Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent uitvoering gemeentelijke belastingen Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Opsterland 2018

Geldend van 01-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Opsterland 2018

Het college van burgemeester en wethouders van Opsterland;

gelet op de artikelen 6 , 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , artikel 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet , op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet , op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht , alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Opsterland geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

besluit vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Opsterland 2018.

Artikel 1. Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6 , 7 , 8 , 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet , artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Opsterland op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet , worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2. Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor de toeristenbelasting aan wie niet binnen 6 maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. Als formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting wordt vastgesteld het formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage TB1 opgenomen model.

  • 3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3. Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b , bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

Artikel 4. Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag, die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan

    • a.

      voor de toeristenbelasting worden bepaald op 50% van de meest recente belastingaanslag, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn;

    • b.

      voor de precariobelasting worden bepaald op 100% van de meest recente belastingaanslag, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn;

    • b.

      Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag;

Artikel 5. Rioolheffing

  • 1. Indien er sprake is van een perceel dat recreatief wordt gebruikt, wordt het tarief gesteld op het in de tarieventabel genoemde tarief behorende bij een perceel, bewoont door meer dan één persoon.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de grondslag worden bepaald op een tarief voor een éénpersoonshuishouden, indien de belastingplichtige op het adres van inschrijving in de basisadministratie personen ook alleen verblijft en ook overigens kan worden aangetoond dat het perceel door belastingplichtige alleen wordt gebruikt.

  • 3. Het bepaalde in lid 1 en 2 is aan de beoordeling van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar.

Artikel 6. Afvalstoffenheffing

Een beroep op een vrijstelling vanwege een medische indicatie geldt vanaf het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Een aanvraag met terugwerkende kracht voor eerdere jaren is niet mogelijk.

Artikel 7. Rente

  • 1. Het percentage van de invorderingsrente is het percentage dat ingevolge artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 23,00 niet te boven gaat.

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Opsterland 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 20 februari 2018.
Koen van Veen
de secretaris
Ellen van Selm
de burgemeester,

Bijlage 1

Bijlage TB1: model voor het formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting

Behorende bij besluit van het college van 20 februari 2018

De secretaris.

AANGIFTEBILJET DEFINITIEVE AANSLAG TOERISTENBELASTING