar 2-en gegeven worden die zijn terug te voeren op de inhoud van het programma, krijgt het programma ook een ‘2’. “

De gemeente maakt dezelfde uitzondering ten aanzien van een VVE programma. Als een door de aanbieder gekozen VVE programma niet erkend is, maar wel voldoet aan de voorwaarden zoals hierboven omgeschreven, kan de aanbieder er voor kiezen deze te gebruiken. De gemeente gaat dan niet actief onderzoeken of het programma aan de gestelde eisen voldoet, maar wacht het oordeel van de Inspectie van Onderwijs hierover af. Indien een erkend VVE-programma aangeschaft wordt, kan de subsidie vooraf uitgekeerd worden. In het geval van een niet erkend VVE programma wordt de subsidie voor de aanschaf van de methode en materialen pas uitbetaald wanneer de Inspectie een positief oordeel hierover heeft geveld.

Doelgroeppeuters mogen van extra uren VVE (het VVE- aanbod) gebruik maken. Het VVE - aanbod omvat minimaal 3 en maximaal 5,5 uur, met dien verstande dat de som van VVE-aanbod en reguliere peuteromvang tenminste 10 uur en maximaal 10,5 uur is. Het VVE- aanbod wordt de ouders niet in rekening gebracht. De aanbieder stuurt de maandelijkse factuur voor het VVE-aanbod rechtstreeks naar de gemeente, zowel voor ouders met gemeentetoeslag als voor ouders met kinderopvangtoeslag. De aanbieder stelt een overeenkomst op voor het VVE-aanbod per doelgroeppeuter tussen aanbieder en gemeente waarbij een kopie van de overeenkomst tussen aanbieder en ouder voor de reguliere peuteropvang als bijlage toegevoegd wordt. De aanbieder spant zich er voor in dat het derde dagdeel ook daadwerkelijk benut wordt door de doelgroeppeuter. Bij langdurig of structureel niet-gebruik van het VVE-aanbod door de doelgroeppeuter, licht de aanbieder de gemeente in en vervalt de overeenkomst voor het VVE- aanbod van de doelgroeppeuter.

Artikel 10 Eisen aan aanbieders

De kwaliteit van VVE op de voorschool wordt door de Inspectie van Onderwijs beoordeeld aan de hand van de Werkinstructie VVE- locatie (maart 2014). In 2016 moet uit het oordeel van de Inspectie van Onderwijs blijken dat de indicatoren Wettelijke condities (A), Ontwikkeling, begeleiding, zorg (D) en Kwaliteitszorg binnen de voor- en de vroegschool (E) volledig voldoende (score 3) beoordeeld worden. Niettegenstaande hetgeen in artikel 10 van de verordening wordt gesteld, kan het aanleiding voor de gemeente zijn voor nader onderzoek, afwijzing, stopzetting of bijstelling van de subsidie als een indicator van deze domeinen door de Inspectie als wenselijk of noodzakelijk verbeterpunt (score 2 of 1) beoordeeld wordt.

De wettelijke condities worden getoetst door de GGD. Indien dit niet door de GGD getoetst is op het moment dat de Inspectie de locatie bezoekt, toetst de Inspectie dit onderdeel zelf. Toezicht en handhaving op de kwaliteit van de locaties zoals geconstateerd door de GGD, wordt uitgevoerd volgens de beleidsregels die de gemeente hiervoor heeft opgesteld op grond van de Wet Kinderopvang.

Voor beide onder artikel 9 genoemde subsidies geldt dat het college de aanvraagformulieren vaststelt. Het aanvraagformulier voor een subsidie ten behoeve van doelgroeppeuters is opgenomen bij deze uitvoeringsregels als bijlage 4. De subsidieregelingen voor nieuwe aanbieders genoemd onder lid 3 en 4 zijn komen te vervallen per 31 december 2016 zoals vastgelegd in de Verordening.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere uitwerking.

Artikel 12 Nadere bepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere uitwerking.

Artikel 13 Slotbepalingen

  • 1. Deze uitvoeringsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de op 10 mei 2016 vastgestelde uitvoeringsregels gemeentetoeslag voor peuteropvang en VVE Opsterland 2016;

  • 2. Deze uitvoeringsregels worden aangehaald als: Uitvoeringsregels peuteropvang Opsterland 2017.